WEGELING'S NIEUWSBLAD St. Nicolaas-Nummer I DE HEERENBAAI 4e BLAD verschaft U wolken van genot. Mooie Geschenken Boekhandel H. Wegeling! SINTERKLAAS-LIEDJE. EEN ST. NICOLAAS-SURPRISE. EEN PRACTISCH ST. NICOLAAS- GESCHENK 20-50 CT. PER ONS SINTERKLAAS 1931. WINTER WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRUDAG 27 NOVEMBER 1931. No. 47. Sneeuw, volmaakte Winterstemming, Alles zachtjes, geen geraas. Avond grauwig over de hulzen, Gordijnen dicht: 't is Sinterklaas. Een agent, verkleumde vingers, Diep gestoken in z*n zakken. Staat op In hoek en stampt de sneeuwkorst Van z'n dik 'bevroren hakken. En hij blaast zich in de handen; 't Is nog nooit zoo koud geweest, Stapt dan klotsend heen en weder Denkt aan zijn Sint Nic'laasfeest. Uit een huis daar klinkt een liedje, *t Is .een lied van Sinterklaas. 'd Agent die glimlacht, sneeuW valt neder Alles zachtjes, geen geraas. (Nadruk verboden.) 1 Morgen Is het St. Nicolaas. Het is druk en roezemoezig op het telegraafkantoor, zooals het altijd is in die dagen vóór een; feestdag. Toch Vinden de telegrafisten af en toe nog wel een foogenblikje tijd om de hoofden1 bij' elkaar te Steken en wat geheimzinnigs te smoezen. Op een paar toestellen (achter in de zaal is het inogal slap en de jonge man, die ze be dient, vindt dan ook best den tijd om versjes te tnaken, St. Nicolaasversjes. Hij krijgt van alle toestellen opdrachten eai schudt ze uit zijn tnouw. „Zeg Bob, roept een jong meisje, „ik geef mijn broer Piet een portemonnaie, Wil je er wat bijmaken?" „Joe", zegt Bob, „maar doe er dan Wat chocoladeflikklen in, dat is leuker." „Best, roept ze terug. Na een paar tninuten hooren- de tikkende en schrijvende te legrafisten "achter zich resit eer en: „Mijn beste Piet, Ik vergat het niet, Op een beurs met geld, Ben jij gesteld. En als je zus nou Weer komt leeniefl, Neem dan voortaan niet meer de boenen. SINT." „Nou, die is goed zeg," „Wat zal die eim rijen,"' roepen ze door elkaar. „Wie is er non aan de beurt", vraagt Bob, „ik heb inog effe tijd, het blijft 'hier stil." „Nu Bob", roept een ander meisje, „Loos Verwaal verwacht volgende maand eien baby en nou heb ik een manteltje en een mutsje gehaakt en ,(jk héb een beeldig popje van suiker gekocht, dat stop ik er in." „Dat is me ook een opdracht", zegt Bob en krabt achter zijn oor. „Daar moet de ooievaar bij te pas komen en allemaal van die oetele poetelege Woord jes. Als ik het maar kan. Nou daar gaat ie, luister!" „Loes krijgt een lekkere zoete snoes, Dat is geen smoes! Maar daar hoort nog bij, Een zachte kïeedij! Een manteltje en een hoed van", „Een muts" roepen de anderen natuurlijk, „Een manteltje en eéin muts van zij", „Vain Wol, suffert, wordt hem toegeroepen. „Wacht even dan", zegt Bob... „Een manteltje en een muts van Wol, Zeg Loes, vindt je dat niet dol?" Dank je Wel hoor, dat heb je echt gedaan" zegt het meisje. „Zal ik voor JouW Kloris een heel lang vers maken Ali?" vraagt Bob aan een meisje dat telkens door onder het Werk een papiertje uit haar taschje haalt en daar Wat opkrab belt. „Merci", zegt ze snibbig, „daar heb !ik jou niet voor noodig, ik doe het misschfen een beetje beter dan jij met je rijmelarij!" „Ja, Ja," lacht Bob, „jij kan rijmen en dichten, dat hoor ik." En als een der telegrafisten hem verteld dat Ali een groot suikerhart heeft gekocht, zingt hij zachtjes voor zich heen: „Lach dan Paljasso, als je hart Wordt geknabbeld,!" Allen neuriën mee. 'Maar daar wordt aan het loket geklopt en alles zwijgt, alleen het tikken van de toestellen hoort men en het krassen van de potlooden over het papier. Een postbode staat achter het loket en vraagt „Mej. van der Scheer, telegraafkantoor, is dat hier?" „Ja, mijnheer, wordt er in koor geroepen. „Zou zij het recu dan even af Willen teekenen'* Vraagt de postman. „Ze komt zoo meteen in dienst, wfl ik mis schien even teekenen, ik zal het haar wel afgeven", zegt de ambtenaar aan het loket. „Nee, nee", lacht de postbode, dat gaat niet." „Dan moet Sinterklaas nog tien minuten wachten", zegt Bob en hij vraagt of Sint een kop thee Wil hebben, pas gezet. Maar Sinterklaas geeft er de voorkeur aan om 'over