Vóór Verdun
TWEEDE BLAD
Episode uit den Wereldoorlog.
ZEEUWSCH NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 4 DECEMBER 1936. No. 49.
LOOPGRAAF—AFLOSSING
Mijn sectie had twee man verloren, het
peleton achttien, de compagnie 53. En het
was toch maar een doodgewone opmarsch
naar de loopgraven.
Hoeveel de verliezen waren van het ge-
heele regiment? Niemand wist 't niemand
Idacht er ook lang over, want als je te veel
denkt in den oorlog kom je in 'het gekken
huis terecht. Weigel had een diepe snede
In een vorig artikel beschreven
wij den opmarsch van Duitsche
infanterie onder het spervuur der
Franschen. Dit tweede en laatste
deel geeft het relaas van de loop
graaf-aflossing en schetst hoe een
Fransche aanval wordt afgeslagen.
over het voorhoofd; zijn humor was totaal
verdwenen. De zes anderen waren heelhuids
tioor het spervuur gekomen, maar hun
stemming was diep beneden het nulpunt.
Wij trokken voort door een slechte, mod
derige loopgraaf. Waar was fort Douaumont
nu? Wij zagen niets anders dan granaat
trechters, bossen stuk geschoten prikkel
draad, bloedplassen, lijken en steeds meer
lijken... Deze menschelijke overschotten ble
ven onbegraven liggen, want de oorlog vocht
immers ook tegen de doodenals wij hen
begroeven zouden de granaten hen spoedig
weer boven brengen...
Wij passeerden een hoogen heuvel van
steenen muurbrokken en beton. De mitrail
leurkogels floten er omheen als zoemende
bijen. Stukken muur en beton lagen in net
rond, ijzeren staven, fantastisch kromgetrok-
jtoen staken er uit. Een verschrikkelijke
ruïne. Hier lag een in elkaar geschoten ka
non daar stak het been van een Fran
schen soldaat door een gat. En in dien v uil-
hoop woonden menschen; bij nadere be
schouwing ontdekten wij, dat er een nood
verbandplaats was gevestigd.
Iemand zei: „Daar heb je fort Douau
mont'*.
Douaumont? Deze berg van steen en af
braak Douaumont? Ongelooflijk. Waar was
nu de waarde van deze vesting? Hadden
duizenden en duizenden mannen het leven
gelaten om dit onooglijke hoopje in bezit te
houden?
Het fort lag op een lagen heuvel; wij ke
ken over de vlakte vóór ons. Een verschrik
kelijk gezicht. De dooden, meest Duitschers
lagen in hoopen. Wij Iepen er stiizwijgend
langs. Daarna passeerden wij een strook
grond, waar doode Fransche soldaten in
rijen lagen: de trieste overblijfselen van een
massa-aanval, die was afgeslagen. Zij wa
ren neergemaaid door mitrailleurvuur. Die
dooden werden niet met rust gelaten. On
ophoudelijk vielen er granaten in het ter
rein, modderfonteinen, vermengd met gloei
ende stukken staal spatten hoog op.
Wij liepen voort steeds maar voort,
mannetje achter mannetje, voorovergebo
gen in de smalle, glibberige loopgraaf. Ik
begon al te denken dat wij de richting ver
loren hadden en weer terug zouden moeten,
toen opeens, vóór wij het wisten, onze gids
zei:
„Hier is jullie loopgraaf".
Het woord „loopgraaf" was veel te mooi
voor de verzameling galen, waarin wij ee-
nige dagen moesten verblijven. De prikkel
draadversperring was al half in elkaar ge
schoten en er stond een paar decimeter
modderwater in de loopgraaf. Gezellige boel.
Dagen en nachten achtereen zouden wij geen
droge voeten hebben; de kou zou tot in
het gebeente dringen en ons miserabel ma
ken. Hoe stond het met het eten? Wij kon
den wel zoo'n beetje vermoeden hoe het
zou gaan: het eten zou steeds koud zijn
en er zou steeds te weinig zijn, want zoowel
van het eten als van de etenhalers ging in
het spervuur de helft verloren.
