ONS JEUGDVERHAAL DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOÈ. EINDE. WEtttifc S, NttfUWaifiJLAü VXj^ Y'dÜUiMti SKFrfc-wjo.J,' *o. 35. MIESJE ONTMOET EEN WEERPROFEET. Dat wil ik wel, antwoordde Miesje, dat is weer een nieuw avontuur voor ons, niet waar? Kom, Wiesje en Appelgrauw, dan gaan wij met hem mee. George ging hun vóór en Miesje liep naast hem. Ik hen nog maar héél jong, merkte hij op, en ik was juist op weg gegaan om eens in de wereld rond te kijken ea mijn fortuin te zoeken. O, dat is heel interessant, vond Miesje, en hebt U uw fortuin gevonden? O, neen, heelemaal niet, antwoordde Ge org, dat is juist de reden waarom ik terugge komen ben. Ik wide naar grootmoeder gaan om haar om raad te vragen, 'n Week geleden zou ik mijzelf uitgelachen hebben, a's ik ie mand^ om raad was gaan vragen. M, ar men wordt wel verstandig r. Ach jé, ja, zuchtte hij ernsïïg, ik dacht, dat ik een erge knappe keie was met mijn diploma van prognostic© .eur in mijn zak U moet wel verschrikkelijk knap z'jn meende Miesjeeen diploma van prog.... progverschrikkelijk Nostioateur hielp George haar met een treurig gezicht. Het klinkt gewe'd'g interessant. Het klinkt zooiets van stucad or en nog wat door elkaar heen verk aarde Wiesje. Daar heeft het zeker leis mee te maken. Heeleméél niet, merkte Geone op. Straks als wij bij grootmoeder zijn, zal ik juLie mijhi ^diploma laten zien. Als het maar iets goeds is om op te eten, vond Wiesje Hier zijn wij bij grootmoeder, zei George plotseling. Zij stonden nu op een open plaats in he' bosch, maar hoe zij ook keken, nergens be speurden zij een huis. Georg gaf echter dre stompen op den grond, enJe zult hel nooit geloovenrr aar daar kwam uit een klein hol een rond gezicht, héé'emaal van bont, 'tiet was omlijst door de p'ooim van een groote kanten muls en de ginsterende oo« e wareri verscholen achter groote g immende brill eglazen. Ach, ach, ben je daar, mijn linf'e? riep ziin Grootmoeder Marmot, spreidde haar armen uit, en keek vroolijk in het rond, net als een duvel-in-het-doos j e. Zij omarmde haar kleinzoon tot hij haas1 geen adem meer kon halen, maar ten slot e kreeg hij weer voldoende stem om Ie zeggen, terwijl hij op Miesje, Wiesje en Appelgrauw Wees: Dat zijn daar vrienden van mij. Ik heet Miesje, zei het meisje met een kleine buiging, dit is mijn hondje Wiesje, en Üat is Appelgrauw, mijn ponny. Zij hebben mij hierheen eereden; Ik zon nog uren onderweg geweest zijn, als zij niet zoo vriendelijk waren geweest, zei George. En nu heb ik mijzelf nog niet eens voorgesteld Doe U het maar. Dit is mijn kleinzoon, Georg Margariet een jonge prognostieateur, 'n weervoorspel- ler, zei Grootmoeder Marmot, en maakte ten statige buiging. O, dan is U die mjjnheer Margariet, die kan maken, dat er zoolang regen komt, riep Miesje. Wat leukik hoop maar, dat U het mooi zonnig weer zult la en worden. Ooooooo, oooohui'de Georg, ea hij greep met zijn handen naar zijn hoofd, daar heb je het al weer. Praat toch niet op die manier, jullie maken me nog dol. Dat heb ik nu overal moeten hooren, waar ik ook kwam. De een vraagt me om voch'ig weer en de an der smeekt me, dat het zonnig zal worden. He' spreekt toch vanzelf, dat ik dat niet tege ij\' kan doen en bovendien weet ik héélemaal nie hóé je het moet doen. Hij hield snikkend op. Ach lieve Grootmord°r, ik ben toch zoo bang, dat ik g en goed weervoorspeller ben. Hij begon zoo he' ig te weenen, dat M'es-'e haar arm om zijn hals sloeg en hem trachtte te troosten. Wel, heb ik van mijn levenriep Grootmoeder, heb je nu ooit zoo*n jongen ge zien. Er wordt toch niet van je verwacht, da je het weer maakt. Je moet alléén ver el'en, hoe het word n zal. Dat is weervoorspe'len. Als je zoo'n trillen en beven in je bakke baardjes voelten.... Zoo'n prikkelend gevoel in je teenen dat is regen Juist, dat is het, gaf Grootmoeder haar goedkeuringen danals het op jouw verjaardag regent.... wat komt er dan? Zes weken regen, a twoordde Georg, ver rukt dat hij hel zoo goed wist. Héél go d, zei Grootmoeder. Nu, wa scheelt er dan aan? Eigenlijk niets, moest Georg toegeven maar ze vragen me allemaal iets anders van het weer. Ach, dan vertel je ze maar wat, raadde Grootmoeder hem aan, je geeft ze zoo eel mogelijk hun zin, maar. vergeet nooit je waardigheid als weervoorspeller. U hebt natuurlijk weer ge'ijk, net als a1- lijd, antwoordde Georg, ik ga d'rect weer terug om mijn betrekking van weervoorspeller weer op te nemen. Wij gaan met U mee, stelde Miesje voor, vindt U het goed? Natuurlijk. Ik moet zonder mankecren mor genochtend terug zijn want het is dan een merkwaardige dag. Mijn verjaardag. Hoe ze weer terugreden en hoe Mi mlje weer wakker werd in haar heerlijke bedje zou ik óók nog kunnen vertellen, maar dat was zoo'n groot avontuur nieten dat zal ik dus maar aan jullie eigen verbeelding overlaten. Wat kan gebeuren. A.