ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOË.
A
0
e.
9,
e.
0.
0.
A
0
\V'téüÊUNG"& NÏEÜVV^BX-A.Ü V'JHtjtïÖAO' $u ittdd No. 9flC
FRITS „BOLLEGIJS".
qo
Nu alweer onderzoeken? jengelde Fritsje,
waarom moet clat nu? Die vervelende dokter
heeft altijd wat knders. Ik ben toch gezond.
Alleen»omdat ik geen trek h^b in mijn eten....
tiaar daar behoeft hij me toch niet voor te
onderzoekendat komt vanzelf wel wéér
terecht.
h— Neen, jongen, zei moeder, en zij zuchtte,
als zij aan het ernstige gezicht dacht, dat dok
ter de vorige maal had gehad, je wéét, wat
dokter gezegd heeft. Hij wil je nog één keer
eens goed onderzoeken en dan zal het Wel de
laatste maal zijn. Waarom stribbel je nu toch
zoo tegen. Wil je dan soms ziek worden? Neen?
Nu dan.... dan moet je ook een flinke jon
gen zijn.
Moeder Walters was heel alleen met haar
kleinen Frits overgebleven, toen zijn vader na
een lang ziekbed was gestorven; Frils kon zich
daarvan niets meer herinneren en zoo was het
hem, alsof hij altijd alleen met zijn moeder
was geweest, z'n lief moesje, waar hij zóó van
hield.
Hij had het vreèselljk gevonden, toen hij
naar school moest, omdat hij dan telkens zoo
lang van huis was, en hoewel het hem ten
slotte nogal meegevallen was, het schoolleven
hij maakte steeds, dat hij ha schoollijd gauw
weer thuis was. Van al zijn wederwaardigheden
op school, van de gebeurtenisjes op straat^ van
de verhalen van zijn kameraadjes, kortom van
alles hield hij zijn moeder trouw op de hoog'e.
En hij vond niets heerlijker dan wannneér zij
zoo met z'n tweetjes thuis bij elkaar zaten.
Als hij dan eindelijk uitgepraat was moes
was altijd een geduldig toehoorster gingen
tój 'n spelletje doen, eerst kinderspeUdfcjes,
later, toen hij grooter werd, domino of dam
of zelfs schaak. Vader was daar ook een lief
hebber van geweest en zoodoende had hij
bloeder een en ander geleerd; nu kon zij haar
lieven jongen ermee gezelschap houden.
Wat zag hij toch bleek. Dokter had wèl
gelijk. En wat 'n getob met het etenen
met z'n melkhij kon het niet drinken
en het moest tochde jongen was nu in
zijn sterken groeihu, dat vreeselijke van
zijn vaderzij mocht er niet aan denken.
Zoo tobde moeder maar steeds in zich. zelf
die goede oude dokter had de vorige maal zijn
hoofd geschud, haar nogmaals op het hart ge
drukt, om haar jongen toch vooral zoo stevig
mogelijk te voeden.
Dokter kon gemakkelijk pralen. Frits was
geen klein kind meer, die gevoerd kon worden.
En hij kón nu eenmaal niet eten, hoe zij ook
bij hem aandrong. Enfin, maar afwachten.
Moed verloren, al verloren Heel goed mogelijk,
dat dokter wat te zwaartillend was om haar
zoodoende nog voorzicht'gT te maken. Nel,
of zij dat tóch niet zou zijn.
Daar, jongmensch, dat hebben we weer
gehad. Gauw a geloopen, hè? lachte de jonge
dokter tegen Frils, nadat het onderzoek had
plaats gehad. Blijkbaar was de oude huisdok
ter niet zeker van zijn zaak geweest; hij had
tenminste een veel jongere collega meegebracht
die alle mogelijke grappen had verkocht Héé-
lemaal geen dokter, vond Frits.