De aflossing ging erg stilletjes. Wij dron
gen ons tegen de wanden en de Saksers lie
pen langs ons heen. Er werd geen woord
gesproken; wij keken naar hen zij naar
ons. Hun gezichten waren vertrokken en
hadden een vale kleur. Uit een der onder
komens, waarin ik met mijn sectie wilde
trekken, kroop een groole kerel naar boven.
Hij had diepe groeven in z'ijn gelaat en zijn
oogen keken verdwaasd rond. Wist hij, dat
hij afgelost werd? Ik betwijfelde het sterk.
Hij staarde naar een grooie bloedpas tegen
een der loopgraafwanden. Er waren veel van
die bloedplakkaten, wij hadden er geen aan
lacht voor. Maar de Sakser wel; hij wees
r met zijn vinger naar en zei schor:
„Dat was mijn broer. Hij kwam vrijwil-
.ig in dienst om bij mij te zijn. De ellende-
.iagen kwamen her in de loopgraaf".
Wat konden wij zeggen? Wij wisten maar
al te goed wat er gebeurd was. Niemand
sprak een woord, toen de Sakser met zijn
bajonet een gat maakte in een van de wei
nige zandzakken en met een paar handen
zand de bloedvlek wegveegdeDe laat
ste eer aan den broeder
WAT KOMT ER STRAKS?
In den namiddag brachten wij zoo goed
en kwaad het ging de loopgraaf in bruikba-
ren staat. Wij vulden de zandzakken, hoos
den het water weg en repareerden de onder
komens. De springende granaten deden ons
niet veel schade: de meesten vielen achter
of voor de loopgraaf. Het spervuur aan
den anderen kant van fort Douaumont bleef
voortdurend aan den gang. Dat was niet in
orde dat beleekende niet veel goeds.
Werd een aanval voorbereid? Maar dan
zou eigenlijk het trommelvuur op onze
loopgraaf gericht moeten zijn en dat ge
beurde niet. Je koner zoo weinig van
zeggen je wist bijna heelemaal n.'el, wat
er gaande was aan het front. Misschien
werd ergens in de buurt een aanval voor
bereid, maar wij konden er niets van zien.
Wij zagen niets dan de dooden in het ter
rein vóór ons in Niemandsland en wij hoor
den niets anders dan het fluiten van dè
kogels en het ontploffen van de granaten.
Toch kon ik mijn onrust maar niet kwijt
raken. Ik zag dat de anderen al evenmin ge
rust waren. Er werd veel en luid gesproken
een zeker teeken van onrust in de loop
graven.
Een uur ging langzaam voorbij. Mijn on
rust nam toe. Was het een voorgevoel dat
ik gedood zou worden. En ook die gedachte
kon ik maar niet kwijt raken
De lui achter het front schenen beter dan
wij te weten, wat er komen ging, want plot
seling verscheen een machinegeweer-afdee-
ling in onze loopgraaf. Hoe zij met hun on
handig zware wapens en hun munitiekisten
door het spervuur waren gekomen, was
me een raadsel.
Twee zware machinegeweren kwamen bij
mijn sectie. Onze luitenant was het niet
met zichzelf eens, waar hij ze moest neer
zetten, want het loopgraafstukje van mijn
sectie was smal en de mitrailleur zou dus
het heen en weer loopen verhinderen. Op
eens kreeg hij dezelfde ingeving, die ook an
dere commandanten hadden; hij wees op
een granaatirechter op eenige meters vóór
onze loopgraaf.
„Tot Uw orders, luit", stotterde de ma
chinegeweersergeant, terwijl hij den luite
nant nakeek.
Het was geen prettig vooruitzicht, uit de
loopgraaf over drie meter Niemandsland
naar het gat te moeten kruipen. De milrail-
leurlui stonden sip en hulpeloos naar hun
sergeant te staren.
