ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOE
WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 5 JUNI 1931. No. 22.
95.
„Kijk eeos," wel
souden die van plan wgafi Laten
we maar eene meegaan, om te
men, wat esp gaat gebeuren."
EEN DAG NAAR >T STRAND.
(Een verhaal voor de kleintjes)
Bram en Cootje konden dien avond maar
niet in slaap komen en lagen in hun bedjes te
woelen van zenuwachtigheid over den dag van
morgen.. Geen wonder. Den volgenden dag zou
den ze met vader en moeder een heelen dag
naar Scheveningen gaan. Het stadje waar Bram
en Cootje woonden lag midden tussehen de
bosscihen en de heide en ze hadden nog nooil
de zee gezien. Morgen zou het gebeuren, mor
gen zouden ze met bloote voeten door de zee,
de echte groote zee loopen. Een heelen dag
zouden ze er blijven. Eten en slapen ook; bij
tante Annie, die sedert enkele maanden in den
Haag woonde. En alles scheen tegelijk te
komen. Verbeeld je eerst een heelen tijd in
den trein. De sneltrein, had vader verteld en
dan later als in den Haag waren zouden ze
met een automobiel naar het huis van tante
Annie en Oom Bart gaan. Geen wonder dus
dat beide kinderen niet konden slapen bij de
gedachte aan al die heerlijke dingen die ze
zouden gaan beleven. Morgen al. Nog één
nachtje slapen. Kon ik maar gauw in slaap
vallen dacht Bram, dan was het gauw morgen
en dan gaan wei.
Als ik mijn oogjes nu maar stijf dicht
knijp, dacht Cootje, zal ik zeker gauw slapen
en dan gaat de tijd toch o, zoo vlug. Was het
tnaar al morgen.
Bram? ziep ze zachtjes, slaap je al?
Neem, zei Bram jij ook niet? Vervelend
hé? Hoe laat zou het al zijn? Zeker al acht
uur. Misschien wel negen, fluisterde Coo
tje zachtjes, We liggen al zoo lang in bed. Hè,
kon ik maar gauw slapen.
Fijn hè, morgen, zei Bram.
Ik moet er den heelen tijd aan denken,
klaagde Cootje, het is zoo heerlijk, dat ik er
niet van slapen kan. Laten we maar heel stil
zijn Bram, als vader en moeder ons hooren,
zouden ze misschien w'eleens zoo boos kun
nen worden, dat we morgen voor straf thuis
zouden moeten blijven. Laten we maar pfb-
beeren te slapen en niet meer praten.
Ja, goed, fluisterde Bram terug. Luister
esNou? vroeg zijn zusje.
Weet je dat het water van de zee zout
smaakt? Ik ga het proeven. Ik zal dan mijn
vinger in de zee steken en er dan even aan
likken. Moet jij ook doen Cootje, je zult zien
dat het zout smaakt
De zee is heel erg groot hé? vroeg Coo
tje. Er varen booten op en vissohen Zwemmen
er in. Misschien kunnen we ze vangen. Je moet
een stok meenemen Bram en een touwtje met
een kromme speld eraan, dan kunnen wij gaan
visschen in de zee. Ik zal wel een stukje van
mijn boterham bewaren voor 't aas. Maar als
er een Walvisdh aan bijt, moet je gauw los
laten hoor, anders trekt ie je mee
Malle meid, denk je dat er Wal vissohen
zijn op Scheveningen? Kun je het denken.
Vader heeft tocih verteld dat de menschen in
zee baaien aan het strand? Dat zouden ze
heuscih niet doen als er walvisschen rond
zwommen. Zeg Cootje, weet je nog, Prikke-
been Kverd ook door een walviscjh opgeslokt.
Hij was heeiemaal niet bang en hield zich
stevig vast aan de ribben van de waljvisdh
toen hij in zijn buik zat. Zou jij niet bang zijn
in een walvisdhbuik
Heeiemaal niet hoor, zei Cootje, die wist
dat ze veilig in haar bedje lag en dat vader
en moeder thuis waren.
