ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOÊ.
MÊÊLmJ
WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN
VBIJDAG 17 APRIL 1931. No.15.
TOM VAN DAM.
(Een verhaal voor groot ere jongens).
Midden tusscben de dennebosschen lag het
Pensionaat van mijnheer Velders, even buiten
de bebouwde kom van het aardige stadje, waar
dit verhaal zich afspeelt.
in het plaatsje zelf stond ook een school
die, waarvan mijnheer Martijn het hoofd was.
Niemand wist eigenlijk goed hoe het gekomen
was, maar de jongens van het Pensionaat voel
den zich heel wat belangrijker en deftiger
dan de leerlingen van mijnheer Martijn.
Onze school is een oud kasteel en veel mooi
er dan de stadsschool, 'wij hebben een pracht
van een voetbalveld en een tennisbaan, heel
wat beter dan dat stuk weiland waar de Martijn
scholieren altijd op spelen en de leden van onze
dub hebben tenminste allemaal voetbalschoe
nen en witte sporthemden en zijn niet zoo
armzalig uitgerust als de spelers van Martijn.
Zoo was de dwaze redeneering van de jongens
van het Pensionaat.
Als mijnheer Velders een nieuwe leerilng
op school kreeg, was het eerste wat de makkers
hem bijbrachten, dat hij een pensionaatleerling
was en dat het daarom uitgesloten moest zijn,
dat hij in een andere voetbalülub dan die
van het pensionaat kon meespelen. De nieuwe
Jongen voelde zich dan zoo gevleid met tot de
beter" school te behooren, dat hij .graag
luisterde naar wat de leerlingen van mijnheer
Velders hem vertelden.
Natuurlijk waren de jongens van mijnheer
(Martijn's school niet onkundig gebleven van
de manier waarop over hun. door de „Pensio-
njaters" werd gesproken en geoordeeld. Er was
een zeer vijandige stemming tusschen de leer
lingen Man de beide scholen, een vijandigheid
die zich meermalen uitte in de verwoede ge
vechten die geleverd werden, zoodra daartoe
maar evbn aanleiding of gelegenheid bestond.
De twee onderwijzers deelden de strengste straf
fen uit voor dergelijke handtastelijkheden, maar
veel kon het niet baten, de vijandschap bleef
bestaan, al durfde men haar dan ook niet zoo
openlijk meer betoonen. Er hadden zich als
het ware twee benden gevormd, de eene was
de Veiderstroep, waarover Kees W'ildervanck
fcoo'm beetje als aanvoerder speelde en de
andere waren de Martijners, waar Jan de Hoog
het meeste te zeggen had.
De eenige keer dat zij ©ogenschijnlijk vrede
lievend met elkaar in contact kwamen, was
op de half-maandelijksche voetbalmatch, welke
de beide scholen tegen elkaar speelden., Oogen-
scihijinlijk, want dan werd er gespeeld met een
vuur en met een hardnekkigheid die verbaasd
deed staan.
Maakten de Pensionaters oen goal dan
schreeuwden de jongens van de stadsschool
hun kelen schor en beten de Veldersleerlingera
op hun lippen van spijt en teleurstelling. Het
omgekeerde was natuurlijk het geval, wanneer
de jongens van het pensionaat een goal behaal
den, dan riepen en gilden en juichten de Vei-
dersleerlingen en zwegen spijtig de Martijners.
Er kwam weer een nieuwe jongen op het Pen
sionaat. Een reuze-speler moest het zijn. Reeds
voor dat de nieuweling was aangekomen, had
den ze 't elkaar al verteld, 't Was een vroegere
schoolkennis van Wouter de Vries, een kreupele
88.
W« spaan naar de booechen, om
brandhout te haten," mei WIBte
W «enadag.
„Ja, maar de thee!" Bed l*p.
,,'t Is haast theetijd."
