WEGELING's NIEUWSBLAD DRUKKERIJ H. WEGELING ST. NICOLAASNUMMER 4e BLAD OP HET DAK. 1DRAI5MAvan\ALKEI1BURG:S-- van Vrijdag 28 November 1930 no. 47 :rtrami Rienus en Tien us -waren echt ondeugende jongens, met wie hun moeder heel wat te stellen had. Ze waren op een en (Jeinzelfden dag geboren en waren dus even oud. Ze zaten dan ook in "dezelfde klasse, op het achterste bankje, want Rienus was nummero 29 van rie klas en Tienus 30, maar dat kon ook wel andersom zijn geweest, want de onderwijzer had het ook wel eens geprobeerd door ze op verschillende banken te zetten, maar dat gaf ook al niet veel, want soms wist men niet of Tienus of Rienus naast Pietje van Ga len zat, en wie van beiden de vragen van den meester beantwoordde. Eindelijk meende het hoofd der school een tnlddel gevonden te hebben om de bengels van elkaar te kunnen onderscheiden. Op een morgen Vroeg hij aan een van de jongens: „Hoe heet jij?" „Ikke, meneer, ik ben Tienus". Het hoofd drukte op het voorhoofd van Tie nus een Stempeltje en zeide: „En nou moet je morgenochtend terugkomen, Tienus". Doch den volgenden morgen kwiam niet Tie nus, maar Rienus bij het hoofd en hij kreeg toen een stempel omdat de hoofdonderwijzer dacht, dat hij Tienus was, en dien dag deed Rienus alsof hij Tienus was. En op een dag had Tienus den afdruk van het stempeltjes, dat met blauwe inkt op het voorhoofd was aangebracht, niet afgewasschen en ging Rienus naar het hoofd van de school en werd hij ge stempeld en toen zaten Rienus en Tienus met een gestempeld voorhoofd en toem was de on derwijzer al weer heelemaal in de war. Ja, die Tienus en Rienus waren heel ondeu gende jongens, die allerlei kattekwaad uit haalden, dat wij maar niet vertellen. En nu zou weer gauw het St. Nicolaasfeest komen en beide jongens hoopten, dat St Nicolaas hun niet zou vergeten. Voor de ramen van de boe kenwinkels hadden zij platen gezien, waarop de Heilige man was afgebeeld, rijdende over de daken, zittende op een wit paard, terwijl Zwarte Piet, dragende een gevulden zak, ach ter het paard liep. En meester op school had van .den goeden Sint verteld, die van alle aardige, lieve kinderen, die goed leerden, al tijd wat meebracht uit Spanje. Dat Spanje moest wel heel ver zijn, dachten de jongens;, die alleen nog maar dé aardrijkskunde van Nederland leerden. Op een avond, één avond voor St. Nidolaas over de daken zou rijden, toen beiden al in hun bed lagen, zeide Rienus tegen zijn twee lingbroer: „Ik zou morgenavond 'wel eens wil len kijken of St. Nicolaas over de daken komt rijden. Ik heb nog nooit een paard over de daken zien springen". „Ik zou dat ook wel graag willen zien", ant woordde Tienus, en als hij komt ga ik hard schreeuwen, dan hebben wij kans dat het paard gaat stijgeren „Nee, dat mag niet, dan Zou wel eens de goeie man van het paard kunnen vallen". Nee, we motten ons stiekum houden, dan zien we veel meer, en worden vader en moeder niet wakker". „Het Lijkt me wait -gevaarlijk, meende Tienus, Öie er nu niets meer aan vond, nu hij niet. mocht schreeuwen. „Niks hoor we kruipen uit het luik en ko men op het platte dak en dan wachten wij of Sinterklaas komt". En den volgenden avond toen Rienus en Tie nus netjes hun schoenen onder de schoorsteen hadden gezet, heel vriendelijk hun ouders goe den nacht hadden gewenscht, deden zij alsof ze naar bed gingen om te slapen. Ze kleedden zich uit, gingen ook onder de dekens, ómdait moeder