En moeder, wat denkt U nu wel? Acih,
ach, wat kijkt U angstig. Zóó 'bang voor dat
ondeugende jongetje van U? Nu, maakt U maar
niet ongerust, hoor. Dat ventje scheelt niets.
Wót zegt U? Gelooft U me niet? Zeg ik het
alléén om U maar gerust te stellen? Neen maar
hoort U dat, dokter? En jij Frils? Geloof jij
toe ook niet? Jij wel, hè? Dat dacht ik wel.
Nu, je bent zoo gezond als iets. Kijk nu toch
die moeedr eens van je, die heeft warempel
tranen in haar oogen. Kom, gaat haar maar
gauw troosten.
Zoo praatte de jonge knappe geneesheer
maar steeds door en lachte eindelijk de span
ning geheel en al weg, zoodat moeder Walter's
ten slotte gelukkig glimlachend naar hem toe
kwam en hem dankbaar de hand drukte.
Ja, maar, U moet m ij niet bedanken, i k
heb er niets aan gedaan. Dóór staat de dok
ter, wiens goede raad U maar steeds moet blij-
59.
Freddy Vrijdag voed eee kis!
met appelen op het vergane achip.
En hij was er erg blij mee. Zoo
ook Robbie ee Topay. Ze eaióet^,
dat ze dol op appek weren.
„We sullen de kké xsaar hel
kamp brengen," eeéde de seecnan,
den weg langs bei strand nemende.
Maar toen zij een klein uurtje
hadden geloopen, riei de kiet in
stukken en de appelen solden oveu
den grond.
„Nou, dat fc me ook wat moois,*
seide Freddy, „hoe nemen we nu
alle appels meet Ik gelóóf niet, dat
ik se alle ha mijn kan
bergeh."
Topsy bood aan om wat appels
!n haar jurk te dragen, maar de
zeeman seide, dat hij een beter
middel wist.
Hij sloeg zijn wijde broekspijpen
om en deed er de appels in. Rob
bie lachte, toen hij zag, hoe Freddy
Vrijdag de appels inpakte.
„Kun je nou wei loopent" vroeg
hij.
„Ik denk wel, dat het gaan zal,"
seide de zeeman, „maar in alle
geval zal ik er een zwaar vrachtje
hebben"
ven volgen flink eten, veel lucht, veel
zonenfin, 200 het gewone recept, hè.
En dón zou ik er véél voor voelen, als U den
Jongen eens 'n maand of wat naar zee zond,
naar het stranddat zou hem véél goed
doen. Neen, neen, wat maakt TJ zich nu tochl
weer ongerust. Frits is gezond werkelijk, maarj
daarom zal zeelucht toch hee goed voor hem!
zijn, al was het alleen maar omdat hij dan
meer eetlust zal krijgen. Wait dót heeft hij
noodig, die dekselsche bleekneusPraat ïiu
er maar eens rustig over hier met den dokter
en laat hem dan zoo gauw mogelijk gaan, dan
heeft hij nog kans op een reeks warme dagen
en zijn vacantia laat U dezer keer maar wat
langer durenHoe vind jij lat, jongmensch?
Wel heerlijk, dokter, maar.... en Frits 1
trok 7X)o'n benauwd gezicht dat beide, dokiers 1
in lachen uitbarstten. Ook 1 loeder kon een
glimlach niet weerhouden, maar ach, ze be-'
greep zoo goed, wat hem hii.derde Wat wós
die jongen toch nog 'n echt mc ederskind. Zoo'n j
groote jongen toch. Zij vond iet zelf ook wel
'n akelig idee, dat haar eenigste zoo lang weg
zou zijn, maar het was voor zijn bestwil, dasr
moest zij overhéén.,..