„Dat zal niet gaan, aoo woeg
kunnen we niet terug rijn," gaén-
nikte Willie
„Ja, maar de kinderen danf ml
Ivy. „En ikaelft Wij wülen wei
thee. Heb je niets te eten achter
gelaten f"
„Je behoeft niet te
J« van honger wit. orafcrowan," ml
Willi*. „Is de kouken ligt tea
groot stuk brood. 11a versoh, want
ik heb het vandaag pee gebakken."
ttoen Willie en Freddy genoeg
bon* gesprokkeld hadden, gingen
sa terug naar het kamp en tegdwu
het hout op een droge plaats naaet
de Artiskeukeo neer. Toen gtegen
■e op «oek naar Ivy en de kinderen.
troffen Ivy aan, terwij] m
berig wos met een mag een paar
boterhammen te mijden van het
beood, dat WiJHe haar gegeven
hod.
„Wat voer je daar «Hf vroeg
Willie verbaasd.
„Do* brood kunnen we niet
«te», maar ft ben beaig een paar
sneedjet er af te krijgen voor de
jongen wiens ouders in Indië waren en die eerst
sedert enkele maanden op het pensionaat van
mijnheer Velders school ging. "Wouter was een
stille bleeke jongen, die vanzelf niet voetbalde
en overigens ook niet erg „getapt" was. Men
had het dus niet noodig geoordeeld hem bij
zijn intrede op de kostschool van mijnheer
Velders met de stand van zaken op de hoogte
te brengen. Uit gesprekken die hij zoo nu en
dan opving echter, was Wouter bij stukjes en
beetjes toch wel achter de vijandschap gekomen
die er blijkbaar tusschen de jongens van zijn
school en een andere uit het stadje, bestaan
moest.
Die Wbuter de Vries kreeg een kleur van
blijdschap joh, toen hij hoorde wie de nieuwe
jongen was, die overmorgen op school komt,
zei Kees Wildervanok tegen Plet Schild die
naast hem in de bank zat,
Ken jij die nieuweling die komt? vroeg hij
Wbuter later op de speelplaats.
Ja zeker, had Wbuter geestdriftig geant
woord, 'n prachtkerel en eersteklas voetballer.
Als een loopend vuurtje had het bericht de
rondte gedaan. Nu zouden de Pensionaters een
speler krijgen. Daar zouden die Martijners eens
van opzien. Geen goal zouden ze meer maken.
Met 24—0 zouden ze worden ingemaakt.
Op de een of andere manier hoorden de Mar
tijners van hun toekomstigen tegenspeler en ei
was iets van verslagenheid envan nieuws
gierigheid dat over hein kwam. Maar ze zouden
hun uiterste krachten inspannen, besloten de
Martijners en beten op hun tanden.
Een groote spanning heerschte in de klas
toen mijnheer Velders twee dagen later binnen
stapte en de „nieuweling" voorstelde.
Jongens, begon mijnheer Velders, dit is
Tom van Dam, een nieuwe leerling. Ik hoop
dat jullie een prettige kameraad aan hem zuil
hebben en Tom, dat jij het spoedig met de an
deren goed zult kunnen vinden. Wil je daar
maar gaan zitten? en mijnheer Velders Wees
hem een plaatsje op een der voorste banken.
Tom, een stevige jongen met groote blauwe
oogen, die prettig en open de klas rondzagen,
knikte en ging zitten.
Er was altijd zoo'n heel klein beetje opschud
ding bij de aankomst van een nieuwe leerling
maar zoo onoplettend als de Jongens dien
morgen waren, zoo had mijnheer Velders het
nog niet meegemaakt. Toen hij eindelijk, boos,
met nablijven en strafwerk gedreigd had, scheen
er weer wat meer ijver te zijn wakker geschud.
Maar toch gingen dien morgen nog dikwijls
heel wat joingensoogen naar het blonde achter
hoofd van den „nieuweling", waar behalve de
dichte bos blonde haren toch niets bijzonders
aan te bespeuren viel. Eindelijk ging de bel
voor het speeluur.
