DE GELDHATER P U ROL Vingerkloven RIJK AAN VITAMINEN FEUILLETON DE STAM DER NEDER- LANDERS. ONS STALEN ROS. MENSCHENKENNIS. Hoogwater te Vlissingen opt WIELRIJDERS, LICHT OP: PETER ROSEGESSER. ZEEUWSCH NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 30 OCTOBER 1936. No. 44. werpt een verrassend licht op de volkshuis houding zoals deze er In d e dagen uitzag. Men died reeds veel aan boekhouden, de- positobanken waren in opkomst mei wis sels en assignaten werd gewerkt. Diepen horst zegt: „Vooral met betrekking tot hot bankwezen vertoonde de Babylonische maat schappij sterk de vormen van de modern- kapitalistische huishouding'. En Theodoor Mommsen ziet in het oude Rome een fi nancieel babel geregeerd door een oligar chie van kapitalisten. In het oog moet worden gehouden, dat door de verschillende schrijvers die getracht hebben de overeenkomst tussen deze tijd en de oudheid aan te tonen, soms s'erk is over dreven, Er zijn heel wat punten tussen he den en verleden die overtuigend het ver schil weergeven. Uit historisch oogpunt is het echter wel aardig het bovenstaande te onthouden. Tot slot de volgende opmer king Steeds wordt er gesproken en geschre ven over devaluatie. Dit is echter een „maakwoord", dwz. door de mensen ge maakt. Het moet feitelijk zijn: devalvatie. Dus niet devalueren, doch devalveren. Het verschil is slechts van ondergeschikt belang. Er is absoluut geen reden het spraakgebruik te verlaten. W. VADER Jr. geneest ze vl u g Doos 30, Tube 45 ct. Bij Apoth. en Drogisten. Hebben wij in het jaar 2000 ruim 110 mil- lioen inwoners? Cijfers zijn nuttige dingen. En cijfers lezen, d.w.z. de feiten naspeuren, welke in dorre cijferreeksen verborgen zitten is een kunst op zichzelf. Er zijn menschen, die het nut van cijfers betwisten, omdat naar zij zeg gen men met cijfers alles kan bewijzen wat men wil. De Franschen zeggen dan ook, dat het een kunst is om cijfers te groepeeren, d.w.z. zóódanig te rangschikken, dat zij de gewenschte eenzijdige voorstelling van za ken geven. Cijfers lezen in niet gemakkelijk. De mensch moet zich inspannen om zich de werkelijke beteekenis van het getal te reali- seeren en men kan 't gelooven of niet, maar 't is waar het „denken" is een van de dingen, waaraan de menschen in het al gemeen genomen een hekel hebben. Deze verklaringen over het nut en het nadeel van cijfers achten wij wel noodig ter inleiding van de getallen, welke wij in dit artikeltje willen verwerken. Het zijn heel interessante cijfers, maar zij zouden zonder deze inleiding misschien niiet de aandacht krijgen, die zij verdienen. En met die inleiding misschien ook niet Wij wilden iets vertellen over de bevolking van ons land, heel belangrijk onderwerp, want daarbiji zijn wij allemaal nauw betrok ken. Nederland telde in 1829 ruim 2.600. 000 inwoners; wij stellen hiertegenover de bevolking van een eeuw later, in 1930: ruim 7.900.000 zielen. Is dat niet een geweldige toename? In de afgeloopen zes jaar is de bevolking doorgegaan met groeien: wij zijn op het oogenblik al over de 8.503.000 inwo ners heen. De laatste jaren komen er ge middeld honderdduizend menschen per jaar bij, d.w.z. er worden er veel meer geboren, maar het netto-overschot (gehoor'e i na af trek sterfgevallen is honderdduizend per jaar. Een indrukwekkend cijfer zoudén wij zoo zeggen. Verdeeld naar de geslachten telde Neder land in 1934: 4.177 030 mannen en 4.214000 vrouwen. Er zijn dus nog meer vrouwen dan mannen en aangezien niet iedere man trouwt is er voor den „heer der schepping" ten opzichte van een levensgezellin nog keus genoeg; op iedere duizend mannen zijn er 1009 vrouwen. Maar de heeren moeten geen erg hooge oorst meer zetten, want hun ge- talsoverwicht gaat gestadig