ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOE
WEGÉLING'S NIEUWSBLAD VAN DONDER DAG 24 DECEMBER 1931. Na 61.
EEN LAGE STREEK.
Penningmeester, vervolgde Kees lachend
tegen Frank, jij zorgt wel dat alles op het
droge komt hé. Met een sjovialen klap op
Franks schouder nam de voorzitter afscheid
en trok lachend zijn secretaris mee, die juist
Frank de hand drukte, zoodat ook die haast
omver getrokken werd. Toen de twee andere
bestuursleden vertrokken 'waren, ging Frank
voor zijn tafeltje zitten, om het geld netjes
in papiertjes te rollen en het in de kas (een
keurig sigarenkistje) weg te bergen.
Enkele oogenblikken later hoorde hij het
signaalfluitje van de E.D.N.club. Nieuwsgierig
stak hij zijn hoofd uit het raam, om te zien,
wie er was. Het bleek Frits Real te zijn, de
iongen die naast Frank in de schoolbank zat.
Wat zou die moeten? dacht Frank Hoe"
vel Frank hem geen bepaald kwaad hart toe"
droeg, mocht hij Frits Beil toch niet heel erg
lijden. Waarom zou hij misschien zelf niet heb"
ben kunnen uitleggen. Dat hij daarin niet al"
leen stond, bewees het feit, dat Frits eigenlijk
in het geheel geen vrienden had. Hij ging
meestal zijn eigen weg en behalve op school
kregen zijn medeleerlingen hem eigenlijk,
niet vaak te zien. Frank had Wel eens verhalen
gehoord van tot 's avonds laat uitgaan met al"
lerlei opgeschoten jongens en bierdrinken en
biljarten in café's, maar hij had er nooit bij"
aoinder het oor aan geleend, omdat hij het
voor laster en „kletsen" van de jongens onder
elkaar gehouden had. Hij had dus wel alle
reden verbaasd te zijn over dit plotselinge en
onverwachte bezoek van zijn klasgenoot. Zoo
verbaasd was hij zelfs, dat hij er niet eens
aan dacht, naar beneden te gaan om open te
doen. Dat scheen intusschen zijn broertje Wïm
al gedaan te hebben, te oordeeien naar zijn
stem, die zich vermengde met het zwaardere
geluid yam Frits Beil, beneden in de gang.
Frank boog zich even over de trapleuning en
riep: Kom maar even boven.
Allright, riep Frits terug en twee treden
tegelijknemend, kWam hij snel de trap op.
Heb je een oogenblikje voor me? vroeg
Frits, ik moet je noodzakelijk even spreken.
Zijn toon was opgewonden en ernstig.
Zeker, antwoordde Frank een beetje ver"
baasd over dezen aanhef, ga even binnen,
en hij wees naar de openstaande deur van zijn
kamertje.
Wim voelde dat hij overt>Odig geacht werd
en ging met een kleur van verlegenheid gauw
Weer naar beneden. Hij had gehoopt iets bij"
zonders te zullen hoor en van „de groote jon"
gens", waarmede hij morgen op school bluf
fen kon.
Frank sloot de deur van zijn kamer achter
zich en wees Frits een plaats aan op de stoel,
die hij tot dat doel voor zijn gast neerzette.
Toen nam hij zelf plaats op het tafelblad,
naast het sigarenkistje en het geld, dat gedeel"
telyk nog op stapeltjes er naast stond.
Ik zal maar met de deur in huis vallen,
begon Frits. De kwestie is namelijk, dat ik
op het oogenblik heel erg verlegen zit om vijf
gulden. Ik moet ze morgen betalen, Want
anders krijg Ik er vreeselijtoe onaangenaamhe"
den 'mee met mijn ouwe heer. Ik weet niet of
je hem kent, maar...?
Hoe zou ik hem kennen, zei Frank.
De heer Beil woonde namelijk te Amsterdam,
en bij den dood van Frits moeder, wias de jon"
gen bij zijn tante, de jongste zuster van den
heer Beil in huis gekomen.
Nou ja, ik bedoel, als je hem zoudt ken*'
nen, zou je Weten dat het lolletje is, het met
mijn pipa aan den stok te krijgen. Nu wilde ik
je vragen, zou jij mij nu niet tot overmorgen
aan die vijf gulden kunnen helpen? Ik kan het
mijn tante en oom niet vragen, want die zou"
den het onmiddellijk aan mijn ouweheer over"
brieven. Overmorgen krijg ik mijn zakgeld en
dan zal ik je het geld dadelijk teruggeven.