Tom rangschikte doodkalm zijn boeken Kn
de la en bleef toen naast zijn plaats staan, om
zoo de heel© klas aan hem voorbij te laten trek
ken. Toen ging ook hij, als een van de laats ten
de speelplaats op.
In groepjes kwamen de leerlingen van de
lagere klassen aangeloopen en keken hem
nieuwsgierig aan. Plotseling voelde hij zich aan
den arm getrokken en Wbuter da Vries stond
voor hem.
Hallo Wout, zei Tom, ben jij hier? Lollig
joh, en hij pakte den zenuwachtig lachenden
Wbuter bij een arm en trok hem mee naar een
bank die een eindje verder opzij van de sehool-
ingang stond.
Natuurlijk hadden ze elkaar heel wat te ver-
len, van vroeger. Want hoewel Wouter een
jaar jonger was dan Tom en een klas lager] zat,
hadden ze elkaar vroeger toch vrij goed gekend,
omdat Tom altijd zoo'n beetje als Wbuter's be
schermer was opgetreden, wanneer de andere
jongens hem een beetje te veel plaagden. Hel
was dus zeer begrijpelijk dat Wbuter heel erg
blij jgefweest was met het bericht, dat zijn ou
dere vriend op dezelfde kostschool zou komen,
als waar hij zelf nu wias.
Slot volgt
KNIP- EN PLAKPRENT.
Een neefje van me had een schimmenspel.
Weet je hoe dat gaat? Vraag er anders vader
of moeder maar eens naar. Op een keer had
hij een bewegende reclameplaat gezien In eén
van de groote winkels. Dat bracht hem op
een idee. Toen ik weer eens op visite was, zei
hij, tante, komt U eens mee. Hij bracht mij in
zijn slaapkamertje, waar hij de gordijnen dicht
getrokken had, zoodat het er bijna donker
was. Daar stond zijn schimmenspel opgesteld.
Malle jongen, zei ik, dat heb ik toch al
zoo dikwijls gezien, moet ik daarvoor nu spe
ciaal twee trappen voor omhoog komen?
Hoe verbaasd was ik, toen ik zag, dat de
schimmen, die vroeger doodstil op bet wltta
doek verschenen, nu ineens allemaal bewogea.
Ik vond het zoo aardig van hem bedadht, dat
Ik besloot jullie te vertellen, hoe hij dat ge
daan had. De leeuw hiernaast, bestaat uit
stukken, die je netjes op hard papier moet
plakken en dan uitknippen. De ronde gaatjes
bij a, b, c, en d, maak je aan elkander vast
met touwtjes die in een langier stuk overgaan.
De lengte voor de touwtjes vindt Je aangege
ven met het teekeningetje. Het Is niet gemak
kelijk, en 't is meer een opgave voor de oudere
jongens en meisjes. Probeer het eens, je zuil
er bij de kleintjes veel succes mee hebben.
EIEREN ZOEKEN.
Otto, Joantje en. Christien
Loopen den tuin in 't rond.
Of misschien elk van hun
Nog een paaschei vond.
Hier ligt er één. Daar liggen *r drie.
Déér. Wlaar die struikjes groeien.
Ze zoeken alle kanten uit.
En springen en lachen en stoeien.
Joantje heeft er twee geraapt.
Maar Otto vond er tien.
Christientje heeft er drie bijeen,
Zjjn. au meer misachten?
Ha, nog een mooie, heeïemaal blauw.
En hier een, rood als bloed.
En daar *n groene, zilv'ren streeft
Kom, ik zoek nog eens goed.
Ik zie er een, roept Otto «iel,
Christien holt met hem mee,
't Zijn er drie, ja, Welgeteld,
Christientje pakt er twee.
Als alles goed blijkt afgespeurd,
Aan het einde van de jacht.
Wordt eerlijk dan de L jU venteak',
foa rf-fdfr* krijgt «r