tien minuten nog even terug te ko komen en verdwijnt. „Wat zon er in zitten?" „Van Wie zou het komen?" van haar moeder natuurlijk." „Kom nou, die stuurt het toch niet hier heen?" „Het zal wel een ring zijn." Het is zoo'n klein pakje", van Wie dan?" „Nou ze heeft taij eens verteld, dat ze 'in Delft een jongen had, ja, ze had Wel nooit met hem geloopen, maar hij was dol op haar en hij zou haar nooit loslaten, maar hij "was zoo stapel, dat hüj maar brieven bleef schrijven en cadeautjes sturen en de stuurde Zij (niet terug", „nee hoor", „mis selijk zeg". Zoo doen ze allemaal een duit in het zakje. „Als iemand 'zooveel van mïj hield, zou ik hem inemen", zegt een heel jong meisje, dat pas een 'maand in dienst is. „Dat zal ik in mijn ooren knoopen, Suus" zegt Bob en kijkt het meisje lachend in de oiogen. Allen gaan zich nu klaar maken, om in aar huis te gaan; Want de groote klok wijst bijna zes uur en een gedeelte heeft de nieuwe ploeg al over genomen. De deur gaat nu voor de zOoveelste 'maal open en Minny van der Scheer Ttiomt binnen. Zij gaat met hoed en mantel aan naar het loket waar de postbe ambte al Weer klaar staat. Zij teekent het recu en neemt een klein pakje in ontvangst, Ze gaat er mee naar haar toestel en de ande ren komen om haar heenstaan. „Het is van hem", zegt ze tegen een der pieisjes, „je weet wel." Ze maakt het pakje open, uit vloeipapier komt een rose muisje van marsepein te voorschijn. „Dat is een muisje met èen staartje, zegt 3ob, „Want er zit nog een doosje in het pakje. „Het doosje Wordt opengemaakt en... allen stuiven uit elkaar. Een echt muisje springt over de toestellen op den grond en floep onder een groote kast. „Bah", Zegt de eigenares van de muis, „Wat gemeen." „Je verdiende loon", meent het heele joinge meisje. „Dat is een reuze mop", lachen de anderen. „En toen kwam een muisje met een lange staart, en Minny van der Scheer bleef voor de liefde gespaard" citeert Bob. Na eenïge ^ogenoiiKken staan allen op op straat. Elsa 'van Hoven 'wordt door haar verloofde afgehaald. „Meisje, wat fijn", zegt deze, „dat 'je 'vrij he'bt kunnen krijgen." „Ja, Adriaan, en nou wou ik je wat zeggen. Ik vind het zoo aardig van die mijnheer Bok, dat hij met mlijin heeft Willen ruilen. Verbeeld je dat ik laten dienst had gehad. Ik zou hem Wel een surprise willen geven, hem iets leuks geven, maar er meteen een lolletje van maken, dat begrijp je. "We heb ben het op kantoor al afgesproken. Als jij nu even mee Wilt gaan naar Dick Groen, dan kan 5k daar het een en ander van Bok te We ten 'komen. Dick's broer zat met Bok op de H.B.S., in dezelfde klas, dat heb ik uitge- Vischt." „Maar hemel, kind, Wat heb je daar aan, en Wat heeft dat met je cadeautje temaken?" „Begrijp je dat nu niet, wat zijn jullie man nen toch stommelingen;" „Ja, ja," zegt Adriaan, jullie zijn slimme katjes, dat weet ik. Maar biecht nu maar eens op, wat is je plan? „Nou, ik moet eerst Weten, of hij vroeger liefhebberijen heeft gehad, of een meisje mis schien, hij is een verstokte vrijgezel, maar dat zal hij toch wel niet Altijd geweest zijn en dan „Ja, maar Elsa", zegt Adriaan, „waarom, moet je dat vanavond Weten, we hebben nu toch Wel wat anders te doen, koop hem wat Zóó mag zeker genoemd worden de fraaie Imü Oud-Zilveren Tabakstrommel, gevuld met een half pond D*E Echte Friesche Heeren-Baal. De rooktabak bij uitnemendheid! Uw winkelier heeft ze. in voorraad vanaf 65 et jaer half pond» ECHTE FRIESCHE M4 aardigs, dat vind ik fijn, ik ben ook dankbaar." „Hou nou je mond, Adriaan," zegt Elsa, „ik moet er een vers bij maken, dat is de zaak en daarvoor héb ik gegevens van Dick noodig." „Nu, vooruit dan maar, vrouwen moet je niet dwarsboom en." bromde Adriaan. Ze zoe ken Dick op in zijn pension en vallen met de deur in huis. „Zeg Dick We hébben weinig tijd, dat bei- grijp je Wel, 'maar herinner jij je nog, wel eens iets gehoord te hébben van een zekere Bok, die 'bij je broer in de klas zat?" „Bok, Bok, bedoel je soms Gerard Bok?" „Ja, ja, die." „O, ja, dat Was me een fatje, mooie zijden dasjes, zijden pochettes; hij had een meisje. 