ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOË.
•WV
WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 11 SEPTEMBER 1931. No. 36.
TWEE RIDDERS.
Vader, vroeg Jan Schippers, op zolder
ligt nog een heel oude hoed van u, waarvan
de rand hier en daar kapol is, zou ik die mo
gen hebben?
Wel zeker jongen, zei mijnheer Schippers
lachend, die zal ik waarschijnlijk iliet meer
opzetten.
Jan toog' dus naar den zolder en haalde de
hoed uit een oude kist met rommel te voor
schijn. Met een schaar knipte hij er de geheele
rand netjes af, waardoor hij alleen nog maar
de bol overhield. Die paste hij op. Als hij geen
neus had gehad, zou .de vilten bol hem heele-
maal over het hoofd zijn gegaan. Nogmaals
kwam de schaar er aan te pas en zoo ont
stond de mooie helm, die Graaf Odo bij zijn
dappere daden dragen zou. Hij had twee boog
vormige stukken aan den voorkant weggesne
den, zoodat er alleen nog maar een vrij breede
lip vilt overbleef, die als bescherming voor
Graaf Odo's neus dienst moest doen. Met wat
schoensmeer werd het hoofddeksel daarop pre
cies voor de helft zwart gemaakt. Toen Jan
er mede klaar was, ging hij naar zijn kamertje
en haalde er uit een diepe kast oen groot
slagzwaard te voorschijn en een lange stok,
waarop een blikken speerpunt kon worden
vastgemaakt. Uit dezelfde kast kwam ook nog
een soort hemd te voorschijn, een langte recht
hoekige lap, met een gat er in voor het hoofd,
dat opzij met een paar drukknoopjes kon wor
den dichtgemaakt. Die malien-kolder, had
Graaf Ode's moeder voor hem gemaakt en zij
had er, in de kleuren van zijn stamboom,
zwart en grijs, een groote kruisvormige band
op vastgemaakt.
Dit alles pakte Jan keurig netjes bij elkaar
hij groette zijn ouders en ging op weg naar de
Leemput.
De Leemput, was een open plek in de heu
velachtige heide, die grooten'deels met een
jonge boomaanplant bedekt "was. Waarom de
plek De Leemput heette, zou waarschijnlijk
nooit iemand hebben kunnen uitleggen, want
Kilometers in den omtrek was geen aasje van
leem of klei te bespeuren in den zandigen
bodem. Wij zullen dus ook niet lang bij deze
onverklaarbare naam blijven stilstaan.
Jan ging op weg naar De Leemput.
Daar ontmoette hij Frans Bijl, die er blijk
baar al een tijdje zat, want hij had zich lekker
lui in het zand geïnstalleerd en zoog op een
rietje dat hij ergens gevonden had. Het rietje
werd hoe langer hoe korter, wij moeten dus
wel aannemen, dat hij er zoo nu en dan ook
even op kauwde.
Hallo, zei Frans tot den snel aankomen
den Jan, ben jij daar eindelijk, ik lig hier
al ik weet niet hoe lang te wachten.
Heb je je wapenrusting meegebracht? vroeg
Jan.
Natuurlijk was het antwoord, zullen wij
ons verkleeden?
Ja, Joh, vooruit, en Jan was al bezig zijn
lans in elkaar te zetten.
Frans volgde zijn voorbeeld en maakte zich
ook op, om over eenige minuten als Graaf
Floris omgetooverd te zijn.
Ook Frans had een prachtig houten slag
zwaard. Zijn malieukold prijkte met het
wapen van zijn huis. Het was een zwart schild
je, waar Frans* oudste broer, die prachtig'
kon teekenen, een mooi familie-schild van go
maakt had.
Dat is reuze, riep Frans vol bewondering,
toen hij de nieuwe helm van Graaf Odo ont
dekte, zooeen ga ik er ook maken. Leuk
verzonnen Jan, hoe kwam je op het idee?
Van een plaatje hé, uit een boek. Het is
wel geen ridderhelm, ik geloof dat de solda
ten er in de middeleeuwen mee liepen, maar
het is in ieder geval een bescherming voor
mijn schedel en een ridder-helm is zoo moei
lijk te maken.
No u-ja, zei Frans, 't komt er eigenlijk ook
niet op aan, of het nou precies een ridder
hoofddeksel is of niet. Ik vind hem reuze staan
Ik ga er ook een maken.
-- Heel gemakkelijk hoor, je neemt gewoon
een otide hoed
ïk zie het al, zei Frans, die om
Jan heenliep, m eens goed te zien, hoe het
krijgshaftige hoofddeksel cr uitzag.