altijd, vóór Zij naar bed ging, kwam kijken of ze sliepen en„goed waren toegestopt. Maar ze bleven wakker, en toen moeder kwam, lieden iie net alsof ze reeds sliepen. Ze hoor den de klok elf uur slaan en to'en Rienus! dacht Öat Sinterklaas zijn tocht over de daken wel gauw zou beginnen, stonden zij stiekum op en liepen den zolder op, waar zij met veel moeite het luik, dat naar het platte dak voerde, open den. „Hu, zei Tienus, dat valt me niks mee, *t is koud, ik ga> eerst mijn jas halen". „Ik ook, zei Rienus, en dam zet ik mijn wol len muts op". „En ik doe nog mijn pantoffeltjes aan". En ze gingen weer naar beneden, zochten en von den in de donkerte hum jasje en mutsen em pantoffels en gingen weer terug. „Voorzichtig nou, maande Riemus, dat ze het beneden niet hooren". Ze kwamen op het met grint 'bedekte dak, waar ze vroeger nooit wa ren geweest. Ze zagen voOr het eerst over de groote stad aan den rand waarvan zij woon den. Hier en daar zagen zij lange straten met rijen lantaarns, lichten, een toren hoog boven de daken uitstekende. Ze wezen elkaar ver schillende huisjes en vroegen elkander of ze wisten wat dat voor huisjes waren. „Ik zie de school", zei Tienus. „Mocht je willen", zei Rienus. „Je wijst heelemaal den verkeerden kant uit. In die buurt woont tante JamsZouden ze bij tante Jams ook rijden?" „Nee hoor, Sinterklaas rijdt alleen bij kin deren en iniet bij oude menscihem. van vijf en zeventig". „Mocht je willen zei Tienus op zijn beurt, tante Jans is al tachtig jaar. Ik heb het ge hoond, moeder vertelde het nog aan vader. „Zoo, dan 'heeft tante Jams heelemaal geen kams dat St. Nicolaas bij haar komt. Wlat heeft ze aan speelgoed?" Ze gingen nu kijken of St. Nicolaas niet kwam en ze begonnen langzamerhand 'slaap te krijgen. „Ik krijg slaap, zei Tienus, en ik zie nog niks". „Dat komt omdat er geen maan is, anders zou je veel meer zien. vond Rienus. En ze gingen Weer kijken naar alle kanten. Maar dat verveelde en Tienus begon te gapen en Rienus volgde het voorbeeld. Dit gebeurt altijd; als de eene gaapt, doet de andere het ook. En zoo gaapte ook Rienus, ze gaapten tegen elkaar, omdat St. Nicolaas op zich liet wachten. En ze gaapten zoo lang dat ze "in slaap vielen, uitgestrekt, op het platte dak. En Tienus droomde dat hij St. Nicolaas zag aankomen. Met een groot en sprong kwam ein-, delijk het paard van den goeden kindervriend van het dak van het huis aan de overzijde van de straat, terecht op het platte dak waar Tienus en Rienus lagen. St. Nicolaas was op hem toegekomen en hem gevraagd wie hij was. En hij had geant woord „Tienus, meneer St. Nicolaas". En toen had 'St. Nicolaas gevraagd of'hij wist wie hij was en toen had Tienus gezegd: „U lijkt op mijn oome Geerf, als ie voor "St. Nicolaas speelt". Daarop was de oude "man met zijn grijzen baard kwaad gpworden, had zijn kneaht, zoo zwart als schoensmeer, geroepen en hem gezegd dat hij die ondeugende jongen in .zijn zak moest stoppen. Toen was ie verder ge reden over de heele stad en toem had Tiemus een jgaatje gemaakt in den zak om wat te kunnen zien. Plotseling voelde hij dat hij viel, heel lang viel, tot hij terecht kwam in een grooten bak met chocolade. Werklui waren bezig om uit dien bak, flikjes, chocoladelet ters, chocoladepoppen te maken. Die werklui haalden Tienus uit den bak met de bruine brei en Tienus was een heele groote choco ladepop geworden. Hij was nauwelijks uit den