Het zware vrouwenleven
in de veenstreken.
Wolven in schaapsvel
In de veenstreken ziet men de vrouwen
even hard werken als de mannen*
Het leven biedt de vrouwen weinig afwisseling.
ER zijn gelukkig maar weinig stre
ken op het platte land waar het
leven van de eenvoudige boerin
zoo zwaar en moeizaam is, zoo
veel stille onuitgesproken tra
giek met zich brengt, als in de
veenstreken. Zij, die hier geboren worden
zijn reeds als kinderen met den arbeid
vertrouwd en groeien op in hun verborgen
hoekje. De diepe eenzaamheid, de wereld-
verloren afgeslotenheid van de kleine ne
derzettingen op den karigen en onvrucht-
baren bodem dwingt de vrouwen tot een
leven waar de ontspanning na het zware
dagelij ksche werk ten eenen male ont
breekt en dat in geen enkel opzicht is te
vergelijken met het leven van andere vrou
wen.
Zij hebben er geen idee van, dat het
boerenleven in andere streken beduidt:
wel veel werk maar ook voldoende rust:
wel veel zorg bij de verschillende weers
gesteldheden, maar ook veel vreugde bij
een rijken oogst, bij het gedijen van het
vee en de boerderij en nu en dan eens
een kleinen blik in de wereld.
In de veenstreken zijn echter nog genoeg
vrouwen, die ondanks den geringen af
stand van het dorp of de stad, ondanks de
tegenwoordige vervoermiddelen als trei
nen en autobussen, nog nooit buiten de
grenzen van hun woonplaats kwamen,
nooit een trein hebben gezien zelfs geen
auto of autobus.
Hun karakter is zwaar als hun arbeid
hun huid grauw als de bijna steeds betrok
ken lucht. Het stukje grond, dat zij bezitten
brengt nauwelijks genoeg voedsel voor
haar en de haren op. Zij trekken zelden
met haar koeien over den vaak moerassi-
gen bodem naar de zomerweiden, zoodat
de koeien jaar in jaar uit steeds maar op
stal staan. Het versche gras moet worden
afgesneden en naar het vee worden ge
bracht, maar het gras is waterig en hard
en daardoor is de melk mager en dé bo
ter schaarsch berekend naar het aantal
hongerige kinderen.
Wat deze vrouwen tot stand brengen
vindt zijns gelijken alleen in landen met
een steenachtigen bodem, waar de ruw
heid van 't klimaat dezelfde ongunstige le
vensvoorwaarden schept.
Daar de bodem vaak zóó week is, dat hij
geen paard kan dragen, is het vanzelfspre
kend, dat de vrouwen zich voor den ploeg
en de eg spannen, welke door den man
worden bestuurd. Evenzoo trekken zij niet
alleen in den zomer de zware boot met
hooi, langs de vele, smalle waterwegen van
een ver gelegen hooiland naar huis toe,
maar in den herfst de nog zwaardere schui
ten met turf van de eveneens soms ver af
gelegen turfvelden.
Voor den kleinen boer in het veenland
blijft steeds de vraag bestaan: kan men een
paard voederen met het weinige dat een
doorsnee-oogst op de magere, dikwijls over-
zure bodem opbrengt? Steelt men de kin
deren het brood niet uit den mond, als men
de groote maag van het paard vult, alleen
om in de zware arbeidsweken zich den ar
beid wat te verlichten?
En aan den anderen kant verwoest men
niet vroegtijdig de levenskracht van de
vrouw, als men haar hulp en haar krach
ten voor de familie, de huishouding en het
werk op het land in zoo groote mate op-
eischt?
De moeders lossen dit zware probleem
stilzwijgend zelf op. Zij nemen iederen last
op zich. In het voorjaar en den zomer hel
pen zij turfsteken, daarna bij het in orde
maken van de akkers, bij het hooien, bij
het oogsten. Zij maaien en binden schoven
in één rij met de mannen. Zij bakken het
zwarte brood, zij staan van het voorjaar
tot in den herfst 's morgens om 4 uur op,
melken, voederen en drenken het vee, ver
zorgen de kinderen, wasschen en koken,
spitten en planten. Later gaan ze naar het
natte veld, en trekken de bieten uit, rooien
de aardappelen, spannen zich voor den
ploeg om de stoppelvelden om te ploegen.