Bram was een beetje geschrokken, toen hij
merkte, hoe dapper zijn kleine zusje was, want
hijzelf wist heel goed, dat hij heel erg bang
zou zijn, wanneer er op eens een walvisch
naar hem toe zou komen zwemmen. Hij zei
niets meer en ging liggen nadenken, over wat
hij wel doen zou als er morgen op Schevenin
gen ineens zoo*n groot dier op hem af zou
komenCootje daaht er over na, dat het
toch maar heel prettig was, dat walvisschen
geen pootjes hadden om van Scheveningen tot
in de slaapkamer voor haar bedje te komen
loopen
Bram? riep ze een tijdje later, Bram?
Maar ze kreeg geen antwoord meer.
Hij slaapt zeker al, dacht ze en gaapte.
Efent oogenhlikje later sliep ook de kleine
Cootje, gelukkig zonder van Wal visschen te
droomen.
Nauwelijks zond de zon haar eerste stralen
over bossohen en heide tot vlak voor de bedjes
van Bram en Cootje, of ze waren klaar wakker.
Zeg, nou is het morgen en nou gaan we
naar Scheveningen, zei Cootje blij en sprong
haar ledikant je uit. Bram wreef zich even
goed de oogen uit en maakte ook dat hij vlug
op Was. Dadelijk begon hij zijn kousen en
schoenen al aan te trekken, toen zijn broekje
en liep gaulw naar de huiskamer om moeder
te vragen, of zij hem het eerste Wilde helpen
met wasschen en het vastmaken van zijn ma
trozenblouse. Maar Cootje was hem al voor
geweest en moeder was druk met haar bezig.
Jammer, dacht Bram, anders was ik gauw
klaar geweest. Nu maar even wachten en niet
zeuren. Moeder had het toch al zoo druk.
Toen Moeder Cootje mee naar de slaapkamer
nam, om haar gezichtje te wasschen en de blon
de haartjes te kammen, liep hij vlug met hun
mee en toen zijn zusje klaar was, kwam hij
dadelijk aan de beurt. Nu was Bram heeiemaal
klaar, terwijl kleine Co geduldig wachtte tol
ze haar nieuwe jurk aan zou krijgen. Uit de
speelgoedkast zocht Bram de schopjes en em
mertjes van hem en Co bij elkaar en ook nog
een klein vlaggetje van rood-wit-bLauw.
O, Wat duurde het allemaal verschrikkelijk
lang, vond Bram, als ze nu maar niet te laat
kwamen voor de trein. Hij ging eens kijken in
de huiskamer, waar moeder bezig was met de
boterhammen voor het strand en in een apart
(mandje pakte ze nog wet heerlijke sappige
sinaasappelen;. Vader keek nog eens in het
spotjrDoekje en begon toen op zijn kalme ge
mak nog aan een nieuwe boterham. Bram
stond te trappelen van ongeduld. Hij begreep
niet dat Cootje zoo heel gewoon de kleine
hapjes naar binnen kon zitten werken. Wlas
zij dan heeiemaal niet bang dat de trein zon
der hun weg zou rijden? Maar eindelijk dan
toch, kwam vader met zijn hoed in de hand en
zijn regenjas over den arm de kamer binnen
en vroeg: Allemaal klaar?
Ja, schreeuwde Bram, en begon de kamer
rond te dansen van plezier,.
Hier, jongeman, zei vader, geef jij mij
nu eens een hand en neem dat koffertje in de
andere. Zoo, en nu Cootje aan deze kant en
dan gaan we,
—Hola, riep moeder, en hoe moet het nou
met de emmertjes en schopjes?
Een jonge boeren knecht reed eens naar de
weide om hooi te gaa inhalen voor de stallen.
Onderweg reed hij een oud kreupel vrouwtje
hehteanop, dat hem vriendelijk vroeg, of zij
misschien een eindje mee mocht rijden. Ze
was zoo hoe, zei ze, en de weg was zoo lang.
De boerenknecht Was een onvriendelijk heer
schap en voegde haar toe: Ik heb geen tijd
ouwe tang, te druk, te veel werk. Hij reed
door Een heelen tijd had hij noodig gehad, om
den wagen vol te laden. Hij was verschrikke
lijk vermoeid en de heete zon had hem onder
het Werk ook niet het rust gelaten.
Eindelijk 'was hij klaar. Met een zucht van
verlichting boog hij zich voorover, om zijn
Wim en Betty zijn in de Pinkstervaciantie
(naai' de diergaarde in Amsterdam geweest.