bak, of de werklieden, kwaad, dat hij hen had gestoord, Wierpen hem weer door het dak de hoogte in en hij kwam terecht op het 'paard van St. Nicolaas, die juist -van het dier was gegaan om iets door een schoorsteen te gooien. Toen de Heilige man den door de chocolade gebruinden jongen zag, zei hij tegen Zwarte Piet: „Gooi die groote chocoladepop maar door den schoorsteen, voor cie lieve gehoor- zame kindertjes in het huis". En Zwarte Piet gooide Tienus door den schoorsteen vol roet, zoodat hij inplaats van chocoladebruin zoo zwart werd als een schoorsteenveger. Daar in den schoorsteen bleef hij steken tot 's morgens, en hij hoorde toen lawaai in de kamer. De menschen die opgestaan waren, zagen de kamer vol rook, want Tienus die in den schoorsteen zat, hield den rook tegen. De metnschen keken in den schoorsteen en zagen de beenen van Tienus en trokken zoo lang aan de beenen, dat hij eindelijk naar beneden werd getrokken. De bewoners vian het huis waren kwaad op Tienus, dachten dat hij de presentjes van St. Nicolaas had willen stelen, en ranselden hem het huls uit. Jongens en meisjes zagen het en liepen hem achterna. Ze riepen „Tienus, Tienus". Heel de stad liep uit om den Zwarten Piet te zien, die in den schoorsteen wias blijven ^te ken. Ze schreeuwden zoo hard, datTiemus wakker werd en zag dat zijn vader voor hem stond, op het platte dak met een mattenklop per in £ijn hand. „Gauw je bed in", riep de vertoornde vader, die gestommel op het dak had gehoord. Ook Rienus had gedroomd, zooals hij later op zijn beurt, aan zijn broer Tienus vertelda Hij was, hij wist heelemaal niet hoe, knecht geworden bij een banketbakker en daar mocht hij zooveel eten als hij maar kon van marse pein, banketletter em confituren-hart, dat hij zoo dik werd als een kleine olifant. Zoo had hij al de letters van zijn naam R.I.E.N.U.S. op gegeten en wou juist weer beginnen om eem hartje van marsepein op te eten, toem St. Nicolaas binnen kwam. „Ik zie dat jij al genoeg hebt gegeten",-zeide St. Nicolaas, „ga jij maar-- mee om de kinde ren geschenken te brengen. Rienus werd op het paard gezet, „achter St. Nicolaas. Zoo ging het de stad door. Het paard deed gevaarlijke sprongen, maar kwam altijd goed op .rijn poo- ten terecht. Maar Rienus begon Zoo'n tocht over de daken van de stad al gauw te vervelen. Ik wou, dacht hij, dat ik van het paard af kon. En eindelijk toen het paard net op het platte dak van him huis was gekomen, sprong Rienus van het paard. Rienus ging naar St. Nicolaas toe en vroeg: meneer Sinterklaas, krijgen Rie nus en Tienus niks? „Die stoute jongens", zied St. Nicolaas. Die verdienen dat ze de gard krijgen. Toen dacht Rienus: als ik niks krijg, "wil ik 'toch wat hebben. En met een stuk glas, dat hij op het platte dak had gevoeld, sneed hij de zak Welke door ZWarte Piet werd gedragen, open En er vielen uit kapittelstokjes, moppen, suikergoed en pe pernoot en, en alles viel op Rienus, in over vloed en toenwerd hij wakker door den hagel, die op hem viel. Rienus zei geen woord, maar Tienus, de ondeugendste, ging de trap af, zingende: „Vol verwachting slaat mijn hart, Wie de koek krijgt, wie de gard". En Tienus' vader sloeg hem met de klopper op de plaats waar Tienus' rugeindigde, en hij schreeuwde „Au". „Daar heb je tenminste al Iets voor je St Nicolaas". EEN HELDIN UIT DE FRANSCHE REVOLUTIE. Van alle gruwelijke geschiedenissen uit de Fransche Revolutie, is er geen