2e BLAD VOOR DEN KLEINEN BOER. Preludia der verkiezingen. ASPIRIN A. C. JULIANUS Als vossen de passie prediken Politieke wonderdokters. SPROOKJE. nuwi stteda Voor Triplex en Ferrocal en alle bekleedingsmaterialen ZEEUWSCH NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 22 MAART 1935. N6, 12. Als bij het uitbetalen -van den steun aan boeren en tuinders de man van het groo- lere bedrijf enkele honderden, wellicht een paar duizend guldens ontvangt en de kleine man, de kleine boer of tuinder, die van een hoekje gronds het karig levensonderhoud voor zich en zijn gezin moet vinden slechts enkele guldens aan steun voor zich uitge teld ziel, dan is die kleine landbouwer, mits gaders de groote „men'' van de straat maar al te zeer geneigd te zeggen, dat het een schandaal is en dat de vaderlandsche steun- politiek niet deugt. Bekend zijn de veront waardigde verhalen over de boeren die per auto hun steungelden in ontvangst komen nemen en bekend is eveneens de conclusie die daaraan wordt vastgeknoopt. Toegege ven moet worden, dat dergelijke dingen bij de groote massa, die uitsluitend oordeelt naar den uiterlijken kant der dingen, een vreemden indruk wekken vooral wanneer die massa in de meening verkeert, dat zij het is, die via de heffingen van het brood, bo ter enz., het „gelag" der steun betaalt. o Herhaalde malen is reeds uiteengezet, dat de Regeering bij haar steunpolitiek voor land- en tuinbouw geen ander beginsel kon toepassen, dan zij gekozen heeft, het begin sel n.l. dat het bedrijf de tak van volks bestaan gesteund dient te worden teneinde hem zoo gaaf en gezond mogelijk door de zwarigheden van de crisis heen te helpen. Steun aan den individueelen boer of tuin der heeft nimmer in de bedoeling gelegen omdat zulk een wijze van steun maatschap- pelijk en economisch niet te verantwoorden zou zijn en veeleer op een totale mislukking van de geheele steunpolitiek zou uitloopen. Land- en tuinbouw hebben als takken van volksbestaan groote beteekenis voor on ze samenleving en het is op goede gronden te verdedigen, dat tot behoud van deze eco nomisch fundamenteele nijverheid van het gansche volk offers worden gevraagd. Maat schappelijk geredeneerd kan het de regee ring tot op zekere hoogte onverschillig la ten, wie de personen zijn, die deze nijverheid uitoefenen. Steun naar behoefte aan den boer en tuinder persoonlijk zou aan den steun hel karakter van een bedeeling ge ven, waarmede de regeering een verschrik kelijk precedent zou scheppen. Er zijn ve le takken van nijverheid in onze samenle ving, die zich ten koste van verliezen staan de houden in meerdere of mindere ma te, in een of anderen vorm worden zij ge holpen. Maar waar zou het einde zijn, als de regeering de beoefenaren van die tien duizenden bedrijven naar behoefte zou moeten steunen? o Steun naar het bedrijf is in economisch opzicht het meest billijk omdat de man, die de grootste steunbedragen ontvangt, vanzelf sprekend ook de grootste verliezen heeft geleden; dit wordt door de massa al te licht vergeten. Er zijn trouwens vele dingen, die een verkeerd voorgelichte massa al te gemak kelijk vergeet; het volk in zijn groote gele dingen is geneigd, bij het beoordeelen van groote vraagstukken den weg van den min sten weerstand te kiezen; men aanvaardt gemakkelijk een licht begrijpen leuze en breekt er zich het hoofd niet over om na te gaan, hoeveel van die leuze waarheid en hoeveel ervan humbug is. Als zoo tegen den tijd der verkiezingen mannen zich aankondigen als de paladijnen van den kleinen boer en middels vragen in de Tweede Kamer of ingezonden stukken in de krant tranen met tuiten huilen over (het droevige lot van