ONS JEUGDVERHAAL DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOE. WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 13 NOVEMBER 1931. No. 45. DE AMULET. Bloedrood dook de zon aan den einder ach. er de prairie weg en wierp haar laatste licht >ver de uitgestrekte, wuivende vlakten. Zwijgend reden de twee ruiters naast elkaar soort. De een, een blanke, Was het type van Jen ervaren goedmoedigen woudlooper, terwql njin metgezel, een slanke en rijzige figuur, ot het ras der roodhuiden behoorde. Iemand lie eenigszins met het roode volk van Ame. "ika op de hoogte zou zijn, zou aan de ver. Kvhillende onderdeelen van de Indiaansche deeding hebben kunnen constateeren, meteen eer hooggeplaatst hoofdman te doen te heb. )lan. Inderdaad, deze Indiaan, die zoo fier m rustig peinzend te paard zat, was niemand anders dan Witte Arend, een der voornaamste ït 1 -ix.i.radste opperhoofden der Apachen. Natuurlijk kon de andere ruiter dan niemand :tnders zijn, dan Vasthand de beverjager, die mit-ytens ven zoo bekend was, als zijn roode .r'; iA itv Arend en Vasthand hadden -el. {ander Ie eren kennen bij een gelegenheid waar. >p het Vasthand met groote. moeite en met gevaar voor eigen leven gelukt was, den ladi. min van con Wissen dood te redden. Dat was jaren geleden. In dien tijd was Vasthand eens -p "weg naar zijn vallen, toen hij tegen den Avond, in de verte een vreemd geluid meende re onderscheiden. Hij liet zich van rijn paard glijden en legde zich met het4 oor tegen den grond te luisteren, om vast te stellen, waar het geluid vandaan kwam. Voorzichtig ging hij er op af en hoe meer hij in de richting kwam, waar het lawaai vandaan scheen te komen, hoe meer zekerheid hy kreeg, dat hij het oor. logs ge zang meende te herkennen der Sioux, een Indianen.stam. Het toeval wilde, dat de/e stam de eenige was, waarmede Vasthand op voet van oorlog leefde. In ieder ander gevai zou hij den teugel dan ook gewend hebben, om zijn talrijke vijanden uit den weg te gaan. Plotseling echter herkende hij in de cadans en de melodie van hetgeen gezongen werd, het Lied van den Martelpaal. Een ijzige schrik sloeg Vasthand om het hart. Wie zou het slachtoffer zijndacht hij. Voor zoover hij Wist leefden de Sioux op het oogenblik met de overige Indianenstammen in volkomen vrede. Er bleef dus inog maar een oplossing over, de gemartelde moest een blanke zijn. Nu moet men Vasthand kennen, om te Weten, dat deze gedachte voldoende was, hem tot het besluit te doen komen, den vijand, t kostte wat 't wil bij te staan en zoo mogelijk te verlossen. Hij bracht dus zijn paard in veiligheid en begon de gevaarlijke zending, het Indianenleger te besluipen. De streek was vrij vlak en verlaten en daaraan Was het ongetwijfeld toe te schrij. ven, dat de Sioux ditmaal niet die voorzor. gen genomen hadden, welke met het oog op de eigen veiligheid wel gewenscht geweest zou. den zijn. Vasthand de ervaren en dappere woud koper gelukte het dan ook vrij spoedig, tot* bij het kampvuur der vijandige Sioux d*oor te dringen. In een oog.opslag zag hij dat de ge vangene een Roodhuid was. Aan de fiere hou. ding aan den martelpaal en aan de hoofd, tooi Welke men hem gelaten had, zag Vasthand, te doen te hebben met iemand van voorname 'afkomst. Toen het gezang op een teeken van 'den medicijnman der Sioux plotseling ver. stomde, koin Vasthand van uit zijn schuilplaats het gesprek volgen, dat nu tusschen het Op. perhoofd der Sioux en het opperhoofd der A„ pachen gevoerd Werd. Het Sioux.opperhoofd deelde den gevangene mede, dat men hem aan den martelpaal ter dood zou brengen, als straf voor een gestolen hmulet, welke de Apachen jaren geleden van de Sioux_stam weggenomen zouden hebben. Met een verachtelijk lachje hoorde de fiere Apache