ONS JEUGDVERHAAL DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOE, WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 27 NOVEMBER 1931. No. 47. EEN GELUK BIJ EEN ONGELUK. Ingezonden door Willem Vader, Middelburg. 't Was Sinterklaasavond en bitter koud. 't vroor dat het kraakte. Doch ondanks die kou liepen er toch veel menschen op straat. En ook ontbraken de groepjes jongens, die zingen de door de straten trokken, er niet. Maar toen het tegen negenen begon te loopen werd het minder druk. Ooks de groepjes jongens begon nen allengs te verminderen. En zoo kwam het Idat Piet Verstraat eindelijk' alleen op straat stoind. O, Wat had hij een plezier gehad. Hij Was het zoontje van een arme weduwe. Wat zou hij mu gaan doen. Naar huis gaan. Neen, daar Was alles zoo treurig. Vanavond toen had kleine Keesje aan moeder gevraagd wat of hij van Sinterklaas zou krijgen. Toen had moeder hem treurig aangekeken en gezegd dat Sinter klaas hen dit jaar wel over zou slaan. Ach ja, ze 'waren ook zoo arm. Alzoo denkend was hij eenige straten doorgeloopein. Oei, wat werd hij 'moe, hïj had ook den geheelen avond door de straten gezworven. Weet je wat, hij zou hier maar even iop deze stoep gaan zitten. Hé, als hij eens in zoo'n prkchtig heerenhuis woonde? Hij Was zoo in z'n gedachten verdiept, dat hij niet merkte dat hij vanuit het heerenhuis be spied Werd. Plotseling ging de deur open en een "vrouwenstem riep: „Jochie!" Verschrikt keek Piet op. De dame wenkte hem. Met den pet in den hand stond hij voor de mevrouw die hem vriendelijk vroeg: „Wel kereltje, hoe beet je?" „Piet mevr.", antwoordde hij. „Welzoo, kijk eens, ik zou je wat willen vra gen. Ken je de heer van Dijk?" „O, jawel me vrouw, hij woont in den Bosch weg". „Juist. Kijk eens Wij hebben voor den heer van Dijk een verrassing klaar gemaakt. Wij hadden onzen huisknecht opgedragen het pak Weg te brengen. Hij is echter plotseling' onwel geworden. Zou jij het nu weg willen brengen? Je krijgt een gulden als je het wegbrengt." „O jawel, mevrouw", riep de jongen verheugd Uit. Welgemoed ging Piet op Weg. Het was bin ge veer een half uur loopen. Hij had nog geen 10 minuten geloopen of hij hoorde achter zich een 'paard en 'wagen aankomen. Een oogenblik later reed de wagen hem voorbij. Piet zag Öat het Harmsen Was die zooals altijd weer dutte. Ook zag hij dat er een groote kist op de •wagen stond. Weet je wat dacht hij, ik! ga in die kist zitten. Hij holde de Wagen achterna. Toen hij haar, de Wagen, ingehaald had, legde hij eerst het pak er op en toen klom hïj zelf er 'boven op. Even later zat hij in de kist. Nu reed de Wagen vlak onder de boo men. Daar het inognl Woei, zwiepten de takken telkens over de kist. Toen gebeurde 'het. Een rfwaren tak raakte 'de kisten deze sloeg met jongen en al van tie Wagen af. De voerman scheen niets te be merken. Ongelukkig was de kist boven op Plet terecht gekomen, zoodat de jongen er onder lag. Eerst Was hij een oogenblik versuft. Maar na een paar minuten kon hij weer geregeld denken. Het eerste waar hij aan dacht was aan het pak. Het was weg. Het zou natuurlijk wel op de wagen leggen, dacht hij. Nu pro beerde hij de kist te doen kantelen. Het ging niet. Wleet je Wat, hij zou maar wachten tot er ïnenschen langs kwamen en dan zou hij hard schreeuwen. Maar hoelang zou dat nog duren? Het Was hier op de Roschweg zoo stil en het Was reeds laat. Zoo zal hij een uurtje öeWacht hlebben, toen hij