den kleinen landman len uit eeringen-in-eens vragen om in zijn nood te voorzien, dan is de massa der be langhebbende maar al te zeer geneigd ach ter die menschen aan te loopen en vol van zelf-medelijden met hen mee te huilen. Die massa hoort uitsluitend de groote woor den over het droevige eigen lot, kijkt alleen naar de veelbelovende, met veel aplomb gestelde eischen, doch denkt er niet aan, bij zichzelf te overwegen, of inhoeverre ver wezenlijking van dergelijke eischen in het maatschappelijk en economisch verband mo gelijk is. Ieder mensch is nu eenmaal meer toegankelijk voor vleierij (het beklag van iemand levenslot is een anderen vorm van vleierij) dan voor critiek of voor het aan vaarden van levensomstandigheden, die, hoe zeer logisch, hem geen onmiddellijk voor deel bezorgen. De graag gevleide mensch denkt cr niet aan, den persoon en de bedoe lingen van den werker met de stroopkwast critisch te beoordeelen. o Hel bovenstaande wordt geschreven naar aanleiding van twee ingezonden stukken, ons ter plaatsing aangeboden. Het eerste is van zekeren heer S. te Rijswijk, die de kleine boeien het dagelijksch brood kan verschaf fen als... de pachtwetten maar veranderd worden. Aan wie de schuld? vraagt hij. Zie hier zijn antwoord „Aan de voormannen der boerenorganisaties, aan het Parlement en aan de regeering, welke te gemakzuchtig zijn naar den nieuwen tijd pachtwetten te ontwerpen of door eigenbelang den ouden toestand willen bestendigen". Dat is mannentaal, nietwaar? Met de groote problemen, welke voor een onpar tijdige regeering (onpartijdig in dezen vorm, dat zij rekening wil houden met de belan gen van ALLE groepen van burgers) vast zitten aan de oplossing van de pachtkweslie heeft de heer S. niets te maken. Hij consta teert eenvoudig; „de hedendaagsche pacht wetten zijn gebaseerd op voordeelen voor het groot-grond bezit ten nadeele van de kleine boeren" en ziet wellicht in zijn ge dachten, hoe duizenden kleine werkers met de petten in de lucht hem als hun bevrij der toejuichen. Niets is in zijn oog eenvou diger dan de oplossing van de pachtzaak, want „Het is mij gelukt twee ontwerpen voor nieuwe grondwetpolitiek samen te stellen, waardoor het pachtstelsel van heden ver valt en een nieuwe moderne basis voor een pachtwet in de plaats moet komen, waar door pachter en landarbeider uit hun halven staat van slaaf zijn van het groot-grondbezit kunnen worden verlost". Ziezoo, als dat niet helpt, dan helpt niets meer. Geleerden van naam piekeren jaren lang over staatkundige en economische vraagstukken, doch de heer S. schudt de oplossingen uit zijn mouw; niet één maar zelfs twéé ontwerpen voor nieuwe grondwetpolitiek (wat bedoelt hij daar ei genlijk mee?) heeft hij gereed. Als nu de boeren maar bijten willen want... in het tweede gedeelte van zijn stuk komt de aap uit de mouw: De heer S. stelt zich beschikbaar om over al in den lande voor de Nederland sche kleine boeren... het program der Neder- landsche Staatspartij in openbare vergade ringen te verkondigen. Komende gebeurtenissen werpen hun schaduwen vooruit: wij hooren de preludia der verkiezingen ook in de gespierde taal van den heer S., den redder der kleine boe ren. Het spreekt vanzelf, dat de kleine boe ren verstandiger zullen doen door zich niet voor den wagen te laten spannen, die po litieke kwakzalvers in de vertegenwoordigen de lichamen moet brengen. Maar toch. Men moet er eens op letten: als inderdaad deze ons totaal onbekende Nederlandsche Staatspartij in 1935 of 1936 aan de verkiezin gen deelneemt, hoeveel stemmen zij nog op zich weet te vereenigen. Dat strookt met be paalde facetten van ons volkskarakter: het