'Etva heette zij, het was geloof ik een klein zWart krull ©bolletje. Ja, zoo erg precies weet ik het |ook iniet meer, ik geloof, dat ze hem later de boins heeft gegeven. Ja, en verder weet ik er ook niets meer van." „Nou hou 'maar op, ik weet al genoeg. Je wordt wel bedankt hoor. Je hoort er nog wel meer vain, het Wordt een reuze mop. Veel ple zier vanavond. „Wat ga je beginnen vraagt Adriaan, als ze weer buiten zijn. „Wél ik koop hem natuurlijk een zijden das en een suikerhartje met een peil er door. Een vers maak ik er ook bij. Je moet weten hij vindt St. Nicolaas vieren en surprises maken de grootste nonsens, als We het over trouwen hebben loopt hij 'weg; om een kleinigheid, niet kwaad bedoelt, loopt hij weg. Nu maak ik een 'mooi vers en zullen We zien, wat voor een gezicht hij zet, als hij morgenochtend op kantoor komt. Héb je potlood en papier bij je, Heef eens hijer, de inspiratie is er al. Lees maar mee." „Mijn lieve Gerard, Herinner jij je nog het paradijs, Waar Eva jou bracht van de wijs? Jij Werd toen verliefd tot over je ooren, Jij hebt daar je zijden das en je pochette verloren. Bracht mijn zwarte krullébol, JouW arme hoofd op hol. Ik breng je Weer in het rechte spoor, Daar zijn nu juist tniijn surprices voor!" Den volgenden morgen, als Elsa van Hoven haar verloofde ontmoet vraagt deze haar: „En hoe is het afgeloopen met Bok en hoe nam hij het op? „Stel je voor", antwoordt Elsa, „vanmor- gen kwam er bericht, dat hij zich ziek had ge meld." „Arme kerel, zie je Wel," zegt Adriaan. „Ben je nou," zegt Elsa, „het is een lafaard ook, hij was bang, dat we hem zouden uit lachen!" H. H. Auto's die de stad doorrazen, Bedelende Sinterklazen In hun malle maskerade, Boterletters, chocolade, Touw, papierkens, potten lijm, Kreupel Sinterklaasgerijm, Druk gedoe, gezelligheid. Zoo is 't in Sint Nicolaastijd. 'Nadruk verboden.) Er is nu eenmaal een neiging in kij te'en iedere géwloonto in te gaan. Ik wet t en i orobeer er téHoons weer opnieuw verbete i g in te brengen. Soms lukt' t maar di wij Is ook niet. Ik heb een open oog en stille bewonde ring voor de stiptheid van anderen. Met een ongerijmde jalouzie kan ik constat eer en, hoe mijn overbuurman altijd precies k'o k" ha f twaalf liet licht in zijn kamers doofl. Ik zou mijn 'wekker gelijk kunnen z t en ip het vrug- de-géblaf van het hondje va, i d" juffrouw be neden, Wanneer het diert'e s avonds kwart na tienen uitgelaten Wordt. Zoo nu en dan ver val ik in een zekere neerslachtigh id, as ik tot vergelijkingen kom met mijzelf. Ik heb geen vasten tijd van op te staan en geen be paald uur om te gaan slapen. Mijn maaltij den gebruik ik „zooals 't ui komt". Hel ont bijt van den eenen dag, is het twaalf-uurtje op een anderen. Ja, ik ben lastig; dat zegt mijn hospita, zelf. En gelooft u me, ik heb veel narigheid door te maken tengevolge van die slechte hei- ging, tegen iedere gewoonte in te willen gaan. Het ainti-gewoonte-duiveltje, dat ergens in mij zijn appartementen betrok, is even slim als kwaardaardig. Natuurlijk is het u even zeer bekend, dat dichters in het algemeen en DE dichters in liet bijzonder, zoo tegen de Lente een krie bel in zich voelen opkomen, die hen er toe dwingt verzen te poesiën. Elk jaar opnieuw inspireeren de jonge blaadjes en twijgjes dich ters tot „uiten", waarna( dit volgens Edison) onherroepelijk het transpirceren een aanvang moet maken. Jaar iin en jaar uit heeft dit zoo bestaan. Het is mij zelfs opgevallen en onmiddellijk fluisterde het duive tje Let op Hoh, daar heb je d'r weer één! Wber zoo'n gewoonte 1 Ben je er Wel zeker van? aarzel ik. dan, want ik bedenk dat vergissen menschelijk is en hij is óók maar een duiveltje Tenslotte<ben ikf Viet met mijzelf eens ge worden en concludeer, dat Lente-verzon niets met welke „gewoonte" dan ook uitstaande kun nen hebben. Hetgeen aan den anderen kant niet behoeft Weg te nemen, dat ik het pret tig vind, ditmaal den „Wlinter,, eens een Wel kom toe te roepen. Tot verontwaardiging van hoevelen dan ook, verklaar ik hierbij plechtig en zonder eenig voorbehoud: Ik hou van den winter! Ik houd van den winter met zijn gure dagen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1931 | | pagina 13