voetstappen hoorde Hij WOu reeds gaan roepen, toen hij een vloek hoorde. Dit Weerhield hem. De voetstappen naderden. Plotseling hoorde hij een grove stem zeggen: „Hé kiaik Janus, een kist, Hé maat laten We even gaan zitten". „Hé, Kromme, zou ter Wat inzitten" en een schoen schopte tegen de kist". „Noppes", zei de andere stem Weer. „Nou en wat had je", vroeg de een aan den ander. „Kaik eens Janus wij moesten onze felag maar eens slaan vannacht". „Janus grinnikte en hij zei: „Zeker bSj' de voddeboer hé. Och man ze zijn hier zoo arm als de mieren." „Nee Janus, bij van Dijk." „H'm", zei Janus, ,,dat konden We wel eens pro'beeren Kromme. Hoe laat wil je vannacht gaan?" vroeg Janus nu. „Nu laten We zeggen o/m 1 uur, dan slapen ze als marmotten." „Laten we verder gaan, want het Wordt hier verduveld koud." „Goed" Toen de 'voetstappen Weggestorven waren Üurfde Piet 'zich Weer bewegen. Hij had het geheele gesprek gehoord. Dus als hij het goed begrepen h ad zouden ze inbreken bij den heer van Dijk. En daar moest hïj het pak bezorgen. Dain kon hij Waarschuwen. Maar hij' zat hier opgesloten. Toen begon hij te schoppen en te trappen tegen de kist, zoodat deze eindelijk het 'begaf en de planken, er één voor één uitge trapt Werden. Toen was Piet vrij. Toen be gon bij te hollen. Geheel buiten adem kwam hij 'b'ij de villa van den heer van Dijk aan. Hij schelde. Mietje, de dienstmeid deed open. Ze verschrok toen ze daar Piet's ontdaan gezicht zag. Hijgend zei Piet: „Kan ik ook mijnheer te spreken krijgen?" „Vlug", Komt er maar in", antwoordde de dienstmeid. „Ga maar in de wachtkamer". Even later kwam de heer van Dijk binnen. „Wel ventje wat is er van je dienst?" Toen vertelde Piet alles. Onderzoekend keek de beer van Dijk hem aan. „En waar is dat pak nu?" „Ik weet het niet mijnheer. Toen ik van den Wagen viel ben ik het kwijt ge raakt." „Wil je even Wachten?" vroeg mijnheer en ging naar de telefoon. Hij belde mevrouw, waar Piet het pak voor weg zou brengen op. Hij vroeg alles, opdat wat Piet hem verteld had, Waarheid bevatte. Toen dit bleek ging bij weer naar Piet terug. „Kijk eens jongen, het is goed. Ik heb veel aan jou te danken." „Ik zal je als belooning f25.— geven. En als ze door de politie geknipt zijn, hoor je nog wel meer van me. Ik zal de huisknecht mee geven, dan loop je veiliger". Na een half uur was hij thuis. Zijh moeder was erg ongerust geweest. Maar toen hij haar alles vertelde en de f25 gaf toen zei ze: „Mor gen zullen we daar kleeren voor koopen." Een dag later las Piet in de courant het volgende: INBREKERS OP DE BOSCHWEG GESNAPT. JONGEN GEEFT INLICHTINGEN. Omstereks 1 tour, op den nacht van 5 op 6 December is ingebroken in de Villa van den heer van Dijk. Een jongen, die het geheele plan der inbrekers, door een gelukkig toeval, wist, heeft onmiddellijk genoemden heer gewaar schuwd, zoodat de inbrekers makkelijk gear resteerd konden Worden, Op 8 December hield er een rijtuig voor de deur van Piet's Woning stil. De heer van Dijk, ^aint die was het, 'belde aan. Toen juffr. van Duin opendeed, zei hij: „Ben ik hier b'ij van Duin?" „Komt u maar binnen". Toen de beer van Dijk gezeten Was, zei hij: 120 Ivy vond een boog en Wwfc pijlen, die waren achtergelaten door «ie zwarten bij een bezoek aan het Artis-eiland. Zij was heel verheugd met haar vondst en begon te mik ken op een palmboom, alsof zij haar geheele leven met pijl en boog was omgegaan. „Ik was dol op