ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOE.
WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 14 AUGUSTUS 1931. No. 82.
NAAR DEN DIERENTUIN.
Henk Schouten was een jongetje van zeven
jaar. Hij had een zusje dat Caroline heette,
kortweg Zus genoemd werd en dat zes jaar oud
geworden was. Henk was dus maar een jaartje
ouder dan Zus, maar hij voelde zich tegenover
haar al een heel groote heer. Stel je dan ook
even voor, Henk was verhoogd naar de tweede
klas en Zus zou pas voor het eerst op de grootte
school komen/ na de groote vacantie.
Toen Zus dan ook met een angstig popelend
hartje op lie thuiskomst van haar broer wacht
te, het was de laatste dag voordat de vacantie
beginnen zou, kwam Henk expres heel kalmp
jes en gewoontjes aanloopen en antwoordde
op haar haperend vraagje: Ben... Ben je...
verhoogd Henk? met een langzame 'stem: Na
tu.urlijk, wat anders? Eigenlijk was Henk
heelemaal niet zoo kalm als hij wel lijken wil
de, want zijn stem sloeg bijna over van blijd
schap, maar hij vond het juist prettig zoo te
doen en daarmee Zus te overbluffen.
Wat zal ze me nu een knappe en groote
kterel vinden, dacht-ie.
Zus was er werkelijk een oogenblikje stil
van, toen draaide zij zich om en liep zoo hard
ze kon het huis binnen. Nu kou Henk het toch
ook niet langer uithouden. Hij rende Zus ach
terna en zoo kwamen de twee kinderen hol-
debolder de huiskamer ingestoven en riepen
om het hardst, dat Henk verhoogd was naar
de tweede klas.
Lachend sloeg moeder haar armen om Henks
hals en kuste hem dat het klapte. Vader tilde
Zus op zijn schouders en die twee dansten een
mal dansje, waarbij ze allebei zongen: En
Henk die is verhoogd, en Henk die is verhoogd,
en Henk die is verhoogd ja.-ja, van sjingele
sjingele hopsasa en Henk die is verhoogd en
Henk die is verhoogd. Op het Wijsje van In
Holland staat een huis. Moeder en Henk moes
ten er verschrikkelijk om lachen. Dat was me
daar ineens een plezier in de huiskamer, de
borden in de kast rammelden ervan.
Toen ze allemaal een beetje bedaard waren,
vroeg kleine Zus opeens: En gaan we nu
naar den Dierentuin vader?
Het was een oogenblikje stil. Moeder, Henk
en Zus keken vol spanning naar vadems ge
zicht, om vooral goed te kunnen hooi en, wat
hij zeggen zou. Vader streek eens met zijn
hand langs de kin en keek het drietal eens
rond. Plagend deed hij, of ie verschrikkelijk
moest nadenken en trok de wenkbrauwen bij
elkaar..
O, wat duurde het lang, voor vader uitge
dacht was. Henk stond te trappelen van span
ning en Zus wreef zenuwachtig- haar handjes
over elkaar.
Moeder kon haar lachen bijna niet houden,
toen zei ze: W'tel vader, krijgen we misschien
nog eens antwoord van je? Wij staan te trap
pelen van nieuwsgierigheid. Toen moest Vader
toch ook lachen en toennou -ja, loon be
hoefd hij natuurlijk geen antwoord meer te
geven. Ze wisten het al -hoor. Het was „ja",
ze zouden naar den Dierentuin gaan.
Hoera, gilde Henk en sprong en huppelde
als een Indiaan de kamer door.
Hoera, riep Zus en klapte in haar handen
en Vloog vader in de armen. Die tilde haar
hoog op, zoo hoog, dat ze bijna tot aan de zol
der kwam en gaf haar toen een kusje, voor hij
haar weer neerzette.
Wanneer gaan we dan vader? hield Zus
vol. Halve afspraken, daar had je niet veel aan,
dacht ze zeker.
Vader keek eens naar moeder en moeder
keek eens naar vader.
"Wlat zou je denken van over-morgen moe
der? vroeg vader.
Doodstil en vol verwachting luisterden de
twee kinderen toe.