achteruit. Een eeuw geleden, in 1829, waren er nog 1045 vrouwen per duizend mannen, doch in den loop der jaren is deze verhouding regelma tig veranderd en deze wyziging is nog niet tot staan gekomen. o Een probleem van de eerste orde is, hoe wij onze toenemende bevolking op onzen (niet uitbreidenden) bodem werk en eten zullen geven. Er komen naar ruwe schatting ieder jaar 10.000 nieuwe arbeidskrachten op de markt. Vooral in een crisistijd is dat probleem extra moeilijk op te lossen. Men is geneigd zich angstig af te vragen, waar het heen moet. Iemand heeft eens uitgere kend dat als het in Nederland zoo doorgaat, wij omstreeks het jaar 2000 meer dan 110 millioen inwoners zullen bezitten. Wij staan dan op elkanders teenen. Zoover zal het echter wel niet komen. De vooruitgang der bevolking van West- Europa gaat reeds in langzamer tempo en ook Nederland heeft in 1935 het overschot van 100.000 niet geheel vol gemaakt. Vooral het aantal geboorten daalt voortdurend; het is in ons land trouwens reeds gedaald van 33 per duizend inwoners in 1850 tot 21 in 1934. De oorzaak der bevolkingsgroei zit voornamelijk in de daling van de sterftecij fers, n.l. van 27 per duizend inwoners in 1850 tot 8 in 1933. De daling kan niet altijd doorgaan; eenmaal gaat de mensch dood. Bij een dalend geboortecijfer moet dus eens aan den groei een einde komen. Men ziet, erg veel reden tot ongerustheid over het „dichtgroeien" van ons land is er nog niet. Een lezer, die blijkbaar aanleg heeft voor rekenmeester, vroeg ons dezer dagen hoeveel fietsen er in Nederland ongeveer zijn. Een buitenlandsche kennis, die bij hem te logeeren was, had zich, er buitenge woon over verbaasd, dat in ons land zoo veel gefietst werd. „Iedereen zit hier op de fiets", had hij uitgeroepen. Inderdaad, er wordt nergens ter wereld zoo druk gebruik gemaakt van de twee wieier als in ons lieve vaderland. Zie maar: Op ruim acht millioen inwoners heeft ons land welgeteld 3.307.968 fietsen. Wij geven het cijfer dus niet „ongeveer", maar precies lot het laatste karretje, dank zij dé rijwielbe lasting en de goede zorgen van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hierbij zijn niet begrepen kinderfietsen, driewielers van ge- brekkigen en alle dienstfietsen van leger, vloot, posterijen, politie enz. Er wordt voor 2.995.293 fietsen rijwielbe lasting betaald, terwijl aan 312.300 houders een kosteloos plaatje wordt uitgereikt, om dat zij de fiets voor beroep of bedrijf noodig hebben en niet in de Inkomstenbelasting zijn aangeslagen. In 1925 was dit aantal nog maar 62.000 nu vijfmaal zooveel. Een triest teeken des tijds. JCort verhaal door Anton Jeeha. De bankier Collins vond bij zijn ochtend post een klein doosje keurig verpakt In wit papier en verzegeld. Bij opening vond hij in het doosje een groote, zwarte paarl van bij zondere afmeting. Een prachtexemplaar. Er was een briefje Dij van zijn juwelier. Weten, de dat Collins een verzamelaar van juwee- len was had hij de paarl ter beoordeeling gezonden. De oudé bankier belde den juwelier op. „Ik heb de steen gisteren gekocht van iemand uit Indie", zei Walters, de juwelier van Bondstreet. „Ik dacht, dat U er mis schien interesse voor zou hebben". „Ja ja", antwoordde Collins. „Enne... hoeveel vraag je er voor?" „Vijfduizend dollar, meneer Collins", zei de juwelier op beslisten toon. „Het is een groote bijzonderheid, deze zwarte paarl en..." „Je vraagt veel te veel, Walters. Ik wil je precies de helft geven, 2500 dollar. Daarmee is de steen ruimschoots betaald". „Het spijt me, meneer Collins, ik kan het niet doen. Ik kan er gemakkelijk 5000 voor krijgen". „Best Walters, dan moet je dat probee- ren", besloot de bankier kortaf. „Ik houd niet van marchandeeren". Hij legde