Zeg es, vroeg Jan verbaasd en hij keek
eens vragend 'om zich heen, zijn we maar
alleen? Komen de anderen niet?
Natuurlijk, zei Frans, maar het is nog
vroeg, dé afspraak was drie uur.
Hoe laat is het nu?
Ik denk een uur of vijf-minuten voor drie,
Frans.
O, dan zullen ze dadelijk wel komen, zei
Jan geruststellend en hij nam naast Frans op
een heuveltje plaats.
De twee ridders, Graaf Odo en Graaf Floris,
eerst waren het nog Jan Schippers en Frans
Bijl, begonnen nu te Beraadslagen, hoe zij de
plannen voor die middag zouden uitvoeren.
Nauwelijks had de klok, uit heel in de verte,
zijn drie slagen over de heide doen galmen,
of van verschillende kanten kwamen er jon
gens naar de verzamelplaats aangewandeld.
Sommigen kwamen alleen, anderen met thee
ën of drieën.
De meesten van hen, hadden eveneens een
zelfgemaakt malienkolder aan en droegen
verder een of ander wapen. Een speer, een
zwaard, enkelen een dikke stok, die zij dan
strijdknots noemden en die met punaises aan
het ondereind beslagen was.
Doen we weer op dezelfde manier? vroeg
Piet Versteeg, een kleine blonde jongen met
een altijd-lachend gezicht.
Ja, tenminste, als jullie het ook goed vin
den, zei Jan tot de ander kloeke strijders, on
geveer zes in getal.
In orde hoor, klonk het van verschillende
kanten.
- Dus, nam ditmaal Frans het woord, ik
109.
Freddy Vrijdag had Robbie ge
holpen met bet maken van een
speelgoed zeilschip, en nu was hij
een kuil aan het graven in het
strand, die, wanneer de vloed op
kwam, in een aardig vijvertje her
schapen zou worden, waarop Robbie
zijn schip zou kunnen laten varen.
Lorre, de papegaai, kwam voort
durend op Freddy's hoofd zitten,
„Hoe kan ik nu graven met dien
papegaai op mijn hoofd?" riep
Freddy uit, oh in wanhoop stak hij
rijn spade in don grond*
Zoodra hij dat gedaan had, vloog
de papegaai van Freddy's hoofd en
ging op het handvat van de spade
■itten.
Lorre heeft een stok noodig,"
merkt Ivy op, „om op te kunnen
aittèn."
„Ja, maar nu hij miju schop daar
voor gebruikt, kan ik niet meer
graven," zei Freddy.
„Dan graaf je maar een anderan
keer," mi ivy bits.
ben graaf Floris en Piet en Kees en Wim zijn
mijn vazallen. Jan is graaf Odo en zijn s rijd-
knechten zijn jullie natuurlijk. En Frans wees
naar de drie overblijvenden, Wouter Hoef,
Freddie Bakker en Jaap Berends.
Kijk, zei Jan nu, ons kasteel ligt in
dat boschje rechts en het kasteel van jullie
ligt inhij keek even zoekend rond,
in dèt boschje.
Van dit oogenblik af, waren er geen jongens
meer bij de Leemput, maar alleen twee dap
pere riaders met hun krijgsvolk.
Kom mee mannen, riep graaf Floris en
met een sproing deed hij of hij op een paard
ging zitten. Onmiddellijk begonnen zijn beenen
vurig te trappelen en na eenig dartel heen en
weer beweeg van het vurige strijdros, reed
graaf Floris naar zijn kasteel, gevolgd door
zijn trouwe lansknechten, die ook allen te
paard achter hem aankwamen.
Wij gaan dezen kant op, commandeerde
graaf Odo en ook hij sleeg op een vurig ros
van edel bloed en reed heen.
Toen beide ridders in hun kasteel en waren
aangekomen, zond graaf Odo een koerier «jnaar
graaf Floris, om hem te berichten, dat hij
woedend op hemwas, dal- hij op het jachtter
rein van graaf Odo gejaagd had. Het jagen,
vond graaf Odo niet zoo heel erg, zei de koe
rier, maar mijn heer is zeer gebelgd over
het overschrijden der grenzen, die toch door
onzen machtigen leenheer, den Keizer, werden
vastgesteld.
(Wordt vervolgd.)
4&
ZUSJE's RUIKER.