Nou, overmorgen is wel wa! lastig, zei
moeder en Henk en Zus dachten allebei tege
lijk: O-jé. Maar mooder was nog niet uitge
sproken, want ze liet er op volgen, met een
knip-oogje inaar vader: Morgen zou mij beter
schikken. Wat denk je van morgen vader?
Het Is mij best, zei vader lachend, morgen
dus. En weer sprong er een wilde Indiaan door
de kamer en klapte er een klein meisje vroo-
lijk in haar ronde handjes.
De familie Schouten woonde ln een aardig
stadje in Noord-Brabant en omdat mijnheer
vaak voor zaken op reis moest had hij zich
een automobiel aangeschaft. Hij moest heel
dikwijls in Rotterdam zijn en zoo was hij op
djenkbeeld gekomen, de heele familie eens
mee te nemen naar de Diergaarde in die groo-
te havenstad. En nu Henk naar de tweede
klas was overgegaan, moest het er dan maar
eens van komen.
Je begrijpt dat de twee kinderen, die nog
nooit buiten hun geboortestadje geweest wa
ren, het iets heerlijks vonden. Zoo'n heele
lange reis in de auto eerst en dan nog naar
de Diergaarde. Het was een feest.
Den volgenden och lend, al heel vroeg, reden
ze op weg. De zon was al een heel en lijd op,
want het was Zomer en de lucht was strak en
blauw. Henk zat naast zijn Vader voor in de
«ulo, terwijl Moeder en Zus achterin hadden
plaats genomen, met het mandje met boter
hammen en sinaasappelen en apenootjes en
peentjes tusschen hun in. In het begin konden
Henk en Zus niets zeggen, zoo verrukt waren
ze van het uitstapje. Maar toen ze een kwar
tiertje gereden hadden, zagen ze zooveef
105.
Er werd blindemana«*jp getpeeld
en Iiobb' j wm 'm. Hij ving Loet
je, een van de tweelingen, en Ivy
m&akte den zakdoek van zijn oogcu
los, eu draaide oieh oen maar
Loetje.
„Nu ie bet )o«w b««rt oca ge
blinddoekt te worden, Loetje,"
Ivy.
„We willen allebei gebbn-ddoelrt
worden 1" riepen de tweelingen nü.
„iUlw toe Ka te si tijd awmeo
dMO," - -p Tow
denunnttje «p*W
„lk vind het heelomaai niet Mt-
dig sneer," set Bobbie.
Ivy vond bet ook erg kinderach
tig van de tweelingen, maar toch
ook wel leuk, om een* te zien, wat
de tweelingen er van terecht sou-
den brengen.
Ze haalde dus nog oen zakdoek
te voorschijn en blinddoekte
Loutje ook. Het duurde niet lang.
of de tweelingen liepen elkaar in
de armen.
„Lc heb Ivy gevangen," riep
Loetje.
„Ik heb Ivy ook. gevangen," riep
Loutje.
„Zie je nu wel, dat je niet allee
temen kast dooo," aei I?y.
vreemde cn bijzondere dingen langs den weg,
dat ze honderd uitvroegen. Vooral Zus ratel
de aan een stuk door en vertelde en vroeg
een stuk door.
Henk vond, dal hij zijn Vader moest helpen
uitkijken. Laten de vrouwen maai' pralen en
lachen, dacht, ie, wij mannen, moeten, sturen
en oppassen dat we nergens tegen aanrijden.
Toen kwamen ze bij een heel groot water.
Er was geen brug en de weg hield er opeens
op. Pas op! wilde Henk roepen we rijden het
water in. Maar Vader hield netjes aan den kant
stil en zei: Ziezoo even wachten op de ponl.
Toon schoot hem iets te binnen. O, ja, natuur
lijk, daarvan had Vader al zoo dikwijls verleid
De pont. Ja, dan was dit natuurlijk De Moer
dijk. Voordat mijnheer Schouten had kunnen
an.woorden, zei Henk dan ook al: Ik weet hel
al Vader, dil is de Moerdijk he? En daar moe
ien we over. Reuze leuk? Zeg Zus, riep hij,
terwijl hij. zich omdraaide: Dit is de Moerdijk.