de telefoon op de haak. Een kwartiertje later belde hij zijn sec retaresse. „Laat de jonge Peters eens hier komen, Miss Timmers". Een goed gekleede jongeman trad de ka mer binnen en bleef voor het bureau vau den bankier staan. Zijn patroon gaf hem een enveloppe en het juweelendoosje, dat weer verpakt was in het papier, saamgebonden met een elastiekje. „Breng dit doosje en de enveloppe naar den juwelier Walters, in Bondstreet", zei hij tot den jongen Peters. „Geef ze hem per soonlijk af niet aan een bediende. In de enveloppe zit een cheque van 2500 dollar. Zeg hem dat hij een keuze moet doen. Als hy de cheque houdt breng je mij het doosje terug. Als hij het doosje wil behouden krijg ik van jou de cheque terug. Begrepen? „Ja meneer". Een uurtje later kwam Peters terug. Hij legde het pakje op het bureau van zijn chef. „Walters heeft de cheque behouden, me* neer" zei hij. „Dank je wel", glimlachte de oude ban* kier. Toen de bediende de kamer had verlaten opende hij het doosje en haalde daaruit een stijf opgevouwen papiertje. Het was een cheque van 5000 dollars. Fijntjes glimlachend scheurde hij het papiertje langzaam in (snippers. Uit een Iade van zijn bureau haalde hy de zwarte paarl en legde de steen weer in het doosje. OCT.-NOvU ZON Op Onder Zaterdag 31 Oct. 6.56 4.31 Zondag 1 Nov. 6.57 4.30 Maandag 2 6.59 4.23 Dinsdag 3 n 7.01 4.26 Woensdag 4 7.03 4.24 Donderdag 5 7.05 4.22 Vrijdag 6 7.06 4.21 Zaterdag 3lOct. v.m. 1.17 n.m. 1.30 Zondag 1 Nov. 2.01 2.19 Maandag 2 2.46 3.08 Dinsdag 3 3.34 4.01 Woensdag 4 4.26 4.58 Donderdag 5 5.21 6.01 Vrijdag 6 6.24 7.10 Zaterdag 31 Oct. te 5.01 uur Zondag 1 Nov. te 5.— M Maandag 2 te 4.58 Dinsdag 3 te 4.56 tl Woensd. 4 te 4.54 tl Donderd. 5 te 4.52 tl Vrijdag 6 te 4.51 tt Apotheken geopend te Vlissingen: Zondag is geopend OCKENBURG, Wolstraat. BLUE BAND ee.ig-c DOOR 13. „Wel heb ik ooit" riep de oude vrouw in den kuil en bleef maar voorthuppelen over de platgetreden kooien, „mijn drie thalers zijn immers zooveel niet waard en bijpassen kan ik niet". „Ze zijn precies vijf gulden waard", ant woordde de oude Remini snel, „en de an dere vijf wil ik graag van je te goed houden, tot je met Kerstmis je loon krijgt. We zul len dat dadelijk in orde brengen, Senners- m eis je". Remini keek nog eens wantrouwig om zich heen. Daar op de heg zit een kraai. Hij kan het bankbiljet gerust voor den dag halen. Hel seiuiersmeisje begint van h£5r kant de thalers uit haar jak op te diepön. Zij doet het graag, als zij den oude daarmee een ple zier kan doen. Zilvergeld of paper een seMierin houdt het toch niet lang. „He, neef riep op datzelfde oogenblik de eglantier-struik. De oude .schrok er zoo van, dat hij bijna in den groeukuil gevallen zou zijn. Melchior kwam te voorschyn kruipen: „ik ben heuach niet hierheen gekomen, om jul- "e sf te luistere*.", zei hij, „ik heb daar achter een paar lijsterstrikken ui!gesel voor dan kleines Frita. Geef eens cve«i op, Re- mini". En hij greep brutaalweg naar het bankbiljet en bekeek dat eens goed. „Wel, wel, alweer een valsch biljet in om loop Remini, 't is hetzelfde, dat je verle den zomer van den adjunct-houtves er ge- lyregen hebt. Waarom heb je dat ding zoo ver kreukeld? Het is toch een nieuw. Kom, Re mini, scheur dat vod in stukjes;; je hebt je zelf immers al schadeloos gesteld door die dubbelloopsbuks. De jongen was zoo ondeugend, nog een glimlachend gezicht* te zetten bij die woor den. Maar in den driehoek van den oude trilde ieder spiertje en hij trok zijn dunne onderlip ver achter de tandstompjes van zijn bovenkaak terug. „Heeft hij me willen bedriegen?schreeuw de de oude vrouw in den kuil nijdig. „O jou spitsboef, jou slechte kerel. God zal het je loonen, Melchi Wacht, jou ver- wenscht