Weigel gaf me een duw.
„Ze zijn nog verdoofd van het spervuur",
zei hij. „Kom brigges, laten we de jongens
een handje helpen".
Mijn sectie wilde graag helpen en kon
dat ook, want de mannen hadden al meer
met machinegeweren gewerkt. Maar ik aar
zelde, want ik had n et het recht om me
met de zaken van den sergeant te bemoei
en. „Ik heb onderweg vier man verloren",
zei de sergeant, als wilde hij zijn verbou
wereerdheid verontschuldigingen; hij kon
het toch niet helpen dat de Fransche ka
nonnen vier van zijn menschen hadden
gedood. Ik had met den man te doen.
Wij hielpen den sergeant en zijn rnan-
nen bij' het in positie brengen van hun wa
pens. Zij waren dankbaar en neergehurkt
achter de schilden van hun machinegewe
ren gaven zij ons sigaret.en. Gewoonlijk was
de aanwezigheid van machinegeweren een
groote geruststelling voor ons, „i ronlvar-
kens"; wij voelden ons veil g.er in hun na
bijheid. Maar met dit stel lieden stond de
zaak anders; zij rekenden op ons voor hulp.
Alles goed en wel, maar wat hadden wij
daaraan?
Toen wiji weer in de loopgraaf waren, ke
ken mijn mannen elkaar aan. ,,'n Fijn1 stel",
minachtte Weigel. Het was de kleine Moos
Isaac, die ons aller gevoel vertolkte, toen
hij langs zijn neus opmerkte: „Nou, ik hoop
maar, dat ze aan den overkant- hun gemak
houden".
Hun gemak houden, de Franschen? Ja
wel morgen brengen. De kapitein ver
gezeld van den luitenant kwam de loop
graaf inspecteeren. Hij scheen tamelijk ze
nuwachtig. Toen ik stijf in de houding mijn
sectie present meldde knikte hij vlug; er
was iets in zijn gezicht, dat me Sliet aan
stond. Wat zou er straks op ons loskomen?
„Weet je bijgeval, wat we straks te eten
krijgen?" vroeg Petersson, die al ijd en over
al het eerst aan eten denkt.
Ik was op het punt hem met een grap
te antwoorden toen wat, wat gebeurde
er nou
Het granaatvuur kwam op ons neer, plot
seling en zoo volkomen onverwacht, dat
wij de eerste seconden niets deden van ver
bazing. Overal was modder en rook, vlam
men en verdoovende explosies. Óveral
rondom ons heen vloog het gloeiende s'.aal,
gilden de barstende granaten.
Opeens wisten wij weer wat wij deden.
Hoe ik als een verschrikt beest in het on
derkomen kwam, weet ik niet meer, maar
ik was er, hijgend transpireerend en vloe
kend van schrik en ontzetting. Buiten de
opening van het onderkomen lag Hentzler,
één van mijn sectie; zijn arm en schouder
waren weg.
Een verschrikkelijke woede maakte zich
van ons meester. Vopr mijn verwarden
geest zag ik spookbeelden, hoe ik mij op
de vijandelijke kanonniers wilde wreken.
Ik zou hun halsaderen willen doorbijten en
hun gezichten tot pap vertrappen...
Het bombardement nam in hevigheid toe.
Het was een wonder dat wij bleven leven.
Als een granaat de bedekking van ons on
derkomen trof, zou het geheele geval in
elkaar worden gedrukt als een eierschaal.
De minuten gingen voorbij. A's een reus
achtige ro l fel sloegen de s, ringende grana
ten in en op de loopgraaf. Wij konden weer
denken werden wat kalmer. Meer dan
een uur duurde dat helsche bombardement
en het maalde ons uithoudingsvermogen
langzaam fijn. Het was niet uit te houden.
Plotseling was het stil. Zoo stil, dat ik het
hijgen van mijn mannen naast mij hoorde.
Toen klonk het vuur weer óp de loopgra
ven achter de onze. Er brandde een kort
woord in mijn hersens: Aanval.