Het warme zware zomerwerk van het
hooien is bijna een feest in verhouding tot
allen anderen moeizamen en zwaren arbeid.
In den winter wasschen en spinnen zij
de wol van hun schapen, zij zitten aan de
weefstoelen en leeren hun oudste dochters
deze goede tak van huisvlijt. Verder
breien zij kousen en naaien kl°oren van de
grove st.'f. Want er is geen geld om kleeren
te koopen of loon voor een naaister te be
talen ende eigengeweven stof is drie
maal zoo sterk.
Zoo kennen deze handen nooit de rust
na gedanen arbeid.
Wat het leven van andere vrouwen reeds
geheel vult, namelijk de zorg voor man en
kinderen en voor de huishouding, dat doen
zij er nog bij.
Dat onder deze omstandigheden het huis
van een kleinen veenboer niet blinkt van
helderheid of zich kan meten met de ver
zorgdheid van een groote heerenboerderij,
spreekt vanzelf. Wie in het veen en moe
ras, op het land, in het hooi en in den stal
heen en weer loopt, van den vroegen mor
gen tot den laten avond, die vergaat de
kracht en de lust voor een liefderijke ver
zorging van huis en kleeren, als er ten
minste nog tijd voor is.
Toch kan men niet zeggen, dat deze
vrouwen zich niet voldoende om hun huis
houding bekommeren, niet helder en orde
lijk genoeg zijn, doch men kan haar slechts
bewonderen om datgene, wat zij er nog
van weten te maken. Helderheid is een
kwestie van geld, dat wil zeggen, men
moet over voldoende handen kunnen be
schikken om te helpen. Men moet de ern
stige, vermagerde en vroeg vervallen ge
zichten van de veenboerinnen Zondags in
de kerk zien, als zij daar zoo stil zitten, om
te begrijpen dat deze vrouwen in het ter
kerke gaan hun eenige feestelijkheid en
ontspanning vinden dat zij de verlan
gens der jeugd, die ook in haar eenmaal
bloeiden, spoedig begraven hebben, en
reeds oud en moe zijn vóór de nieuwe ge
neratie van hun kinderen op den leeftijd
is gekomen, dat zij in het leven iets hebben
bereikt.
Een kommervol, sloopend en eenzaam
leven geeft de veengrond zijn stille, moe
dige vrouwen. Zwaarmoedig en toch zoo
mooi is hun land en zelfs de harde heeren
diensten der moerasgronden stompen het
vrouwenhart niet af.
Wel schijnen de vrouwen zoowel als de
mannen hier onbewogen, als nauwelijks er
gens anders een menschenslag te vinden is.
Spreken ligt niet in hun aard, want zij
zijn schuw en lachen zelden. Geluk en
leed, liefde en zorg voor de hunnen dragen
zij stilzwijgend met zich mee. Wie hen
niet kent, zou kunnen denken, dat hun
hart koud is, maar het is slechts ernstig en
diep. Het is overgeleverd aan datgene, wat
wij „het noodlot" noemen.
Als een der hunnen van hen wordt weg
gerukt, hetzij man of kind, dan is de een
zaamheid van het leven, de zwaarte van 't
landschap en de dagelijksche nood slechts
nog moeilijker tè dragen.
Het leven met zijn plichten gaat verder,
ook als men denkt dat het niet langer te
dragen of waardeloos is. Het vee, de akker,
de boerderij het donkere veen zij roe
pen luid, zij manen tot den dagelijkschen
arbeid. Zoo groeien de nederzettingen
voetje voor voetje, de cultiveering van den
moerassigen grond in waardevol land
schrijdt voort, de velden breiden zich uit,
de oude behuizingen verdwijnen door
bouwvalligheid en maken plaats voor nieu
we. En als ergens met behulp van de
vrouw iets wordt bereikt dan is het hier.
Natuurlijk zijn deze kleine boerenvrou
wen zich dit alles niet bewust. Sinds drie
honderd jaar vechten mannen en vrouwen
met den moerassi<*eri pvn*vk zonder dat
iemand ter wereld zich om hen bekom
merd heeft, of het moet zijn dat de enke-
BIJ DE ILLUSTRATIES:
De vrouwen spannen zich voor ploeg en eg.
