Vóór Verdun
leder pek HONIG's VERMICELLI HONIG's kB0mLLONBLOKJE GRATIS
GESPRONGEN
HANDEN en LIPPEN
KLOOSTERBALSEM
TWEEDE BLAD
Episode uit den Wereldoorlog.
Een St. Nico.aas
herinnering.
ELK JAAR OPNIEUW HAD ZIJ
Dank zi| den KLOQSHRBALSEM
heeft zij die nu nooit meer!
ZEEUWSCH NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 27 NOVEMBER 1936. No. 48.
INLEIDING
De redactie van ZEEUWSCH NIEUWS-
BLAD heeft in de afgeloopen weken op
moedige wijze het vraagstuk van de uit
banning van den oorlog met alle krach l ee-
ner gewortelde overtuiging verdedigd. Het
was cultureel werk, van den eers en rang
dat echter, zooals zooveel cultureel werk,
der handicap heeft van zijn doel voorbij te
schieten. De redacie trapte open deuren in.
lederen lezer weet, dal de oorlog iets ver
schrikkelijks is, en dat er eigenlijk door «de
volkeren iets gedaan moest worden, om ge-
wapenden strijd voorgoed onmogelijk te
maken.
Maar het organiseeren van dat afwerende
werk is zoo iels kolossaals, zoo iets gewel
digs en gigant.sch, dal de doorsnee-mensch
er van terugschrikt. Hoeveel teleurstelling,
hoeveel tegenslag, hoeveel minachting en
verguizing ook zal het deel zijn van hem,
die zich aan dien arbeid zet.
De massa des volks is moeilijk in bewe
ging te brengen voor een tioog cultureel
ding. De massa heeft een hekel aan den
ken, de massa leeft en laat zich leven. Zij
aanvaardt komende feilen en ondergaat er
de gevolgen van, liever dan over de dingen
na te denken en de noodige voorzorgen te
nemen.
Er is op het oogenblik weer veel wapen
gekletter in liet oude Europa. In Spanje
vechten broeders le0en b oeders en andere
landen zijn bezig in dat troebe.e water van
den burgerkrijg te. visschen. Alle naties wer
ken koortsachtig aan de opvoering van hun
bewapeningen. Reusachtige sommen gelds
worden besleed aan veclitmaleriaal en zoo
zeer- is de mentaT- eitvan.rien_iegenw.oordi-_.
gen mensch op den - hoogs ten sport van den
maatschai pelijkea iad er geworden, dat hij
er rond voor uil komt, dat kanonnen 'méér
noodig zijn dan boter.
Jongelieden worden bij massa afgericht
voor den nieuwen wereldoorlog, waarvan de
komst als een nie. te ontkomen gebeurte
nis wordt aanvaard.De jongere geslachten
hebben den wereldoorlog niet gekend: zij
wetep niets van de verschrikk.ngen, die het
voorgeslacht heelt moe.en doors.aau op de
uitgestrekte slagvelden.
En daarom kan het nuttig zijn, nog eens
iets van dien oorlog te vertellen. Niet
om die jonge menseden te verschrikken,
niet om der wille van de sensat.e van
een bloederig verhaal, ook niet uit een oog
punt van defaitisme. Maar de jongelieden
moeten welen, waarvoor zij worden opge
leid, zi) moeten welen, wat hun (mocht een
nieuwe oorlog unbieken en Nederland ge
dwongen worden mee te doen) s.raks in
de modderige oorlogsvelden wacht. En zij
moeien dóór dal we.en lot denken worden
gebracht. Tot denken over de uitzinnige
stommiteit van den gewapenden strijd tus-
schen menscheu
Tot denken over de doelloosheid van dien
massamoord, over het namelooze wee voor
de achterblijvende vrouwen, en moeders
en kinderen. Tot denken vooral over hun
mienschenplicht om mee te werken tot
voorkoming van den. oorlog.
Als de lezer zich weet voor te stellen,
wat een moderne oorlog is, dan zal hij be
ter de poliliek begrijpen van l&n, die er
naar streven legen het drijven van bepaalde
machten in ons werelddeel, die van de on
wetendheid van de jeugd mi ;bru k maken,
een dam op te werpen. Een dam van de
mocratie, van vreedzame ontwikkeling en
toenadering tusschen de volkeren. Een dam
ook van het geloof aan de hoogere roeping
van den mensch op deze aarde.
VERDUN
Wij hebben eens in een Fransch tijd
schrift een plaat gezien, dat dit woord tot
onderschrift had. Tegen een zwarten ach
tergrond stond een in elkaar geschoten
kanon getcekend en op hel staartstuk van
het nuttelooze staal hing het lichaam van
den dooden kanonnier. Een kunstzinnige
symboliek van oorlogsellende.