de toespraak aan en antwoordde, dat het verhaal van den amulet een sprookje was, dat alleen gebruikt werd, om een aanleiding te vinden voor zijn doodstraf. Hij' wist maar al te goed, dat het Sioux.opperhoofd zijn dood wenschte als een wraakoefening op de afstraf, fing die de Apachen de Siouxstam kortelings hadden toegediend, voor het stelen van paar den en runderen. Smalend bracht hij dit het Sioux.opperhoofd dan ook onder het oog. Uitgemaakt te worden voor een veedief en dat nog wel in tegenwoordigheid van den ge. heel en stam, was een beleediging, die het Sioux.opperhoofd deed koken van woede. Hoe wel zijn gelaatstrekken onbewogen bleven, sid. derde hij van ingehouden boosheid over het gansche lichaam. Hij trad met drirtige schre. den op den Weerloozen gevangene toe en spuW. de hem in het gezicht. Vasthand kende de wetten en de gebruiken van de prairie tegoed, om niet te weten, dat dit een beleediging was, zooals er geen tweede te bedenken viel. Het smartelijk vertrekken van den trotschen A. pachenmond bij het volbrengen van deze laffe daad, was voor zijn edelmoedig hart te veel. Hij knarstande van verontwaardiging. Wat moest hij doen? De Sioux waren ver lil de overmacht. Alleen list zou hier kunnen ba ten. Zoo snel hij kon zocht hty zijn paard Weer op en ditmaal reed hij openlijk en zonder eenige voorzorgen te nemen op het kamp aan. Het spreekt vanzelf, dat men ook hem spoe. dig overmande en igevangen nam. Het opper, hoofd der Sioux liet hem voor zich brengen, maar voor de Indiaan een enkel woord tot Vasthand had kunnen richten, begon de laatste hem te overstelpen met een verhaal over de achtervolging van een Apachenhoofdman, Witte Arend geheeten, wiens spoor naar dit kamp leidde. Ik weet, zoo besloot Vasthand zijn ver. haal, dat ik door mij in uw handen te wagen, ten doode gedoemd zal zijn. Ik offer gaarne mijn leven, doch smeek u mij te willen toe. staan, mijn wraak aan den Apache te vol. voeren. Ik zal Witte Arend een dood doen sterven, zooals de knapste uwer medicijnman nen er geen bedenken kan. Zij zal in wreed, heid noch gruwelijkheid haar weerga vinden. Het Sioux.opperhoofd dacht een oogenblik na en na even met den medicijnman te hebben beraadslaagd, deelde hij Vasthand met een grijnslach mede, op zijn voorstel in te gaan, mits d© gansche stam van den wreedaardigen dood van. Wlitte Arend getuige zou mogen zijn. Vatshand deed, of hij uiterst verheugd en dankbaar was voor deze toestemming en vroeg als laatste gunst, nog een enkele nacht te mogen nadenken over de manier, waarop hij aan Witte Arend het vonnis voltrekken zou. Ook dit werd toegestaan. Men voerde Vast. hand in een der tenten, waar hij gekneveld op den grond werd gelegd, terwijl een wachter den ingang van het verblijf achter bieef. Het zou te ver voeren tot in bijzonderheden te gaan vertellen, hoe het Vasthand gelukte righ van zijn boeien te bevrijden, hoe hij de wacht posten wist te verschalken en hoe hij tenslotte met den uitgeputten Witte Arend wistjïe ont vluchten. Genoeg zij, dat de Indiaan Vasthand zoo dankbaar was, voor zijn dappere en on baatzuchtige hulp, dat hij hem trouw zwoer en bij hem bleef. Sedert jaren was Vasthand waar Wlitte Arend was en waar Witte Arend opdoemde, kon Vasthand niet ver af Wezen. Dat wist de heele prairie en al haar bewoners, die in aantal snel bleven toenemen. (Wordt vervolgd.) LEGPLAAT. Wfeer een nieuwe verrassing. Wa a<_nk je, dal het zijn zal'? Jullie kent het zeiier allemaal! Weet je hoe je te werk moet gaan'? Prach- ug. Dan aan den siag. iN'eem het karton vooral niet le dik. DOOLHOF 118 Freddy Vrijdag had aAs voorbe reidselen getroffen om een boom Ie vellen. Hij bevestigde een tonw aan den stam, aoo boog als bij er hij kon, om den boom, dien hij bij