dramatischer dan die van Charlotte Corday, die in koelen bloede een moord beging en op het schavot dapper voor een ideaal het leven liet. Het "is een geschiedenis van snelle besluiten en snelle boetedoening het geheel e opzienbare geval, ►peelde zich in Juli 1793 in niet meer dan Zes (dagen af, Een achterkleindochter van Cor nel 11 e. In (den middag van Donderdag, den 11 Juli, rolde een reiskoets uit Normandië Parijs bin nen, na het afleggen van een reis van 36 uren, om stil te houden in de Rue Notre Dame des Victoires Nationales. Het meest in het oogloo- pend onder de uitstijgemden, was een mooi meisje van 25 jaren, met overvloedige kastanej- bruine haren die haar over de schouders golf den; lange wimpers overschaduwden haar glin sterende oogen, en de fraaie tint van haar ovaal gelaat, vermeerderde de schoonheid en fie bevalligheid van het waardige van haar uiterlijk. In de hand hield zij een kaartje, met het adres van het Hotel de la Providence, en terwijl een hotelbediende haar kamer in orde bracht, vroeg zij wat de Parijzenaars dachten van den kleinen Marat, dein revolutionairen leider. „'De patriotten hebben een zeer hoogen dunk van hem", luidde het antwoord, „doch de aristocraten moeten niels van hem hebben. Op het oogenblik is hij sedert eenigen tijd ziek, en hij verschijnt zelden in de Conventie. Dit meisje was Marie Anne Charlotte de Corday d'Armont (of d'Armans) een achter kleindochter van Comeille, een vader van het Fransche treurspel. Haar familie behoorde tot den lageren adel, en Woonde te Caen, een broei nest van het Royalisme, waar "haar geesfe turig was aangewakkerd door verhalen over het schrikbewind. Een ontzettend voornemen. Zaterdagmorgen, den 13en begaf zij zich vroegtijdig naar het Palais de VEgalilé (het oude Palans Royal) en besteedde veertig sous aan een scherp mes met ebbenhouten handvat, zooals door de houtsnijders wordt gebruikt. Vervolgens, nam zij een rijtuig en liet zich bren gen naai- no. 30, Rue des Cordeliers, waar Marat woonde en zijn blad „De Vriend des Volks" uitgaf. Op de eerste verdieping trof zij rijn maitresse aan, Simoone Evrard, die haar mededeelde, dat Marat te ziek was om iemand te bunnen ontvangen. Melle de Corday zeide uitdrukkelijk, dat zij hem iets van het hoogste belang had te vertellen, doch de vrouw was niet te vermurwen. Tegen den middag in het hotel de la Pro vidence teruggekeerd, zond het meisje Marat een brief, waarin zij hem een onderhoud 'ver- zocjht: „Ik kan U een gelegenheid bieden, Frankrijk een 'grooten dienst te bewijzen", zoo heette het "daarin. Zij schreef eveneens een do cument, waaraan zij den titel gaf: „Een adres aan het Fransche Volk", waarin zij cie redenen ontplooide voor de daad, welke zij zich had doorgenomen. Dit papier spelde rij aan de binnenzijde van haar japon, daar zij verwachtte, in den loop jvan den dag te Worden gedood of gevangen genomen. Te half acht nam zij wederom een rijtuig en reed naar het huis van Marat, waar hij haar verzoek, tot hem te worden toegelaten, afluis terde en nieuwsgierig zijnde naar haar brief, gaf hij bevel haar binnen te laten. Marat in het bad. Op bevel van rijn geneesheer, was deze on zindelijke man bezig, een bad te nemen, of misschien deed hij het wel, in gehoorzaamheid aan de democratische iradiliën van 'den Zater dagavond. Over het bad heen was een. hand doek geworpen, zoodat zijn armen en zijn schouders onbedekt gebleven waren. Voor