boogschieten, voordat ik tohipbreuk leed," legde aij uit. Loetje en Loutje mogen straks eens aohleten, els ttt ie eorit heb laten aion, bot ol BB moeten doen." Ivy wilde, dat de tweelingen om de beurt zouden schieten, maar zij antwoordden, dat ze 't op hun eigen manier zouden doen. Zoo namen ze elk een pijl en spanden samen den boog „Wel," zei Ivy. „Ik heb al vaal< zien boogsohieten, maar zoo nog nooit." „We kunnen er niets aan doen,' ■eiden de tweelingen. „Ik geloof," zei Ivy. „dat mlli* mets meer zouden kunnen dr^n Bk je elkaar kwijt raakte." „Kijk eens, lk kwam over Piet spreken, 11$ ben veel aan hem verschuldigd. Kan ik soms wat voor u doen?" Nu nam moeder van Duin het woord. „Kijk u eens, u ziet wel dat hier veel armoede is." Ik zou graag zien dat Piet wat ging verdienen". „Ik zal eens voor u kijken". 8 Dagen later kreeg Piet een brief, dat hij bij den heer Van Dijk op het kantoor kon ko- tnen .als jongste bediende. Hij zou 8 gulden per Week verdienen. Hij heeft het dankbaar aanvaard en nog dik wijls spreekt Piet over dien 5en December. EINDE. DOOLHOF. Dit is een doolhof voor de kleinste en jong ste van onze lezers en lezeresjes. Ik zal jullie eerst eens uitleggen, Wat je dopn moet. Tus schen twee steden, de eene stad heet Angor en de andere Bela, moet een spoorweg gemaakt Worden. Nu was het lastige, dat tusschen die twee,steden een hoog gebrgte liep en bo vendien nog een breede rivier. Gelukkig waren «r ook dalen tusschen de bergen en er lag een brug over den stroom. Wie kan nu aanwijzen, hoe de ingenieurs de spoorweg moeten leggen? Het moet natuurlijk de kortste weg zlijn, Want anders wordt de treinreis van Angor naar Bela veel te duur. Er liggen ook' bosschen en huizenblokken tusschen de twee plaatsen, vooral aan deze leant van de rivier bij Angor. Zie je wel? Goed opgelet dus, ZOEKPLAATJE. Hoe mevrouw ook belde en riep, Antje de keukenmeid blééf weg. 't W'erd al later en later en er moest nu toch eindelijk eens met koken begonnen Worden, anders kwam het eten niet meer op tijd klaar. Mevrouw begon werkeij wnmhopg te worden. De kinderen zouden zoo dadelijk uit school komen en haar man kwam maar een uurtje later van zijn kan toor. Wat moest ze beginnen. Natuurlijk zou ze fcelf wel begonnen zijn met het gereedmaken ■van de maaltijd, maar ze kon tot overmaat van ramp de boodschappen niet vinden. De bo ter niet en de groenten niet en het vleesch niet. Het huilen stond haar werkelijk nader dan het lachen. Heeft een van jullie Antje misschien ook gezien? Ze kan niet ver af zijn. Toe coek eens mee, ZOEKPLAATJE. Max was de trolich van den boschwachter. En geen wonder. Mooier en vers andiger hond bestond er dan ook bijna niel. Gehoorzaam en trouw was hel dier als geen ander. Stel je dan ook eens de verbazing en de schrik van den boschwach er eens voor, loen hij op een goeden middag stond .te fluiten en te roepen, zonder dal Max kwam opdagen. Wat was er gebeurd.? Max was een paar s roopers op het spoor gekomen en achlervolgde hen. De ke rels Wierpen zich op den hond en bonden hem stevig met een touw vast. Ook zijn bek bonden zij met een zakdoek dicht, zoodat het dier niet zou kunnen blaffen om hun te verraden. Toch was Max niet zoover van de boachwach ter verwijderd als die wel dacht. Kumsen julle hem vinden? Wijs hem dan eens aan den boech- wachter aan, dan kan dit zijn trouwt vriend Weer verlosten.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1931 | | pagina 7