DE AANVAL DER FRANSCHEN.
Wij sprongen naar buiten. De loopgraaf
was een ruïne. Een klein troepje mannen
stond bij me. Ik telde ze: vier...
„Weigel is dood", zei Petersson, wijzende
op een yoet, die uit een onderkomen stak.
„Daar komen ze", schreeuwde Isaac.
Wij zagen ze. Ruim honderd meter waren
zij van ons af. Zij schenen zoo uit den grond
opgerezen en kwamen moeizaam naderbij
door het geruïneerde land van prikkeldraad
en granaat trechters. In rijen en bij troepjes
kwamen zij. Lichtstralen speelden op hun
bajonetten.
Wij schoten zoo snel we konden. Rechts
en links van ons begonnen machinegewe
ren te rikketikken. Van de twee mitrailleurs
bij onze sectie was er nog maar een over; de
andere stak omhoog uit de trechter met
den arm van den sergeant er naast; een
granaat had het wapen getroffen en de be
manning gedood. Maar het tweede machi
negeweer was intact en toch vuurde het
niet. Vingers klungelden aan het mechanis
me...
Ik stond te trappelen van ongeduld. Wat
een prachtige kans lieten de knoeiers daar
loopen. Tachtig meiers waren de aanval
lers nog weg; wij schoten als gekken, maar
ik zag weinig vijanden vallen, behalve links
en rechts builen onze sectie, waar machi
negeweren geheele rijen wegmaaiden. En
dat maakte me nog meer woedend het
machinegeweer vóór ons had nog steeds
geen schot gevuurd. Mijn mannen vloekten,
terwijl zij scholen; ik wist, dat zij stonden
te springen om naar voren te gaan en het
werk over te nemen.
Waarom kregen wij geen hulp van de ar
tillerie? Dè lui van de staf zaten maar op
hun kaarten te turen, terwijl wij...
Neen, ik had. te vroeg gemopperd; de
oorlogsmachine werkte nog. Plotseling sloeg
een regen van granaten op den vijand, die
nog zeventig meier weg was. Het trommel
vuur schoot bressen in de lichtblauwe rij
en; de eene ontploffing ralelde vlak na den
andere en ieder schot maakle dooden...
dooden
Toch hielp het niet. De lichtblauwe rijen
bleven komen de een na de andere. De
eerste groepen waren nu nog maar vijflig
meter weg bui,en ons kanonvuur. Zij
schreeuwden, maar wij hoorden niets in het
oorverdoovende lawaai. Zij zochten de zwak
ke plekken in onze linie..
Petersson gooide zijn geweer neer. Hij
kon het niet langer aanzien, dat ons ma
chinegeweer nog steeds niet vuurde.
Met z'n drieën sprongen wij hem achter
na. Petersson wierp de drie machinege-
weerlui opzij. In koortsachtige haast keek
ik het wapen na. De suffe ezels. Zij hadden
de veilighcidspen niet overgehaald. In een
oogenblik had ik het wapen in orde en be
gon het te vuren. Petersson trok munitieban
den uit de kisten en Isaac regelde de toe
voer van de banden in liet machinegeweer.
Tak tak tak tak tak takwij tril
den van moordlust; hijgend en grijnzend
zagen wij de lichtblauwe figuren vallen.
Geheele rijen vielen tegelijkertijd. Vierhon
derd patronen in de minuut schoot het ma
chinegeweer en wij konden niet missen op
veertig meier. En toch kwamen de licht
blauwe golven naderbij...... naderbij... Tak
tak tak tak tak...
„Rechts. Schiet rechts." gilde Isaac in
mijn oor. De monding van het wapen be
woog naar rechts. In razende snelheid spoot
het gloeiende lood uit het machinegeweer,
dat trilde in mijn handen. De moordmachi
ne werkte perfect zij vielen bij tientallen
bij honderden.