Zoo arriveerde onze bleekneus al In paat
dagen na het bezoek bij den dokter in Hef
aaridge visschersdorpje, waar bij eenvoudig#
menschen een gezellig tehuis voor hem was
gevonden. De dokter op het plaatsje kende den
ouden huisdokter van thuis en door hun toef
doen was alles heel vlug geschikt.c
Wót een gezicht, die wijde zee... Frit*
Werd er stil van. Hij had de zee nog noodt ge
zien, maar zóó had hij het zich niet voorge
steld. En dan dat voortdurend breken van de
golven op het strand. Zou dat nu maar steeds
doorgaan, dag en nacht?En kijk, daar ia
de verte, die witte stipjes, wat zouden dat zijn?
O, oaar vliegen er 'n paar op, het zijn meei*
iwietr^ zeemeeuwen. Ach, wat klein, in die
gróóte zeeDaar verderop was het water
heelemaal glad en dan ineens vormden zich
die golven, die naar het strand rolden. Vreemd
tochDat er zulke groote schepen in dat
water konden zinken, heelemaal naar onder,
wat moest het dan diep zijn.
(Wlordt vervolgd).
DE ZEEMEERMIN.
De zee-meermin is een vreemd schepsel, dat
op den bodem van de zee leeft en dat dus
nooit door de menschen gezien woidt. Ja, den
laatstee tijd weet men zelfs niet eens meer
of er nog zee-meerminnen zijn ge'wee.t. Maar
vroeger waren zij er in ieder geval, want zoo
als je wel lezen kunt in de geschiedenis van
de Zeeuwsche eilanden, zwommen zij vroeger
herhaaldelijk langs het land dat nu verdronken
is. Er zijn dan ook in Zeeland nog wel een
paar heel oude mensahen, die zich herinneren
de laatste zee-meerminnen te hebben gezien en
van hen weten wij ook hoe deze schepsels er
uit zien.
Zij zijn half mensch, half visch, precies zoo-
als je op dit plaatje kunt zien. Met hun mooien
en breeden visschenstaart kunnen zij heel snel
en ook heel sierlijk zwemmen. Zij schieten
door het water als pijlen uit een boog en hun
liefste spelletje is het om van den bodem der
zee een schelpje op te duiken, dat zij dan1 naar
de oppervlakte brengen en omhoog werpen.
Als het schelpje dan weer in het water valt
duiken zij gelijk mee omlaag en dan zijn zij
altijd weer het eerste op den bodem, zoodat
zij het schelpje al duikende kunnen opvangen.
Voor groote en roofgierige visschen zijn zij
niet bang, want zoo als "je misschien wel ge
hoord hebt 'behoonen de zee-meerminnen tot
de feeën. Zij hebben toovermacht en daardoor
kunnen zij altijd wel een middel vinden om
zich de vreeselijke haaien en andere dieren
van het lijf te houden.
Op ons plaatje zie je een nog zeer jonge
zee-meermin. Zij heeft tang, beeldig blond haar.
Om haar hals draagt zij een snoer van schel
pen en koralen én zooals je ziet kan zij zich
zwemmende door het water bewegen, zonder
haar armen te gebruiken. Zij beweegt slechts
het onderste puntje van haar mooi geschubde»
staart. Wat idenk je, zou het voor jullie de
moeite waard z^n deze meermin eens na te
teekenen Probeert het eens.
Oplossing van Leg-puzzle Na 287.
OP1055TN&
Ziehier hoe de tien stukjes papier aan el
kaar gepast moeten worden om het verlangde
vierkant te krijgen. Zooals je ziet: heel een
voudig.
SPRINGLIEDJE.
Een, twee, drie,
'k "Weet niet wie,
Vrouw of man
Er niet springer- kan.
Twea, drie, via»,
Kfvn miuLr fcuie#.
Man of vrouw,
D' beurt is nu aan jou.
Drie, tier, vijf,
Geen gekijf.
't Touw is klaar,
Spring je rondje maar.
Opscheppers.
Ie parvenu: „Zeg, George, waar ga Je heen?"
2e parvenu: „Ik ga mijn zoon aangeven, bij
den Burgerlijken Stand".
Ie parvenu: „Kom, karei, fa dat na «en tttsf
jou".