ONS JEUGDVERHAAL DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOE. WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 22 MEI 1931. Na 20. EEN INDIANEN-VERHAAL. Het waren nu juist niet direct aangewezen 'wapenen'- voor de „berenjacht'/, een van de gevaarlijkste jachten, die zelfs bedreven en koene jagers alleen gezamenlijk ondernemen Maar zij waren jong 'en gaven zich geen reken schap van wat zij eigenlijk deden. Bovendien blaakte de gedachte aan zijn zieke moeder, de de jonge Grijze Beer bijna radeloos, al was het zijn Indianeneer te na daarvan het minste te Laten blijken. Zwarte Panter was daarenboven te trotsali zijn eenmaal genomen besluit te herzien en zou liever den dood gevonden heb- be!n. dan zijn neef in den steek te laten. Of zij nog te 'weinig van spoorzoeken afwis ten, of dat het inderdaad alleen aan het toeval moest worden toegeschreven zeker is, dal zon der dat do beide jeugdige jagers verwacht tem, zij plotseling roerloos stonden bij het zacht knorrende geluid van een heel jong beertje ergens bij hen in de buurt. Grijze Beer liet zich voorzichtig op den grond zakken en schoof cen timeier voor centimeter over den boschgrond vooruit naar de plaats waar het knorrend ge grom zich zachtjes herhaalde. Zwarte Panter volgde zijn voorbeeld. Een vijftig pas verder had de natuur een soort van holle wetg in den boschbodem gevormd en achter een boom verscholen konden de beide jonge Indianen dien hollen weg afzien. Vlak voor hen, of beter, vlak beneden hen, zagen zij een nog zeer jonge grijze beer, die ge moedelijk grommend heen en weer liep. Verrukt over hun vondst, bleven de beide knapen een oogenblik onbeweeglijk zitten. Toen wenkte Grijze Beer naar Zwarte Panter. Deze verhief zich behoedzaam tot hij met den linker hand op den grond steunde en het bovenlijf vrij maakte op die wijze. Toen verhief ziah zijn ge spierde rechter-jongensarm met de Werpspies in de vuist Een oogenblik bleef het beertje stil staan. juist zou het vrecselijke wapen de lucht doorklieven, toen Grijze Beer den arm van zijn neef vatte en hem beduidde, dat zij trachten moesten het dier levend in bezit te krijgen. Maar op welke wijze'' Het «struikgewas om hefi heen belette de jagers van hun lasso's, die zij bij wijze van gordel om het middel droegen, gebruik te maken. Dit zou wel mogelijk zijn ah zij zich eveneens in den hollen w'eg begaven. Maar dan was de kans zeer groot dat het dier schrikken zou en de wijk zou nemen in hel dichte kreupelhout. Maar ook bij de Indianen schijnt het spreek Woord: Wie niet waagt, die niet wint" niet geheel onbekend te zijn. Geluidloos overleg den de beide jongens een oogenblik en beslo ten tot den aanval over te gaan. Langzaam en voorzichtig wond Grijze Beei de lasso van zijn middel af. Toen hij met hei leggen van den strik gereed was, gaf hij Zwarte Panter een teeken en sprong op den hollen weg. Onmiddellijk draaide het kleine beertje zich om en wilde vluchten, maar op hetzelfde oogen blik liep hij bijna in den speerpunt van Zwarte Panter die achter het dier eveneens op den hollen weg was aangeland. Snel wilde het beest een uitweg zoeken naar het struikgewas. Te laat. De lasso zong in de lucht en het volgende oogenblik voelde de kleine beer zich den strot toegesnoerd. Hij snakte naar adem, mei open bek en vuurroode long. Vliegensvlug had ook Zwarte Panter zijn lasso afgewonden en maakte van den schrik van. liet kleine dier gebruik he' snel de kleine maar toch al sterke en van kwaadaardige na g|<4ls voorziene ppoten te binden. Voor de kleine beer het wist, was hij