Daar voor Verdun was niet alleen ik met
mijn machinegeweer. Er waren tien hon«
derd mitrailleurs, die met honderden ko
gels per minuut het leven wegratelden van
menschen...
Tak tak tak tak tak tak...
De menigte verdween in bloed en dood.
Isaac veegde met zijn arm een hoop patroon-
hulzen weg en stopte een nieuwe band in
het geweer. Tak tak tak tak......
Kwam er nooit een eind aan? De lijken
lagen bij stapels op en door elkaar, maar,
er kwamen steeds meer lichtblauwe golven.
Hoe was het mogelijk... waar kwamen
toch al die mannen vandaan?
Tak tak tak...
Het machinegeweer weigerde. Wij' vloek
ten als razenden. In een oogenblik was de
fout verholpen, maar intusschen waren de
vijanden naderbij gekomen. Nog dertig me
ter...
Tak tak tak tak tak tak
„Groote goedheid". Ik keek oyi. Het was
Petersson, die dat gezegd had. Hij legde
zijn schop naast het schild van het machine
geweer; zijn handen trilden verschrikkelijk.
Ik zag wat mijn mannen zagen: op enkele
meters van ons af sprongen mannen uit de
granaatlrechters. Slalen helmen, bajonetten
vertrokken gezichten. De machinegeweren
ratelden, de soldalen schoten en wierpen
handgranaten en toch kwamen zij dichter
bij. steeds dichterbij. Was er dan niemand
die ons kon helpen tegen dien slroom van
aanstormende bajonetten.
„Blijven vuren, brigges" gilde Petersson.
„Hou je goed".
Dat was zijn afscheid van ons, zijn ka
meraden. Een oogenblik later konden wij
allen dood zijn. Maar Petersson wilde leven
en ik wilde leven enen al die duizen
den Franschen wilden zoo graag blijven le
ven. j
Mijn machinegeweer trilde. Het water in
den mantel kookte. Tak tak tak tak...
„Een nieuwe band" gilde ik. „Isaac, stom
merd, schiet op".
Tien meter nog. Zij kwamen met een
woede, die geen grenzen kende. Tak tak lak
tak mijn kogels kegelden hen omver, bijl
gansche rijen en toch kwamen zij vooruit
negen, acht, ze.ven meter...
Een man, wien het bloed uit den mond
liep, trachtte ons te bereiken met de ba
jonet. Ik schoot hem neer. Een enkele zwaai
van mijn machinegeweer vernietigde meer
levens, dan tien moeders in lien jaar kon
den scheppen
„Een nieuwe band, Isaac".
„Op, brigges de munitie is op".
De laatste schoten knalden. Tak tak takr-3
tien knallen tien dooden.
Waarom hadden wij onze geweren in de
loopgraaf gelaten? Waarom hadden wij geen
^handgranaten? Het machinegeweer links
van ons begon te helpen. Twee Franschen
in blinde woede vielen ons aan. Petersson
gooide den een, een munitiekisl in het ge
zicht; hij sprong uit de loopgraap, sloeg toe
met zijn schop, de Franschinan zakle in
elkaar. Nog een slag ook de tweede
Franschman sloeg gillend achterover, grij
pend naar de gapende wonde in zijn hals...-
Toen was het over. Afgeloopen. Wij za
gen geen aanvallers meer. Ver weg spron
gen de Franschen naar hun eigen loopgraven.
De aanval was algeslagen voor deze
keer. Er was niets gewonnen en niets ver
loren. Behalve duizenden granaten be
halve duizenden mannen.
En morgen zou het weer beginnen
overmorgen weer eiken dag bijna. Weer
zouden duizenden sterven. Weer zouden
honderden voor hun leven verminkt worden.
Hoe lang nog?
Moeizaam, hijgend van uitputting, ver
stomd en verdoofd van het gevecht, strom
pelden Petersson, Isaac, en ik naar de loop
graaf terug. Het was weer gaan regenen en
er stond twintig centimeter water in de
loopgraaf. En van de elenhalers v-as ge
spoor te zien.Al