Zij trekken de zware schuiten met turf.
len hunner die omdat zij geen werk kon
den vinden, naar Amerika zijn gegaan, van
daaruit schrijven en soms van hetgeen zij
verdienen een klein bedragje kunnen over
maken.
Als deze „Amerikanen" het vaderland
bezoeken, dan is er een sensatie in het le
ven van deze vrouwen.
Maar verder werken zij door, zonder dat
zij eens zelf zullen zien, dat hun kracht
zich toch omzet in het winnen van het
land, het vergrooten van haar kleine boer
derij voor haar nageslacht.
Dat is echter de tragiek: De vanzelfspre
kendheid waarmede zij zich generatie na
generatie voor de heerendiensten van het
veen opofferen, zonder dat zij daarvoor
zichtbaar beloond worden of een noemens
waardig resultaat zien.
Zij worden geboren, zij werken, zij stre
ven, zij brengen vrouwenoffers zonder te
vragen zonder te weten, hoe belangrijk,
hoe veelomvattend, hoe beteekenisvol voor
den landbouw dit alles is als alles, wat
zij doen voor de hunnen en voor den op
bouw en den vooruitgang van het geheele
volk.
De metamorphose van den
misdadiger.
Een misdadiger, die zich aanstonds uiter
lijk als zoodanig voordoet, zal slechts in
zeer zeldzame gevallen eenig „succes" kun
nen boeken. Zelfs als inbreker of zakken
roller moet hij zich moeite geven iets an
ders voor te stellen, dan hij inderdaad is.
De omstandigheid, dat hij zich kan meta-
rnorphoseeren en zijn evenmensch omtrent
zijn waren aard op een dwaalspoor leiden,
is van de grootste beteekenis. Of het nu
een masker of wel verkleeding is welke
echter niet het innerlijk kunnen verber
gen of een verandering van meer ingrij
penden aard, steeds moet men den beroeps
misdadiger eerst zien te doorgronden en
hem in zijn bedriegelijk uiterlijk onschade
lijk maken. De beroepsmisdadiger past zich
volkomen aan bij de omgeving, waarin hij
verkeert, en dit aanpassingsvermogen is 't,
dat, de politie de meeste moeilijkheden be
zorgt. Er zijn in deze wereld fatsoenlijke
en onfatsoenlijke menschen. Waar de fat
soenlijke lieden over het algemeen het
minst opvallen, moet een beroepsmisdadi
ger, onverschillig in welke „branche" hij
werkzaam is, uiterlijk geheel een fatsoen
lijk, dus gewoon man lijken. Hoe beter hem
dit afgaat, hoe gevaarlijker hij is. Het is
het oude liedje van den wolf in het schaaps
vel. Welke huismoeder heeft nog nooit van
de gasfitters gehoord, die onrechtmatig haar
meter kwr- ^rt lichten9 En toch .gebeurt 't
nog herhaaldelijk, dat deze lieden slachtof
fers maken. De pseudo-gasfitter, die tijdelijk
zijn zieken collega vervangt, komt vaak
in h t geheel niets incasseeren, maar neemt
alleen het huis op. En als eenige weken
later de inbraak heeft plaats gehad, komt
men te laat tot de ontdekking, wat voor 'n
man die „gasfitter" was. De schijnbaar bra
ve en rechtschapen misdadiger is een ac
tueel probleem geworden; het probleem der
gentlemen-inbrekers.
De politie grijpt snel en onverbiddellijk
in. Een huiszoeking is een kleinigheid; be
roepsmisdadigers krijgen bevel des nachti
hun door de politie in het oog gehouden
woning niet te verlaten, het in bezit heb
ben van inbrekerswerktuigen is strafbaar,
enz. Het natuurlijke en ook verwachte ge
volg was, dat het aanpassingsvermogen der
misdadigers zich verhoogde. De zware jon-,
gens zijn er op uit, bij navraag een fatsoen
lijk beroep te kunnen opgeven; het wordt
een aparte kunst alibi te kunnen bewijzen
en het dubbele leven wordt een gestage
oefening. Ieder misdadiger weet, dat het in
het algemeen met hem gedaan is, wanneer
hij wordt betrapt, want nadat hij zijn straf
heeft uitgezeten, begint het „schaduwen"'
door de politie en dit wordt door de mees
ten nog meer gevreesd dan de straf zelf.