weerloos. Hij wor stelde om overeind te komen maar de knapen waren vlugger en bonden hem ten slo te nog een stevigen strik om den muil «teneinde te voorkomen, dat liet jonge dier eenig geluid zou i kunnen voortbrengen waarmede hel zijn ou ders zou kunnen waarschuwen. Grijze Beer greep het dier aan de voorzijde vast en Zwarte Panter tilde het aan de achterzijde omhoog. Hijgend van inspanning bereikten de jóngens eindelijk den rand van liet wtoud weer, waar np het bekende sohril-flui'je van Grijze Beer Wil de-Wind kwam aangestormd. Veel had Wiltie-Wind al van zijn jonge baas geleerd, maar de lucht van jonge beren, vooral van grijze beren had hij nog niet loe ren verdragen. Hoe gehoorzaam het edele dier anders ook was, ditmaal was er geen land mei hem te bezeilen. Het kostte de heide jonge jagers heel wat inspanning voor zij met einde loos geduld, zichzelf èn de jonge beer, op den rug van Wilde-Wind hadden gewerkt. Toen echter ging het er vandoor/Naar huis. Het Indi anenkamp. Nu was er geen omzichtigheid meer noodig. Nu konden zij tot vldk voor de tent valn het opperhoofd rijden en den verbaasden medicijnman den buit loonen. Maai' het ver liep ecnigszins anders dan de beide koene jagers zich hadden voorgesteld. Toen zij het kamp binnenstoven, stond daar voor de tent, de statige rijzige figuur van „Jon ge Arend", de vader van Grijze Beer. Vain schrik tuimelden de jongens bijna van Wilde^Wind's rug af. Zoo plotseling had ook Grijze Beer op het gezicht van zijn vader, de teugels strak aangehaald, dat het kleine beer tje met een vaart uit hun midden schoot en vlak voor de voeten van „Jonge Arend" terecht kwam. Hoe kwam zijn vader zoo plotseling weer terug? Wat was er voorgevallen? Vlugge Otter, de jongere broer van Grijze Beer een knaap van nauwelijks twaalf zomers, had bij de eer ste alarmkreten van den medicijnman en de andere vrouwen uit hel kamp, een paard ge nomen en op goed geluk zijn vader achterna gereden. Wbnder boven wonder had hij de jagers kunnen bereiken. Jonge Arend was on middellijk naar hef kamp teruggekeerd, verge zeld van ©en tiental andere jagers. Onderweg waren zij op een groote grijze beer gestooten, die met twee jongen het Dosch in vluchtte. Jonge Arend, die van zijn jongste zoon vernomen, had, welke medicijnen er voor zijn zieke moeder voorgeschreven was, had liet geluk gezegend en aan het hoofd van zijn dap pere krijgers den grooten beer gedood, Een der jongen wist echter te ontkomen ein dit was het kleine geweest, dat Grijze Beer eu Zwarté Panter later gevangen hadden. Moewei de drie jongens alleen uit liefde voor hun zieke moeder het verbod van „Jon ge Arend" overschreden hadden, werden zij streng gestraft. Zij kregen de strengste straf op de doodstraf na, die een jonge Indiaan krij gen kan. Zij moesten de sqauws helpen bij het Werk. -- Het heeft lang geduurd, vertelde mij later Grijze Beer, toen hij al lang een groot opperhoofd was, voordat ik de vernedering die mijn vader mij aangedaan had vergeten kon Maar nu, op lateren 'leeftijd, nu ik zelf opper hoofd ben en zonen heb, geloof ik. dat ik op ptréoies dezelfde wijze zou handelen als hij 93. Zoodra Ivy had ontdekt, dat er op het Arti8-eiland citroenen groeiden, maakte ze een paar mooie citroen gebakjes, maar ze wist wel, dat Willie Woensdag dol was op lekker nijen, en dat hij alles zou opeten, als zij ze niet op een veilige plaats bracht. Daarom zei ze Loetje en Loutje een ladder te nemen, en de gebakjes op een hooge rots te zetten, waar Willie ze niet zou kunnen zien. „Loetje kan de gebakjes dragen en Loutje