Aan de manier waarop Frits sprak en de
zenuwachtigheid, waarmede hij telkens op den
stoel heen en Weer bewoog, begreep Frank,
dat er inderdaad wel iets heel ernstigs aan de
hand moest zijn, Waarom zijn klasgenoot het
geld noodig had.
Het spijt me heel erg, zei Frank spijtig,
maar ik kan je werkelijk niet helpen, ik
héb het niet. Als mijn vader thuis was, zou ik
er hem Wel om kunnen vragen, maar die is op
reis voor zaken en komt zeker niet voor over
morgen weer in de stad.
Toen zag hij, dat Frits zijn oogen vestigde op
de stapeltjes geld die op tafel lagen. Uit vrees
dat Frits hem verkeerd beoordeel en zou en om"
dat hij eigenlijk toch wel met de jongen te
doen had, liet hij er snel op volgen; En dit
is kasgeld van E.D.N. Waar ik dus niet aan
kan komen.
Maar Waarom niet, pleitte Frits, het
is immers maar voor twee dagen. Of dat geld
daar nu in dat kistje ligt of dat je er mij even
mee uit den brand helpt. Je hebt het immers
overmorgen Weer terug. Kom kerel, doe het
maar, je weet iniet hoe beroerd ik er tusschen
zitKom Fraink
Een oogenblik twijfelde Frank nog, maar toen
hij de vragende en angstige blik zag, waarmede
Frits hem aankeek, kon hij niet langer Wedge"
ren. Hij tejde twintig kwartjes uit, die Frits
met een zucht van verlichting haastig hij zich
stak.
Besten, 'hesten, dank, zei Frits en greep
Frank's rechterhand met beide handen vast.
Tot Wederdienst bereid kerel....
Fraink liet zijn gast uit. Het was met een on"
pleizierig gevoel, dat hij Weer aan het tafeltje
plaats nam, om het kasgeld van E. D. N. ver"
der weg te bergen. Hij zuchtte eens diep, hij
voelde zich beklemd
De dag daarop merkte Frank, hoe Frits hem
telkens ontweek en het laatste in de klasse
kWam, om er bet eerste weer vlug uit te ver
dwijnen. Het was 'zeker, dat hij Frank geen
gelegenheid Wilde geven hem aan te spreken.
Toen kwam de dag der terugbetaling. Die ver"
liep, zoinder dat Frits één woord erover sprak.
Nog twee dagen wacntte Frank en toen werd
het hem te bar. Bij het uitgaan der school
snelde hij Frits,, die het op een loopen gezet
had achterna en greep hem ruw bij den arm.
Hijgend stonden de twee jongens tegenovér
elkaar.
Hoe 'zit het met bet geld? vroeg *Frunk,
waarom betaal je me niet terug en ontioop
je me, alsof wij heelemaal geen afspraak too
pen hebben.
Frits Zweeg een oogenblik.
Toen vroeg hij, uiterst verbaasd doende
Geld? Welk geld oëdoel j^_ r
Toen drong het ineens u t I rank door, mei
wat voor soort schoeijc hij hier te maken had.
Een wilde drift sloeg in hem op en zijn ste"
vige jongensvuist schoot .Us een hamer voor-iit
op Frits wang, die een itraet \an pijn slaakte.
Het volgend oogenblik warsn zij in een ver"
woede strijd gewikkeld. Een kring van nieuws"
gierigen, die zonder uitzondering op kr ink's
li a nd waren, vormde zich om de beide vech"
tenden. Zwijgend vocht Frank, ziet lend van
toorn. Frits kreunde 'zoo nu en dan van pijn,
hetgeen zijn woede aanzette. De nederlaag van
den bedrieger was volkomen en meer dan ver,,
nederend. Frank betaalde uit zijn weekgeld
vijf gulden in de kas van E. D. N en niemand
heeft ooit geweten, wat de aanleiding geweest
was tot Frank's verbitterde woede.
„DE ARME BEDELAAR"
Ingezonden door WITem Vader te Middelburg.
Onder de vele 'menscben die in de straten
►an Amsterdam I epen, Was ook een armo di^
duin gekleed mnn. Een hond liep naast hem.
Het was duidelijk dat de bede1 aar kou lred,
want telkens rilde hij a'sof Wij de koorts had.