Een kleine inbraak b.v. eischt een geheel
systeem van zorgvuldige geraffineerde voor
bereiding, want de kleinste fout kan het
einde der „carrière" beteekenen. Vóórdat
men een straf had uitgezeten, had men er
alleen aan te denken geen sporen na te la
ten, terwijl nu de rompslomp der voorbe
reiding veel meer hoofdbrekens kost, dari
het inbraak je zelf. Het is een geheel andere
situatie geworden. De meeste misdadigers-
van-formaat, of het nu hoteldieven, huwe-
lijks-zjvendelaars, ju weelendie ven of val-
sche munters zijn, waren uitstekende come-
dianten, die hun rol tot het einde toe wis
ten te spelen. Een tooneelspelerstalent
moet iedere afzetter bezitten, al was het
alleen maar om trouwhartig te kunnen
zeggen: „Ach ja, meneer de commissaris, ik
ben maar van 't platteland en nou kon ik
die Jansen toch niet heelemaal alleen dat
voorschot laten betalen." Een autodief moet
met de onverschilligheidvan een geboren
grooten heer in den vreemden wagen stap
pen en vakkundig over vette bougies kun
nen spreken als de wagen niet aanstonds
wil aanslaan en een paar nieuwsgierigen
blijven staan handigheden, welke hem
natuurlijk niet het minste van nut zijn, als
hij op heeterdaad wordt betrapt.
Tot welke graad van volmaaktheid dit
aanpassingsvermogen kan stijgen, bewijst
een der bekendste gevallen uit de crimi-
neele geschiedenis, dat zich rond 1900 in
Budapest afspeelde.
Een daar gevestigde bank zond den be
diende Kescmethy met een "bedrag van een
half millioen kronen naar de post. Twee
mannen begeleidden hem om hem te be
schermen. Onderweg gelukte het Kescmethy
zijn begeleiders voor een paar seconden af
te leiden en hiervan maakte hij gebruik
om op een voorbijrijdende tram te sprin
gen. Hij verdween voor immer en met hem
het half millioen. Het geheele Europeesche
politie-apparaat zocht jarenlang tevergeefs
naar hem, totdat in 1927, toen de misdaad
volgens Hongaarsch recht reeds was ver
jaard, de politiedirectie een brief van Kesc
methy uit Argentinië ontving, waarin de
schrijver verklaarde, waarom men hem
nimmer had kunnen arresteeren. Na zijn
vlucht óp de tram had hij zich in een paar
denstal met behulp van een pruik en een
baard onherkenbaar gemaakt en de rest
van den dag in een restaurant doorgebracht
Krantenverkoopers riepen toen reeds zijn
naam. Beschermd door de duisternis geluk
te het hem bij een familielid zijn toevlucht
te nemen. Hij bleef daar een half jaar, zon
der zijn kamer te verlaten. Hij onderwierp
zich aan een zeer streng dieet, dat erop
gericht was hem zoo dik mogelijk te ma
ken. Hij vermeed elke onnoodige beweging
en dwong zich te eten en nog eens te eten.
Zijn menu was op wetenschappelijke wijze
samengesteld. In dit half jaar had hij zijn
gewicht verdrievoudigd. Gang, houding, ge
laatsuitdrukking en zijn stem verraadden
in niets meer den mageren, hongerigen bu
reauklerk. Het was nu niet moeilijk meer
met een valsche pas over de grenzen te ko
men. In den dikken, zwaarlijvigen reiziger
den voortvluchtigen dief te zien, zou zelfs
bij den slimsten detective niet opkomen.
Phenomenen op dit terrein als Kescme
thy zijn gelukkig zeldzaamheden. Een erva
ren criminalist laat zich door het wonder-
baarlijk aanpassingsvermogen van den mis
dadiger niet beetnemen. Hij heeft 'n ge-
oefenden blik en veel menschenkennis.
„Man. zet nu de zotskap af" zal hij zeg
gen en de „man van het vak" maakt dan
niet veel praatjes meer, maar geeft toe