Dit breede 'water gaan we over, op 'n pont.
Reuze he?
Ja, zei Zus, maar ze begreep het niet erg
goed en toen Henk weer voor zich keek, vroeg
ze gauw even aan Moeder, wat een pont was
en wat dat beleekende „De Moerdijk" Moeder
vertelde het haar.
Inlusschen was de stoompont aan komen
varen en reed Vader met een bobbeltje op het
dek. Er kwamen nog een paar andere auto's
omheen slaan. Toen floot de machinist van
de pont eens en daar voeren ze over het water.
Veel le vlug, tenminste naar den zin van de
kinderen, waren ze aan de overzijde, waar Va
der weer van de pont afreed en de reis werd
voortgezet. Telkens als ze een paar huizen
langs reden, vroeg Zus: Is dit Rotterdam Va
ler? Zul je zeggen Vader, als we in Rotter-
iain zijn? En Vader knikle. Nadat ze nog
een heel eind gereden hadden, zei Vader dan
ook legen Ilenk. Dit zijn de eersle hizen van
Ro.terdam, waarop Henk zich snel omdraaide
en riep: Dit is Iiot lend am Zus. Ze geloofde
hem niet zoo direct maar en vroeg het daarom
voor alle zekerheid nog eetns aan Moeder.
(Wbrdt vervolgd.)
DOOLHOF.
Een koopman had een verre reis achter den
jrug, DoodeMjk vermoeid kwam hij in een
vioemde stad aan en bemerkte tot zijn groole
s. li rik, dal hij niet eens meer over voldoende
/.•ld beschikte, om dien nacht in een hotel te
kunnen doorbrengen. Gelukkig beschikte hij o-
ve - een brief, waarop hij bij een bank geld ont
vangen kon. Hij spoedde zich naar den ui'gang,
maar 'werd tegengehouden door een barsche
i) rimb'e die hem toesnauwde, dat hij niet door
de uitgang K. naar buiten mocht. Andere uit
gang Uil gang P. zei de man boo s. Maar maak
élanl och voort mïjinheer, riep de beambte, da-
lelijk komt onze Koningin aan en die moet
hierlangs hel station verlaten De koopman
melde naar den ui!gang P. en kwam op het
stationsplein. O wee, nu bleek het, dat er een
geweldige menschenmenig e op de been was,
zoodat hij slechts met moeite de standplaats
voor huurauto's bereiken kon. Naar de Na
tionale Bank, riep hij den chauffeur toe, ter
wijl hij -in de taxi sprong. Dat zal niet zoo een
voudig gaan, mijnheer, riep de chauffeur terug.
De straten zijn afgezet en ik zal een heele toer
hebben zelfs, om bij de 'bank te komen, om nog
niet eens,, te spreken van de omwegen die ik
zal moeten maken. Een nieuWe schrik beving
den koopman. Hij keek op zijn horloge. Het
was half drie en om drie uur zou de kas van
de bank gesloleij zijn. Rijdt, wat je rijden kunt,
zei hij legen tien chauffeur,—ik zal je er een
goede belooning voor geven. Het was maar
juist op het nippertje, dat de koopman nog bij
de kassier van de lank lerecht kon. De chauf
feur had zijn belooning Wel verdiend hoor. Hier
heb je de plal te-grond van de stad. De pijlen
geven de rich ling aan, waarlangs de Koningin
■naar haar pa'eis reed. De kruisjes zijn polilie-
agen'en te paard, die de straten afzetten. Het
eeken beteekenleen steegje, waar je met
geen auto rijden kunt. Wie van jullie kan nu de
kortste weg van hel Station naar de Bank vin
den, zonder een bekeuring le krijgen.
KLEURPLAAT
Wie maakt de mooi te en kleur-rijkste vlinder
Nu kun je je fantasie eerst eens recht Laten
gaan
ALLERLEI
Zij: „Ik loos hier van con man die soo'n dik
vel heeft dat hij nooit pijn voelt".
HijAls hij een ontbijt in zijn bed kan door
staan zond or dat de kruimels hom kriebelen,
zal ik hel geloovm