De hond keek telkens z?n baas aan a'sof hij wil
de zeggen, och geef toch wat te eten en warm"
te". Maar de baas lette nóet op hem. Deze liep
met een somber gezicht voor zich te kijken.
Telkensliet hij een verradeïjk droogkuch;ehoo"
ren dat voor de kenner onmiddellijk voriied,
dat deze man ernstig ziek moenst zijn. Plolsef
ling mompe'dede zieke; Morg n is het K rstda r.
Hoe lang meet ik nog z o ronddoo en? Toen 1 eek
hij weer starend voor zich uit. Zoo liepen die
die twee arme wezcins nog een paar uur de
fstad door. Dan sloeg de man een s' raat in die
erg stl was, en waar allemaal arbeidershuis"
ies stonden. De ongelukkige was zichtbaar ver"
moeid en hij liet weer telkens een kuchje hoo"
ren. Eensklaps zegt hij tegen d n h ad: „Ben
je ook zoo moei Caesar?" „Jij blijft de baas
trouw hé?", ,,'k Zal het zno ang wel n et meer
maken ouwe jonden". Plotse ng kreeg hij zoo n
hoestbui dut hij er haast blauw van zag. Toen
het hoester. weer bedaard was zei hij met mat
fe stem „'k Moet efl'eties ruste jonge". „Effet"
jes hier gaan zitten". En de stakker zette zich
op een stoep neer.
Daar begon een klok te spelen, toen te slaan,
half elf, mompelde den man. Toen scheen hij
het behvustzijn te hebben verloren, a" thans hij
voelde de hond z'n poot die hem togen den arm
krabte niet. Toen Weerklonk n er voetstappen
'in den straat, en in het schijnsel van een na"
bijzijinde lantaarn, werd een net gekleed per"
soon zichtbaar. De heer die Wel iets op den
stoep had zien liggen doch eigen ijk niet wtU
Wat het was, bleef toen hij dicht hij de onge
lukkigen kwam, verbaasd staan. Hij stootte
de bewustelooze aan, doch er kwam geen be"
weging in het lichaam dat daar voor hem lag
De Heer Verstraate (Want zoo heette den heer)
boog zich toen wrt dieper over de zieke heen
„Neen" mompelde hij toen, „toch geen be"
schoinkene". „Maar die man kan hier toch
niet blijven liggen". Wacht ik zal even om hulp
vragen, en hij belde bïj een der huisjes aan.
Een man deed open. „Och mijnheer wilt u
mij even helpen om die man een onderdak te
verschaffen?". Hij schijnt erg ziek te zijn. Ik
zou hem graag bij mij nemen tot hij beter is.
De man keek de Heer Verstraate even aan en
zei toen: „Wloont U hier dichtbij?". Nou niet
zoo heel erg dichtbij".. Een straat verder.
„Breng hem dan maar bij mij binnen, ant"
woordde de main. Even later lag de bedelaar
op éen bed. „Ik zal zelf nog Wel even 'bijlde
dokter aanloopen, had de heer Verstraate ge"
zegd, en hij had ■woord gehouden want nog
geen tien minuten daarna kwam de g neesheer
al naar den patiënt kijken. Hij onderzocht de
zieke nauwkeurig. „VMat denkt U ervan dokter?
De Arts schudde het hoofd en zei „niets meer
aan te doen". Hij haalt Kerstmis niet meer.
S te laing in de 'kou en zonder goed voedsel
cr open." „Arme kerel". Plotseling kWain er
ewcijiing in de stervende. De dokter en de
I ei. e* stonden in een oogwenk bij het bed
ui», rle zieke. In gespannen verwachting keken
ze Inaar de bewegingen van de patiënt. Dan
Iluisterde de zieke plotseling: „Caesar Goeie
hond kom maarhier." En hij stak z'n
'magere hand uit om z'n trouwe makker te
te streel en.
„Wiat zou hij bedoelen?" vroeg de gmees"
heer. „Ik denk een hond" antwoordde de'heer
des huizes.
„Ja nu u dat zegt, herinner ik' me dat er
vlak voor uw deur een grooten hond zat".
„Wilt u zoo goed zijn dat dier binnen te la
ten? Maar vlug, Want het kan elk oggenblik
afgelo'open zijn."