Wij vertellen in dit verhaal iets van de
ervaringen van Duilsche infanteristen in de
loopgraven voor die veelomstreden ves
ting. Duizenden en duizenden Duitschers
hebben in de ontzettende aanvallen op de
sleutelpositie van het Fransche front hel
leven gelaten. Het verhaal is opgeteekend
uit den mond van een Duitschen oorlogs
invalide en de waarheid ervan is bevestigd
door zijn kameraden. Het is slechts een
kleine episode uit dien grooien strijd
een gebeurtenis van allen dag aan hel front.
DE OPMARSCH.
Twaalf honderd man marcheerden naar
het front. Een grauwe scheming vaagde <*e
sluiers van den nacht weg. Ter weerszijden
van den modderigen straatweg lagen de
moddervelden met de granaatirechlers., Het
motregende.
Gepraat en gelach klonk in de gelederen.
Wij kwamen uit Rusland, wapr niet zwaar
meer werd gevochten, wij hadden langen
tijd rust gehad en waren in beste stemming.
Wij scholden alleen op den regen, die door
onze kleeren drong en ons onbehagelijk kil
en klam maakte.
Wij zouden ook wel willen, dat de einde-
looze stroom van gewonden een anderen
uitweg naar het hospitaal had dan juist
dezen straatweg. Die mensch en met hun
bloedige verbanden, hun modderige kleeren
en vertrokken, bleek e gezichten zagen er
allesbehalve moedgevend uit.
De modder op den weg was decimeters
diep. Dat maakte het voortgaan moeilijk.
En het rooken was ook lastig, want de
regen drupte van de helm precies op de
sigaret.
Vóór ons uit klonk het gedreun van ka
nonnen eindeloos, zonder ophouden.
Het front kon niet ver weg zijn. Wij kon
den er nog niets van zien, want ide ge
zichtseinder was afgesloten door het ge
boomte van een bosch.
Moos Isaac, die naast mij liep, snoof de
lucht op als een jachthond.
„Wat scheelt er aan, Moos?"
„Het schijnt daar meenens te zijn", zei hij.
„Zij weten misschien, dat wij op komst
zijn", lachte Weigel. Hij was even zorgeloos
als altijd.
Er was een druk verkeer op den weg.
Auto's met stafofficieren, ordonnansen op
motorfietsen jakkerden voorbij en hespat
ten ons met modder. Wij passeerden een
grooten troep gevangenen; zij sjokten voort
door het land naast den weg, bijna tot de
knieën in de modder van wat eens een
graanland was geweest. Wat zagen die men-
schen er hulpeloos uit in hun gescheurde,
met modder overdek'e kleeren. Vuilgrijs en
vermagerd waren hun gezichten. Zij hadden
voor niets bclangslelling. Er was geen spoor
van haat in hen over; zij waren 'martelaren
gelijk, zoo groot was hun vermoeidheid en
hun honger en hun verlangen naar een
rustige slaap.
Ik zag twee van deze zielige figuren schou
der aan schouder staan. Zij stonden bijna te
slapen in de zee van modder. Zij wisten j
niets meer van de wereld en van hel Ver-
dun-offensief. Plotseling zakte de een in
de knieën door en viel als een blok hout
in den modder. Er klonk gelach in onze
gelederen. De gevangenen klauterden moei
zaam overeind en stonden dan weer
modderige mummies gelijk.
Ik zie nu nog liet beeld van één dier
menschen, een oudere man met een zwa-
ren baard, van zijn ingevallen wangen droop
het modderwater. Als een geslagen bond
keek hij rond...
Een half uur later waren wij in het bosch
dat reeds duizenden soldaten verborgen
hield. de reserves, bestemd voor het
front. Wij bleven er eenige uren. Even vóór
liet bosch hield de vijand een trommel
vuur gaande, urenlang. Het was een nutte
looze verspilling van granaten en moeite.
Wij gingen zitten op onze tentzeiltjes en
deden wat wij al een paar jaar lang hadden
gedaan en wat iedere soldaat in den oor
log doet: rooken, vloeken en praten. Weigel
had een kaart van .de forten om Verdun.
Hij had. het geknipt uit een of ander oor
logstijdschrift.
„Als wij Douaumont hebben genomen en
Vaux, Sint Michél, Tavanne, Marre en Fort
de Belleville, dan hebben we Verdun in
de val", vertelde hij met het air van een
Schoolmeester. „Dan is de weg naar Parijs
open. En iü Parijs, jongelieden... O la la."