den wortel had ingekeept swdaHhaod le kunnen omtrekken- Voordat hij den boom krat gaan hakken, kwam adfcn wilde bok er plotseling aan. Boei kiaoietrde hij den stam ia. „Ga er achteraan, Robbte," riep de zeeman, ttm tnok Wi *ot. rijn «taart naar bened Maar de bok was Robbie te vlug af, en zat ai lang boven in den boom, voordat Robbie hem kon grijpen. Toen klom hij hem achter na. Toen de bok echter genaderd was tot de plaats, waar Freddy het touw had vastgemaakt, ging hij daar met zijn horens aan hangen en gleed zoo vliegensvlug naar omlaag. De zeeman werd haast door hem omvergegooid. „Ik had niet gedacht, dat je je zou laten verslaan door een wilden bok," mei Freddy tot Robbie. „Een voJgeoden keer vlugger." Jullie hebt allemaal wel e ns gehooid van den St. Pietersberg is het niet? Die ligt li Limburg, in het zuiden bij Maastricht. Die heele berg is nagenoeg hol le noemen, zoo veel gangen loopen daar kris-kras door elkaar. Hoe die er in gekomen zijn? Do menscheen groeven steenkool uit de berg en zoo ontston den er langzamerhand allemaal gangen, waar rij de sleenkool vandaan groeven. Toen einde lijk alle sleenkool wcggcgi avcn was, was de berg als het Avare uil gehold. Doorzeef d met gangen als ze Avas. Meermalen kwam het voor, dal menschen, d e zonder geleide van een gids in de gangen gingen wandelen, daar hopeloos verdwaalden en van honger en dors' om het leven kwamen. Tegenwoord'g worden de ver schillende toegangen lot den beig dan ook streng 'bewaakt. Men mag zonder gids niet in den berg gaan. Een vrxdijk gezelschap, da met vacantie was, zou eens een bezoek aan den berg gaan brengen. Zij huurde! een gids en de tocht begons Een grappenmaker on der die bezoekers, wilde zijn vrienden eens in angst laten zitten en op een gegeven oogen blik bleef hij om de hoek van een der donkere gangen kalmpjes staan, terwijl het gezelschap den gids verder volgde. De anderen vonden den tocht zoo interessant, dat rij hun makker eerst misten, toen zij weer buiten in het dag licht stonden. Was de grapjas nu nog maar blijven slaan op dezelfde plek, dan was alles 'nog niet zoo erg geweest, maar hij begon zich te vervelen en wilde zijn makkers weer vol gen. Toen verdwaalde hij en raakte zoetjesaan 'ot midden in het doolhof. Het hui'en stond hem aau nader dan het lachen, dat kun je be grijpen. Wie van jullie wil dezen roekeloozen waaghals redden? den. Z:h> juist heeft Oberon weer ee schap] e u. ar hem toegestuurd. Olden hem ai aankomen. Heel in de verte, \V denbai'l ze Overat doorheen. Ook door - ber gen en boss hen en dwars door huizen en nenschen. Wie ziet den boodschapper ook?— DE BRIEF ZOEKPL AATJE. Deze dwerg is een groot en machtig too. venaar. Hij woont alleen in een spelonk on de andere dwergen hebben groo en eerbied voor hem. Hty kan heel ver vooruit zien. Zelfs koning Oberon, de dwergenvorst heeft groot respect voor hem en dikwijls vraagt hl/dwerg Oldenbart om raad in moeilijke aangeiegenhe. Lieve Oma, schreef klein Fietje, Hier schrijf ik mijn eersten brief. Vind je mij niet knap en netjes? En niel gróót, zeg Omalief? Onze poes heeft kleine poesjes, Wlil mei zwart en zwart met wit, Wacht, nu geloof ik werkelijk, Dat één er onder tafel zit. Ja, 't was d'e kleine zwarte Met het blauwe strikje aan. O, dal s'aat hem allerkeurigst, Moeder heeft het omgedaan. En we hebben zoo gelachen, Om die dolle kleine Fik, Hoe hij om hel grasperk holde, in de luchi sprang, van de schrik. En dal allemaal alleen maar, Omdat 'k mei hem had gesold Toen i k ophield mei le spelen Heeft hij nog wal n&.gehold. Mijn papiertje is nu vol hoor, Heel veel groe en Omalief, En dan ook nog duizend kusjes Van uw kleine harledief. ■ifA r

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1931 | | pagina 8