Nu liet men de hond binnen. En toen m-n
het dk'r voor het bed bracht wtnrln z'n ster"
vende baas lag, jankte hij klagend alaof lvlj
begreep dat hij sterven moest. Toen rctte hij
de fvoorpooten op de rand van 't ledikant en
'hij likte de uitgestoken hand van den st'.rven"
de. Deze scheen toch nog te weten wie 't was
Want hij fluisterde zachtjes: „Caesar... ben
je daar?Arme hond goed beest
Dan overtoog een lijkwitte kleur z'n gezicht.
Een <zWare zucht ontsnapte aan den borst van
de ongelukkige. Toen de kokken de Kerstmis
'inluidden was de arme bedelaar de*eeuwig"
heid ingegaan.
EINDE.
DOOLHOF.
Als het hoog in de bergen heel erg ge"
sneeuWd heeft of geregend, dan rijst het wa"
ter in de rivieren. Soms komt er zoo'n mas"
sa kvater van de bergen naar omlaag, dat de
rivierbedding te weinig ruimte biedt en on"
mogelijk alles netjes naar zee kan voeren.
Dan ituwt het dringende wtter teg-n de dijken
en «laat er heele stukken van weg. Dan go"
beurt 't, dat de landen die achter den d(|k
liggen verstroomd raken. Menschen en dieren
moeten vluchten. Meestal is er geen tijd en
gelegenheidmeer om nog wat van dan huis"
raad te redden. In één nacht raken de be"
woiners van polders en laag.landen a les kwijt
Het water loopt de huizen in en brengt er
groote schade teweeg. Het koren en voedsel
Ons plaatje laat jullie ;/x)'n stuk over"
stroomd land z en. Het kleine zwarte poesje is
niet meer mee kunnen komen en /kt nu ee.Q"
zaarn en verlaten op het dak van het huis..
Overal om hein been Water en nog eens water.
Angstig miauwend gaat het echler toch op
zoek naar een Weg, waarlangs het aan het stij"
gende Water ontsnappen kan. Hier eens wat
booniein, de met de kruin boven het water
uitsteken en waarlangs het katje vluchten kan,
daar weer eens wat groote stcenen, die droog
gebleven zijn en ook wel eens het dak van een
verlaten huis. Het slimme diertjes bereikte
Werkelijk de overkant. Wlie doet 't hem na?
MOEDERS HULP.
Frainsientje is een flinke meid,
Al is ze pas acht jaar,
Zoo helpt ze moeder waar ze kan,
Altijd staat ze weer klaar.
Soms is 't vegen van de gang,
Soms dweilen van 't portaal,
Tafel dekken, kamers doen,
Ja, wat niet allemaal 1
'in Boodschap doet z'als de beste,
Bij drogist en kruidenier,
Bij bakker en bij melkboer...
Ein dat zijn er nog maar vier.
"Want daar zijn ook de slager nog,
De zandman en de bleeker
Die helpt ze allen netjes af,
Dat doet ze vlug en zeker.
Moeder is wat trotsch op haar,
En blij dat Frans haar helpt,
Dat haar groote flinke meid,
De drukte zoo goed stelpt.
En Weet je wat Fransientje zegt?
Waarom Moes, help ik jou?
Omdat ik op de heele wereld,
't Meeste van je houl
ZOEKPLAATJE
Dit meiske ii een van haar schoentjes kwijt
zooals je zien zult. "Wie van onze kleine lazers
ein lezeresjes kumven het schoentje wear voor
Sla IrHijn* wiatandjaaagetar opirrvalran T
124.
Freddy kreeg op een dag ruaie
met Ivy, omdat hij wat roet go-
morst had op Polly's «taart Hij bad
namelijk den sohoorateea van de
Artis-keuken geveegd, on daar
kwam wel een emmer vol roet uifc.
„Kijk toch uit, waar je loopt,'1
«chold Ivy. „Hoe krijg ik de kat
ooit weer schoon? Kom eens hier
Polly I Poai, pooi, poail Kom, nas
ia! ik ja staart waiiohanl'*
Polly kwam direct, toen zij lvy's
stem hoorde, maar toen ze langs
Freddy kwam, aaide ze hem plot
seling met haar roetstaart is 't ge-
zioht, zoodat hij eruit kwam te zien
als een neger.
„Kijlk nu weer eens, wat dat mis
punt uithaalt!" gromde Freddy
„Ik ben ontoonbaar I"
,,'t Zou niet gebeurd zijn, als je
geen roet op Polly's staart gemorst
hadl" zei Ivy. „Nu kan ilk behalve
da kat ook jou nog gaan ^assohan