Hij smakkerde gretig meL de lippen bij de
gedachte aan de heerlijkheden van deFran-
sche hoofstad.
Pétersson, die niet zoo vlug van begrip
is, krai'de zich achter het oor.
„Wij heOben alleen nog maar Douaumont
genomen, mannetje", zei hij langzaam. „En
hoeveel forten heeft Verdun nog meer?"
„Veel te veel", meende ik. Waarom ik dat
zoo snauwerig zei, weet ik niet meer. !lk
was opeens verschrikkelijk zenuwachtig ge
worden; het bosch drukte me ik wilde
in het open veld zijn.
De Feldwebel Heinrichts kwam voorbij.
„Buchmann", riep hij tot mij", een van
je menschen moet munitie halen".
Ik stuurde Heijmie weg. Hij kwam terug
met 120 patronen voor eiken man van
mijn sectie.
„Als we die allemaal op Verdun verscho
ten hebben, leeft er geen muis meer",
grinnikte Weigel, terwijl hij de patronen
m't Was een gruwelijke last en het deed
geweldig zeer. Het bloed stond er al
tijd voorAllerlei huismiddeltjes deed
ik er op, het beet geweldig, maar tel
kens kwamen de kloven terug. Gewonê
huid-crêmes hielpen mij evenmin. Maar
nu heb ik geen last meer ervan. Nu
wrijf ik eiken ochtend en avond Klooster
balsem er op. Dat doet géén zeer en
de huid is en blijft prachtig glad èn
gezond, ook al kom ik met mijn han
den vaak in het water. Het was een
uitkomst." r» -
H. de J. te s-H.
AlflfFD'C ORIGINEEL TER INZAG»
„Geen goud zoo goed'*
Onovertroffen by brand-en sny wonden
Ook ongeëvenaard als wryfmiddel by
Rheumatiek, spit en pyniyke spieren
Schroefdoos 35 ct Potten 62^ ct. en 1.04
in zijn tasschen stopte. Petersson borg de
muni i onverschill g ii zijn broodzak. Hij;
was een slechte schutter, maar wat hij bij
een aanval kon klaarspelen met zijn scherp
geslepen pioniersschop was ongelooflijk...;
Er kwamen eenige mannen van het 112
de regiment om ons naar de loopgraven
te brengen. Zij brachten nieuws van het
front en deden erg gewiclTig, maar hun gen
zichten waren al even grauw en vertrok
ken als de dag zelf was. Drie idagen lang
had hun regiment de hoogte voor Douau
mont verdedigd en wij hoorden dingen
over het vechten, waarover in de legerbe-
richten niets gezegd werd.
Wij hoorden nog iets anders; van het
geheele regiment was niet veel meer dan
drie pelelons overgebleven...
„Het schijnt er dus warm toe te gaan?*
vroeg ik. a
De Sakser glimlachte droevig.
„Mijn compagnie heeft nog zes man o-
ver", zei hij.
„Wat zes?"
Wij gingen het bosch uit. Achter een heu
veltje, linies van ons, zagen wij eenige half
naakte negers een batterij kanonnen bedie
nen in krankzinnige haast. Ik keek een
beetje scherper; 't waren geen negers maar
Duitsche kanonniers. De rookende sluit
stukken van de stukken vlogen open, lan
ge cylinders werden in de opening gescho
ven. Een arm, eindigend in een asbesten
handschoen sloeg het sluitstuk dicht
het ding wilde niet dicht. De asbesten hand
rukte en trok in een stortvloed van vloe
ken. Het sluitstuk sloeg dicht. Een sig
naalDe lucht dreunde van de kracht
der ontploffing, vuur en rook schoten uit
den mond van het kanon. Weer vloog het
sluitstuk open en de asbesten hand
Zij hadden geen tijd om naar ons te kij
ken. Een officier, zwart van kruitdamp^
vuil en modder, schreeuwde in een veld
telefoon.
„Ik moet meer granaten hebben".
Wist hij dal hij gewond was? De schou-
HISTORISCH.
Het was op een regenachtige December
avond, ongeveer een week na St. Nicolaas,
dat mijn man en ik gezellig bij elkander za
ten, hij een boek lezend en !k met een
handwerkje, toen er plotseling gebeld werd.
Even keken we elkaar aan om het onge-
woone van dit gebel, want een blik op de
klok had ons er van overtuigd, dal het voor
„de Post" nog te vroeg was. Toen ik even
later de voordeur opende, werd ik begroet
met de woorden: „Dag kind, brr wat een
weer hé, en zoo koud.