galgenaas, dat je bent. Ik zal je weer boterkoeken laten eten. Een valsch biljet voor mijn goede thalers. Je mag van geluk spreken, ouwe bedrieger, dat ik niet boven ben. Een paar flinke meppen op je muilperengezicht zouden je geen kwaad doen. Gewoon bedrogen heeft die veiu me. Neen maar, kijk me zoo'n schavuit eens aan. God moge het je duizendmaal vergelden, Melchi". Zoo speelde het nijdige en dankbare Sen- nersmeisje op. De oude Remini maakte stilletjes, dat hij wegkwam en bromde: „Niets als tegenspoed, 't Is een duivelsch werk. Ach, had m'n moe der me maar liever naar Amerika gestuurd". Daarna keek hij alleen nog maar eens met gif'iigen blik naar Melchior om. Nu eerst begon deze goed boos te wor den. Hij scheurde het bankbiljet midden door en ging toen, zonder nog een woord meer met het Sennersmeisje te wisselen, naar de hoeve terug. De oude Dreihand sloop, dubbel geknakt, de helling af naar zijn hut, die half in een bergkloof verborgen was en waarin wilde vruchten voor den winter, zooals droge bes sen, wilde appels, wilde peren, paddestoelen enz. in groote hoopen opgetast lagen. Het zag er erbarmelijk uit in de hut, en er was niets van eenige waarde in aanwezig, behalve dan de dubbelloopsbuks, die achter het bedde- stroo lag en waarin nog dezelfde lading stak. als toen de oude ze in handen had gekregen. De oude Remini zou menige ree, die in de bergkloof liep, er van harte graag mee neer geschoten hebben, doch hij kwam daar niet toe. „Per slot van rekening tref ik het gekke beest misschien niet eens en dan is het kruit ook weg, redeneerde hij. Toch was het vuurwapen voor den oude een aangenaam gezelschap in de lange, een zame nachten. Men fluisterde immers, dat Remini Dreihand geld bewaarde in zijn hut. DE LIEFDE BLOEIT. 's Winters was het op de hoeve nog le vendiger dan in den zomer. Dan was alles van de almen op de Hooge Weide bijeen. Ook de veehandelaars en de slagers uit de dorpen kwamen naar boven en met Kerstmis ver scheen menige nieuwe knecht of meid en ging menige oude weg. Het was ook met Kerstmis, dat de Hooge-Weider Melchior meenam naar zijn kamertje. „Je bent wel eerst met Jacobi bij me gekomen, maar als de boer van de Hooge Weide mcL Hmand tevreden is, dan houdt hij zich bij het uit betalen niet met hal e jaren op Een vasie éfspraak hebben we niet gemaakt, hier heb je dus zeventig gulden voor het afgeloopen jaar". En hij telde het geld op de tafel uit. „Ik wilde maar één ding weten boer" zei Melchior, „moet ik weg of kan ik blijven?" „Mij dunkt, Melchi, tot nader order weet je waar je tehuis is. En als je wilt, dat ik je extra veel eer zal bewijzen, óók goed, dan zeg ik: wees zoo goed, Melchior, en blijf ook het volgende jaar bij me op de hoe ve". „Heel graag, boer. Hebt u verder nog iets? Niets? Dan ga ik maar weer aan myn werk". Hij ging en liet het geld op tafel liggen. Zelfs geen blik had de jongen er voor over gehad. „Zoolang de wereld draait, heeft er nooit zóó'n knecht op de Hooge Weide rondgeloo- pen", bromde de boer, „en vóór dien stel lig ook niet. Hij moet het weten, maar het geld bewaar ik voor hem. Wacht maar, jongen, er komt nog eens een tijd, dat je er om vragen zult". En Melchior ging den stal in, naar de twintig ossen, die hem toe\ertrouwd waren en praatte tegen het hooi: „Geld? Geld heeft hij me willen geven. En hij zou er niet eens de vijftig gulden hebben afgetrokken, die hij verloren heeft door die vijf valsche bil jetten van mijn broer. Ik neem beslist niets aan. Ik heb mijn eten en ik hen mijn kleine Toni. Ik leef als een koning, maar dan rir tiger. Als ik nog wat te wenscben zou hc ben, zou het een nieuwe tipmuts zijn". (Wordt vervolg

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1936 | | pagina 6