heeft immers zijn oorzaak, dat hier te lan de de Sequah's op allerlei levensterrein nog een dikke boterham verdienen? Over het tweede ingezonden stuk een vol gende maal. „Er was eens het is al lang geleden... Zoo begint elk fatsoenlijk sprookje en zoo begon oom Pleun toen hij aan zijn nichtje Nelly, acht jaren oud, een sprookje moest overtellen. Nelly was verzot op sprookjes. Ieder groot mensch kon sprookjes vertel len en dus oome Pleun, die te logeeren was, ook. De bewering van oom, dat hij ze niet kiende, werd niet aanvaard. Oom moest sprookjes-tol betallen. Nelly stond voor hem en luisterde ernstig. „Er was eens een oom en een neef". „Wie was die oom?" „Wie? Wel -- de oudste van de twee na tuurlijk, de dikste". „O. Zijn alle oomes dik, oom Pleun?" „Neen, malle meid. Ik ben toch ook niet dik?" „U niet, maar... oome Henk is wel dik. Vies dik, zegt Ma". „Dat mag je niet zeggen, Nelly. Vies dik!" Oom Pleun grinnikte. „Waarom niet oom? Ma zegt het toch ook En U lacht er om!" Oom begreep, dat hij opvoedkundig een blunder had gemaakt en trok zijn gezicht in de plooi. Luister nou. Er was eens een oom en een neef. Die oom was erg, erg rijk". „Rijk? Had hij een boel centjes?" „Een heeleboel". „Hoeveel, oom?" „Achttien honderd duizend centjes en hui zen en... en „En auto's?" „Natuurlijk, een heeleboel auto's". „Ging hij daarin rijden?" „Nogal wiedes. Waar heb je anders een auto- voor?" „Ik vind het fijn in een auto te rijden. Pa heeft niet eens een auto". „Ik ook niet, kleine meid. Maar luister nou naar het sprookje". „Ja oom". „Die neef had niets geen geld, geen auto's. Dat zat hem natuurlijk geweldig dwars". „Waarom gaf die oome hem dan niet eeu auto?" „Kijk, dat is 't nou juist: die oom was erg gierig. Die kon niets missen van alles wat hij had. Hij gaf nooit wat weg, hij wil de alles zelf houden. Dat is erg leelijk" „Ik wil ook graag alles houden wat ik krijg". „Jawel wat voor jou is. Maar als jij van mij een koekje krijgt, wil je je broer tje toch ook wel een stukje geven of ma ma? „Mama wel, maar broer niet. Ik krijg van hem ook niets." „Wel, dat is niet erg lief. Dan ben jij net als die oom. die ook niets wilde weg geven, terwijl toch die neef zijn eenige e f- genaam was". „Wat is een erfgenaam oom?" „Dat is iemand, die alles van jou krijgt als je eenmaal gestorven bent". „O ja. Waarom maakte die neef zijn oom dan niet dood. Dan had-ie toch alles?" „Hé? Nou je hebt radicale denkbeelden jongedame. Kijk eens aan, je kunt je oome zoo maar niet doodmaken om zijn erfge naam te worden!" „Waarom niet, oom? Dan is ie toch ge storven?" „Jawel maar dat mag niet van de po litie". „En als de politie het nu eens niet wist? Zoo stiekum?" „De politie weet altijd alles. Andere men- schen vertellen het aan de politie". „Dat is waar oom. De juffrouw van de klas heeft aan de politie verteld, dat Jaj ia gevoetbald heeft en... en nou heeft de po litie..." „Moet ik het sprookje n g verder ver tellen? Dan moet je niet telkens pralen". „Ja oom, neen oom. Ik zal niets meer zeggen". „Knappe meid. Die neef was erg slim. Hij had gezien, dat zijn oom erg veel hield van roode kool met zure appelen en... „Abah! Ik lust geen roode kool wel appelen". „Stil nou. Die oom mocht van den dok ter niet te veel roode kool met zure ap pelen eten, zie je. Zijn maag was zwak, snap je en daarom..." „Kan ik ook niet een zwakke maag krij gen, oom? Dan zegt de dokter..." „Jij hebt een maag als een ijzeren pot, Nelly. Jij kan best roode kool eten. Maar die oom kon d niet en daarom... „Hebt U het zoo warm oom? U zweet iheelcmaal!" „Dat mag je niet zeggen, Nellv. Je moet zeggen... nou, enfin, dat doet er niet toe. Wij