Hoe maak je het toch en Gé, ook goed?"
„Ja tante, bij ons alles kits hoor en u
ook geloof ik hé, alleen een beetje koud, of
heb ik het mis".
„Meid hou op, ik bibber, o wat is het
hier fijn in huis zeg, de warmte komt je te
gen".
Even later stapte tante de kamer binnen
en na mijn man begroet te hebben, op haar
gebreide blouze wijzend, sprak ze: „Ja, ja,
van St. Nicolaas gestuurd gekregen, dat is
natuurlijk een aanvraag van jelui geweest
he? Dat begreep ik wel Nu wel bedankt
hoor, iK ben er erg blij mee, dat snap je.
Het was een heele verrassing, ook de an
dere geschenken uit de doos waren van
harte welkom hoor. Ja, schenk mij maar
een kopje thee, dat zal wel smaken, dan
zal ik jelui eens vertellen hoe het komt
dat één presentje uit de doos, minder in
den smaak viel".
Mijn tante was huishoudster bij een ou
de heer, die om zijn gierigheid bekent
stond. Als huiseigenaar van verscheidene
huizen deed hij alle reparaties zelf en dan
nog, als het hóóg noodig was, want het
mocht zoo min mogelijk geld kosten. Ook
zijn huishoudster moést de grootste zui
nigheid betrachten, een overdreven zuinig
heid, naar gierigheid overhellend, zoodat
b.v. een koekje zoo zachtjesaan „een groo-
te luxe" werd.
Familie, kwam er zelden, mijnheer was
daar niet op gesteld; „Maar klaar staan
met koffie of thee, ze kwamen maar kijken
of er niets te halen viel", nee idaar moest
hij niets van hebben. Zoodoende had de
man weinig vrienden of kennissen. Ter
wijl ik nu een kopje thee inschonk begon
tante haar verhaal:
„Je begrijpt het, blijft onder ons hoor".
Jelui weten wel, dat mijnheer nogal gierig
is en toen ik nu dat pakje openmaakte en
er zulke aardige dingen voor mij in zaten,
kwam onwillekeurig in mij de gedachte
op, „arme man wat ben je toch eigenlijk
een stumper, ondanks al je geld. Niemand
is er waarvan jij nu iets gestuurd krijgt. Zou
er wel één mensch zijn, die van je houd,
of aan je gedacht heeft?"
Daar lag nu de inhoud van het pakje
vóór ons op tafel, geurig en aanlokkelijk.
Een mooie Jumper, een Boterletter, Borst
plaat en vooral niet te vergeten een aller
liefst chocolade popje, een snoesje, zonde
om op te eten.
Plotseling nam ik het popje plus een
paar borstplaatjes en schoof hel naar hem
toe.
„Maar juf", zei hij „wat doet u ïiou?v
„Och mijnheer neem u het maar, het zal
de bedoeling van Sint wel niet geweest
zijn, dat ik het alléén zou opeten". 'Na een
kleine aarzeling nam hij toch de snoepjes
aan, bergde ze weg, terwijl ik thee schon'
en op gevuld trakteerde.
Het was een paar dagen later, dat ik 's
avonds even hij een zieke vrorw, waar ik
in mijn vrije tijd nogal eens naar toe ga om
te helpen, geroepen werd. Toen ik een
poosje later weer terug was en rustig mijn
krantje las, vroeg mijnheer plotseling Wilt
u een stukje van hel chocolade popje juf"?
Nu ik moet zeggen ik keek er vreemd van
op. Ik had, eerlijk gezegd, niet gedacht
dat ik er nog iets van terug zou zien. Daar
voor, dacht ik, is hij te gierig. Het viel mij
dus erg mee. Daar ik hem zijn snoepjes ten
volle gunde zei ik: „Ach mijnheer, hel is
erg aardig van u hoor, maar heusch het
het hoeft niet, U moet dat voor mij niet
stuk maken".
Daar begint hij mij wantrouwend aan te
kijken alsof hij zeggen wil: „Meen je het
echt dat je iets, wat je „krijgen kunt niet
aanpakt.
Hij presenteert het me nogmaals, maar
ik wijs het af met de inededeeiiug dat ik nu
juist toch geen trek in chocolade heb. Ik
meende niets anders of de zaak was hier
mede afgedaan, doch ik had misgerekend
want daar zegt hij opeens: „Het is gemeen
juf, daar wist u natuurlijk van", en daar
rolt plotseling de romp en het in stukken
gebeten kopje over tafel naar me toe".
Het „Popje" was van zeep.
VI. H. S. v. R.