hem over het bad heen was een j>lank gelegd, die hij als schrijflessenaar bezigde. Simonne ver wijderde zich, en Melle Corday bleef met 'den tiran alleen. In antwoord op zijn vragen, over handigde rij hem een lijst van afgevaardigden, die de hand hadden in een Royalistische be- *e$ng. „Ik zal hen allen in Parijs laten guflloti- neenen", zeide hij terwijl hij de namen neer schreef. Doch nauwelijks had hij gesproken, of hot meisje stak hem het mes in zijn zijde. „Help, liefste, help!" gilde hij, en zijn mai tresse begon te jammeren: „O, mijn Godl Zij heeft hem vermoord". Haar zuster snelde binnen, vergezeld door de concierge, de keukenmeid en Bas, een van de vouwers van de courant. Bas greep een stoel en sloeg het dappere meisje tegen den grond, terwijl Simonne trachtte het bloed uit de wond van Marat te stelpen, Geneesheeren kwamen binneh en droegen Marat op rijn bed, doch het Leven was weldra gevloden. De po litie verscheen en het gepeupel stroomde het huis binnen. Een langdurig politieverhoor volgde en "het was eerst voorbij, middernacht toen het meisje, in een rijtuig werd geplaatst en door het woe dende gepeupel heen, naar de Abbaye-gevan- genis gebracht wend. Voorde Rechtbank. De Conventie nam het besluit, dat Marat in Statie zou wonden nedergelegd, en zijn lijk wertd in de Kerk der Grijze Monniken, op een katafalk van veerljg voet hoog geplaatst, dia met driekleurige vlaggen werden behangen Rechts daarvan werd het bad opgesteld, waarin hij 'was vermoord en links het met bloed be vlekt hemd. Zijn doodskleed werd door man nen met welriekeniden azijn besprenkeld, doch biettemhi was het noodig, de begrafenis te bespoedigen, zoodat deze "in den avond van fVnsdag den 16en, met groote praal plaats vond. Den volgenden morgen te acht uur, ver scheen Melle de Corday voor de Revolution- naire rechtbank. Haar jeugd, haar schoonheid en haar waard'gheid maakten op den rechter zulk een 'ndruk, dat zij haar bij haar antwoor den nauwelijks *'n de rede durfden vallen. Zij ontkende niets, zielfs met haar long opge vat plan, en het verhoor werd gerekt, alleen in de hoop, dat men haar zou kunnen be schuldigen, het 'werktuig te rijn van een uit gebreid Royalistisch complot. Doch steeds hield zij'vol: „Ik ben geheel alleen tot het voorne men gekomen". Des avonds had haar terecht stelling plaats. Zij <\verd op een mestkar geplaatst, gekleed 'in een rood iemd, dat door moordenaars werd gedragen, terwijl er een hevigen storm woedde, terwijl zij naar het schavot werd gereden. Het gejoel van de onafzienbare menigte, werd dik wijls door donderslagen overstemd en haar ver heven gelaatstrekken werden meermalen door den bliksem verlicht. Het gepeupel was in zoo talrijken getale aanwezig, dat de afschuwelijke stóet meer dan twee uren noodig had, om de Place de Revo lution te bereiken. Toen de beulsknecht haar schouders ontblootte, overtoog een kuischen blos haar gelaat, en zjj zelf plaatste haar hoofd onder het mes, even bedaard als een kind, dat zich tot slapen neerlegt op het kussen. „Aldus geschiedde het", zegt Carlyle, „dat het schoonste en het walgelijkste "met elkander in aanraking kwamen en elkander van dan aardbodem deden verdwijnen". SINTERKLAAS VERTELT. Het is niet altijd vreugde, die ik breng, bromde Sint-NiooLalas. Dal was verleden jaar een pijnlijk geval. Ik had twee pakjes af te

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1930 | | pagina 13