gaan verder; waar was ik gebleven?! „Bij die roode kool met zure appelen oom „Precies. Je bent een knappe meid. Nou, die neef wist dat en liet daarom zijn oom erg veel roode kool eten. En toen op een keer, toe die oom heelemaal vol zat met roode kool en zure appeltjes ging hij zijn oom een verhaaltje vertellen..." „Wat was dat voor een verhaaltje, Oom?" „Wacht even en toen die oom dat ver haaltje hoorde, begon hij te lachen te lachen te lachen. Zijn zwakke maag, v« 1 roode kool met zure appelen, protesteerde". „Wat? Kan een maag praten oom? „Neen maar die maag kon er niet te gen. En toen ging die oom dood en kreeg rle neef alles. Dat was de straf voor den oom voor zijn gierigheid en zijn schrókkig- heid". ..Kreeg die neef de auto's ook, oom? En hoe is dat verhaaltje oom? „Luister eens Nellv, lust jij chocolade?" „Ja oom, wat graag". „Hier een stuiver voor jou. Ga naar het winkeltje aan den overkant en koop daar een groote reep chocolade. Uitkijken en niet vallen". „En dat verhaaltje oom? „Dat vertel ik later wel eens zei oom Pleun met half verstikte stem. Hij was er bijna even slecht aan toe als de oom met de overladen maag... PLEUN ZEELAND. komen bij ons klimaat ge regeld voor; het product van vertrouwen. Het is een probleem van dezen tijd ge worden, hoe we de talloozen, die het nood zakelijkste missen en geen middelen bezit ten om te voorzien in de eerste levensbe hoeften, op de meest practische en efficiente wijza kunnen helpen het hoofd boven wa ter te houden. In het bijzonder onze Ooste lijke naburen zijn ware duizend-kunstenaars op het gebied van maatschappelijke hulpac- tie's gebleken; regelmatig vinden we in de (pers nieuwe methoden vermeld, die men daar aanwendt, om den beter gesitueerde het geld uit den zak te kloppen ten behoeve van zijn minder gelukkige medeburger. Of het nu komt, omdat Enschedé zoo dicht bij Duitschland ligt, weten we niet, tnalur feit is, dat men ook daar reeds twee jaar onder 'leiding van den energieken bur gervader een winterhulp^-actie heeft gevoerd welke in alle opzichten geslaagd schijnt te zijn. Thans, nu de tweede winter van deze actie nagenoeg achter den rug is heeft men zich een oordeel over het daar gevolgde systeem kunnen vormen, waaruit gebleken is, dat de resultaten boven ajle verwachting zijn geweest. Het Winterhulp^comité kocht b.v. groo- (Gewapende Asbest Cementplaat) naar Lange Viele K 217-18 Tel. 448 Middelburg te voorraden goederen goedkoop op; deze goederen werden verkrijgbaar gesteld, voor diegenen wier salaris f 14.niet te bo ven ging, tegen 50% van den winkelprijs. Waar zelfs deze sterk gereduceerde prijzen voor velen nog te machtig zouden blijken, werd bepaald dat de koopers deze met 50 cent per week konden voldoen. Tegen op- fc-uimingsprijzen werden bij den Enschedé- schen middenstand de goederen ingekocht; het gemeentebestuur stelden schoollokalen ter beschikking en als onbezoldigde ver koopsters fungeerden dames van het hulp comité. Gedurende het seizoen 1934—1935 kochten 2300 gezinnen tegen sterk verlaag de prijzen 5700 kleedingstukken, 7000 meter flanel, 300 dekens, 4000 paar Schoenen enz. Bij 50 winkeliers werd voor f 46.000. ingekocht, zoodat ook deze middenstanders een goeden dag hadden. De fraaie resultaten met dit systeem bereikt, rechtvaardigen de vraag, of de betrokken instanties in die an dere steden, de mogelijkheid van een soort gelijke actie niet onder oogen zouden willen zien. -—o Ruim 30 millioen zal er over 1934 bij de Spoorwegen tekort zijn. Dat het deze instel ling niet naar den vleeze gaat, weten we Vervolg le kolom pagina 3

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1935 | | pagina 5