Zooveel vreemde dieren zagen ze daar, dat ze
hij niet eens meer kotiden vertellen, welke
beesten het allemaal waren.
Wim verteld van de prachtige leeuwen en
tijgers die verschrikkelijk brulden als de op
passers hun het eten brachten, en van de bonte
papegaaien die zoo grappig Hollandsche woor
den kondqn zeggen.
Kleine Bettv vond de hertjes het liefst,
èn de giraffe, zei ze.
Toen ik haar vroeg waarom, antwoordde
de kleine dreumes: Omdat die groote gi
raffe zulke lieve fluweelen oogen heeft.
Daar had ze gelijk in. Hebben jullie wel
eens een giraffe gezien?
Ai, dat is waar ook, zei vadeir. Wbet je1
wat Bram geef mij het koffertje dan maar
en dan neem jij de emmertjes in je eene hand
en je geeft mij de andere. Moeder neemt de
twee schopjes en geeft Cootje een hand. Alles
klaar? Vooruit dan maar
Aan het station was het een drukte van be
lang. De trein was er nog niet, maar het per
ron stond al vol met allemaal menschen die
ook op reis moesten. l^Marmein^an-de-Spoor
reden met wagentjes op drie wielen zware
balen en kisten aan, tot bijna aan het eind
van het perron.
Kijk, zei vader, daar houdt straks de ma
chinist zóó rekening mee, dat de goederen
wagens tot vlak bij al die bagage stilstaan.
:Wtordt vervolgd.)
'gezicht en handen wat met het heldere water
uit het slootje langs het Weiland,.wat te ve®-
frissichen
Hoe schrok hij, toen hij opkeek. Het paard
dat voor de Wagen gespannen stond, was plot
seling verdwenen. Het leege tuig lag nog tus
sehen de boom en, maar van het paard geeffl
spoor. Verbaasd keek hij om zich heen en wist
Werkelijk niet wat hij er van denken moest.
Opeens klonk een schelle schaterlach door de
luicht en een krijschenden stem riep: Ik
heb geen tijd, ouiwe tang. Toen herinnerde hij
zich het oude vrouwtje en hij werd zoo bang,
dat hij zoo h ard hij loopen kon naar de boerderij
terugrende.
Als je ooit in den dierentuin komt, moet je
niet vergeten naar het groote dier met de
lange hals be gaan kijken. Je zult dan opmer
ker, dat do kleine Betty goed gezien heeft.
Hic4* ziei je Wim en Beltv bij het hek waar de
griaffe woont. Vind jullie niet dat het een
plaatje is dat de moeite van het kleuren meer
dan waard is? Doe je best kleintjes. Misschien
willen oudere broertjes of zusjes wel helpen
met' het opplakken.
Denk er om, altijd eerst opplakken op ste
vig karlon en dan pas uitknippen. Laat het
versoh-opgeplakteplaatje eerst goed drogen,
anders is het papier zoo week, dat je er gauw
met je kleurpotlooden dóór gaat en water
verf vloeit dan in elkaar.
De fcyoiaaeB dtoogan een klote
aardmannetje tosschen aath in.
Hij keek heel gewichtig, en vjff
andere aardmanneé^eas hepen «oor
de lepelaars uit
„Misschien willen we hem in kb
loten duiken," opperde Bobfcte.
„Wiet" vroeg Topsy.
ftDM aardmannetje daar in
hoogte, dat er soo parmantig b4-
•taat," mi Bofafcfe. JLan *0
meeT
Zij hadden den stoet nog niet
lang gevolgd, toen allen stilhiel
den. De beide lepelaars gingen
zij aan zij staan, en het kleine
aardmannetje verrichtte eenige
fraaie gymnastische toeren op bun
snavels.
Robbie was vol bewondering
voor het kleine aardmannetje, dat
heen en weer zwaaide, op zijn
handen en op zijn hoofd stond, en
allerlei andere kunststukjes ver
richtte.
„Zie je nu wel, dat ze hem niet
in zee wilden laten duiken, sei
Topsy
„Neen, ze wilden een caeas op
richten." lachte Robbie-
KLEURPLAAT.
ZOEKPLAATJE.
(Wlaar is het paard.?)