I usschem het gras daar staan de bloempjes,
Roode, 'witte, blauw en. geel,
boterbloemen, Madeliefjes,
Vergeet—mij—nietjes, o, zoo veel.
Hier ga ik een ruiker plulrken,
/egt klein Zusje en ziet rond.
Wat een bloemen, roept ze vrooiijk.
Fijn dat ik dat plekje vond.
Eén yoor Vader, één voor Moeder,
Eén voor Frits en één voor Rie,
Eén voor Bruino, onze waakhond,
Eén voor onze poes Fifi.
Eén voor Peter, de kanarie.,
Eén voor Jim, mijn negerpop,
Straks ga ik opnieuw beginnen,
Want ze zijn nog lang niet op.
*t Wordt een leuke kleine ruiker,
Heel veet wit en heel veel blauw,
Zusje moet zich goed bedenken.
Dat ze er geen vergeten zou.
Eén voor Oma, één voor Opa,
Voort ante Frieda en oom Piet,
En voor zichzelf (niet te vergeten),
Een handje vol Vergeelmeniet?
WILHELMIENTJE MOET IN 't BAD.
Je jurkje uit, je schoentjes af,
Je moei in t bad Wtii'mien,
Of wil je als smeerpoe s som5.
Maar vuil blijven misschien?
Kom niet zoo huilen, wees nu fiink,
Tanle Annie zal ons helpen,
Hier is een' pepermun je dan,
Om je traantjes wat te stelpen.
Zóóóó.... zie je nu wel kleine pop,
Hel water is heel niet koud.
Ik heb er wat warm bijgedaan,
Omdal je daar zoo an houdi.
Je wee', wal poppendokter zei,
Je haartjes mogen niet nat.
Je hoefi er daarom maar even in,
Nou-zeg-es, hoe vind je da
Ziezoo, nu wordt je afgedroogd,
Tante Annie staat al klaar,
Dan word. je netjes aangekleed...
Zoo kleintje, kom nu maar,...
Straks gaan we uit, aan 't wandelen.
Door den tuin en langs het pad.
Kom lach nu weer eens .egea Moeder,
Of ben je boosom 't bad?
MOEDERTJE KOOKT.
Moedertje zit voor 't fornuis en kookt
En stooft en braadt en bakt,
De heerlijkste soepen, de bjnste taart,
Groquetjes en Biefstuk; Gehakt...
Van school en v ndel en-met-Juf
Komen de kinderen ilraks thuis,
Dan moet alles kant en klaar,
Gereed slaan naast 't fornuis.
Eerst krijgen ze soep. 'n Croquet je toe.
Dan biefsluk met appelen of sla,
Gehakt mei peertjes of abrikoos,
Dan taart en een vrucht ook .nog na.
Wat een heerlijk Menu. Moesje is knap.
Zoo roepen de poppen in koor.
Alleen de kleine Neger-Pim,
Zegt: Rrreuze lekkerrr hoorrr.
LEGKAART.
Je zult het niet willen gelooven, maar dit
is het portret van een heel goed en bekend
vriendje van jullie. Jamnier dat het stuk ge
vallen is. Plak het geheele plaatje op een stuk
je niet te dik carton en knip de figuurtjes dan
voorzichtig en accuraat uit. Als je het portret
gevonden hebt, is het voor de grooteren alles
zins de moeite waard het na te teekenen. Ben
je erg voorzich'ig en geduldig, dan kun je de
stukjes natuurlijk ook eerst uitknippen en
aan elkaar passen, om later de teruggevonden
photografie in zijn geheel op te plakken. Maar
ik waarschuw je vooruil, krantenpapier is erg
dun voor zulk werk en het verschuift daarom
heel gauw. Je moe! dus wel erg behoedzaam
:e werk gaan, als je besluit ze aan elkaar te
passen, voorda je ze opplakt. Succes hoor.
ZOEKPLAAT.
Zijn deze twee kleintjes zoo heelemaal alleen
aan hel strand?
Weineen, natuurlijk niet. Hun Moesje is
vlakbij. Wie z' 4 haar?
HïjAls ik spreek, zit t on de inenschen met
lhuin mond wijd open.
Zij: „Zoo, ben je tandarts".
Wj Vindt je niet mannio, dat de trein uoo
ivreewHjk langzaam en traag rijdt"?
Hij .Dat i» licht te begrijpen. Er hangen
tlaupwagenft aan,
Daisy Mama, is het Je wel eens hard geval
len een geheim te bew&im
Mama. „Heb ik nooit getracht te doen kind
je".