de ladder/' lei se. „Wo xullen beiden de ladder, en belden de gebakjei dragen/' leiden de tweelingen. Ivy zei, dat ze het konden doen, zooals ze wilden, maar toch volgde zij hen, om te zien of ze de gebakjes wel op de goede plaats zouden neer leggen. Robbie en Topsy gingen ook mee kijken, omdat ze wel zeker wisten, dat de tweelingen niet op de ladder zouden klimmen als ge wone menschen. Loetje kan de ladder vasthouden, terwijl Loutje naar boven klimt," zei Ivy. Maar de tweelingen gingen samen de ladder op, Loetje aan den voor kant en Loutje aan den achterkant. De schaal met gebakjes hielden ze tussohen sich in. toen gedaan hoeft. Gehoorzaamheid aan do ouders is bij ons volk de eerste en allerhoogs'e plicht. Een vaderlijk verbod moet ons heilig zijn. Ik geloof ook niet dal mijn vader het in zijn hart met zichzelf eens was, toen hij ons die straffen oplegde, maar hij begreep, da! hij, juist waar het zijn eigen zoons betrof, ©en voorbeeld te moeien stellen. Mijn vader was* eon .not en mach ig opperhoofd. Ge m won der. Hugh. De moeder van Grijze Beer her>tel de van ©en langdurig ziekbed. Ik ben er van overtuigd, zei zwarte Pan ter later toen hij al jaren een der grootste op perhoofden van zijn stam was, da onze me dicijnman een groot en knap geleerde #was. Toch geloof ik ook dat wij door onzen daad den Wijzen Mannitou guns ig voor het leven van mijn tan e stemden. Zonder Hem do n de geleerdste medicijnmannen niet veel, dat hééft zelfs die oude medicijnman uit mijn jongens tijd rcKls gezegd Wlanl de Wijze Mannitou is en blijft toch de knapste en grootste van alle medicijnmannen. Hugh. Hugh, beteeke.nl zoo veel ais: Ik heb gezegd. Daarom bedankte ik de beide opperhoofden voor hun verhaal en ik deed geen. verdere moei- »e hen aan het spreken te krijgen. Nu ik wot in Europa terug ben. kan het nog heel dikwijls g beuren dat ik aan Grijze Beer, ©n Zwarte Panier, mijn tw©e vrienden, teruig moeit denken, vooral als ik daar boven mijn schoorsteenmantel de mooie wapens zie hangen, di© ik van hen ten geschenke kreeg. Dan denk ik weer terug' aan onze prachtige jachtavonturen en het vele lief en leed dat wij samen deelden. Hugh. EINDE. ZOEKPLAATJE. Je hebt natuurlijk allemaal wel eens de uit drukking gehoord: Door al di© drukte ver loor de man bet hoofd. Onze teekenares beeft nu eens eén grapjé willen hebben en het ook werkelijk voor jullie geteekend. Wal een griezelig gezicht hé? Zoek jullie nu als-je-blieft gauw dat hoofd eens op, want werkelijk, dit lichaam zónder hoofd is niet om naar t© kijken. Eén dingetje zal ik je verraden, bet hoofd dat zoek is, toekende onze medewerkster véél Igrootier, dan bet eigenlijk <zqu moeten zijn om op het mannetje te passen. Meer vertel ik niet. Succes hoor. NAAR SCHOOL. Klein Liesje was des-morgens, Al heel vroeg opgestaan, Zij zou voor 't eerst dien dag. Met Kees, naar school loe gaan. Haar sponzendoos en griffels, Die deed ze in haar lasch. Hoe blij, hoe trolsah, hoe dapper, Het kleine Liesje was. Dag Va, dag Moe, nu ga ik, Ze geeft se bed' een soen. Dag meiske, zeggen d'ouder», Zul je je bekt goed doen? Zoo, zegt broer Kees, pak-op je tasch, Zoo, geef mij nu een handje, Want als je soms te laat komt Lies, Geeft juffrouw je 'n standje. Wat voelt klein Liesje zidh nu groot, Al klopt haar hartje bang. Wear is de school nu, vraagt ze Kees, Is deze straal nog lang? Maar eindelijk staan zij voor de deur. —Dag Lies, tot gtrakjes hoor. En la'li klein Liefje binnen ii, Loopt Keet alleen vlug door.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1931 | | pagina 7