„En woont U al lang buiten?n B.: Sinds ik binnen ben". Opgehelderd. „Ik dacht, dat Jansen op reis ging?" „Neen, onder ons gezegd, de rechtbank heeft zijn reis in een geldboete omgezet". B6. Freddy Vrijdag had den gehee- len dag hard gewerkt. Ivy dacht den zeeman een plezier te doen, door hem een pot thee te brengen en wat te eten. Madge en Muriel, de twee lepelaars droegen de thee, Topsy en Robbie de versnaperin gen, terwijl Ivy volgde met den suikerpot. „Dat vind ik nou beel aardig van jullie," verklaarde de zeeman, toen hij zag, wat men hem bracht. Maar juist, toen de zeeman den fh^epot uit Muriel's bek wilde nemen, zagen die twee gekke lepe laars twee kikkers» Zij vergaten, dat ze iets droegen en ze wipten de kikkers achterna, alsof er clcfcs anders op de wereld was dan die kikkers. De theepot en kop eo schotel vielen op den grond en Ivy rjt van schrik den suikerpot vallen. Alleen Robbie en Topsy hielden stevig vaat, wat ze in de hand haddetL „Nou zal ik wel niet mijn „kop- pie" thee krijgen," bromde de zee man. „Dat komt door die gekke vogels," zeide Ivy. „Ja," merkte de zeeman op, „bet zijn nuttige vogels, maar je kunt ze niet vertrouwen, als er kikkers in de buurt sijn*"- -aim IETS OM TE KLEUREN. ten, leert verstaan; vóórdat je hem wat geeft, zeg je: Mooizitten, en doordat hij steeds die klank hoort, als hij rechtop moet gaan zitten, |doet hij dat ook na eenigen tijd, ook zonder dat hij snoeperij krijgt. Je zult verbaasd staan, hoe gauw een jonge hond dat begrijpt. En op dezelfde manier kan je hem van alles leieren, steeds maar met geduld©n héél 'angzaam aan. Niet te veel tegelijk naluur- 'ijk. Zoo'n jong vroolijk dier is te speelsch <»m hem al zoo gauw met alle mogielijk© kunstjes lastig te vallen, dat begrijp jullie wel. Kent hij er één goed, dan de volgende. Dood- 'iggen, net zoo lang tot er tot tien gele'd ls; r zijn wel verstandige honden, die zich bij dat lellen geeneens voor den mal iaien houden, want als je telt: zeven, acht, negen, elf, dan blijven ze rustig liggen, omdat ze geen tien ;ehoord hebben. Maar d&t is een heel© toer; Ie meeste beginnen al op te siaan, als er neg m \ez>egd wordt, want ze weien, dat er dan tien olgt. Enfin, zoo is er van alles mog-Mjk, als je maar geduldig blijft, en het kleine dier niet .rngstig maakt door ongeduld'g en boos te wor- len. Met een bange hond is niets te beginnen. Ziehier mijn kleine neefje, dat met zijn va der en moeder op het oogenblik bij ons a gast vertoeft. Je moet niet denken dat hi" het erg naar zijn zin heeft hoor. O, heden nee lang niet. Ik geloof echt, dat hij een beel e heimwee heeft, naar zijn eigen tuin je in. zij ogen huis van zijn eigen vader en m oeder, zi je. Hij vindt alles zoo vreemd bij ons en hi durft "niet goed te spelen. Daarom zit hij al'ij naar stil in zijn stoelIje met een teddy-beer die hij meegebracht heeft. Wel jammer, hè? Ach ja, maar je moet den ken, dat hij eigenlijk nog te klein is om al er gens anders te logeeren. Hij vindt het echt eng zoo den heelen dag bij zijn tante en ooit uit de andere stad te zijn. Hij kent ze haas niet. Nu moeten jullie zijn por'ret maar een mooi kleuren. Weet je hoe hij er uit ziet Luister: hij heeft een wit spor'herrdje aai en zijn kruipbroekje is donkerrood met helm zeeltjes van roode en groene ruii;©j. Zijn haa is donkerbruin en zijn geziekt is een l)eet.< wit door de heimwee. Zijn kousen en schoen tjes zijn bruin. HOE LEER IK MIJN HONDJE TOCH KUNSTJES? Dat zullen heel wat van jullie al wel eens gedacht hebben, als je zag, dat er zoo'n groo'e hond heel gewillig en gehoorzaam allerlei kunstjes deed en werkjes verricht.e, die zij i meester hem opdroeg. Misschien hebben sommigen van jullie me delijden met "het dier gehad, omdat je da hl, dat die gehoorzaamheid er alleen door slaan of door hongeren, of door andere akeiige d n gen was ingebracht. Maar dat is toch heusch niet het geval. Ja, na'uurlijk, wanneer hel er om gaat, tijgers en leeuwen en ander verscheu rend gedierte te dressceren, dan moet de zweep er doorgaans wel bij te pas komen, en als die machtige dieren ten slolte him circuskunsten vertoonen, dan is dat voor een groot deel uil angst voor den mensch. Maar bij een hond, dat trouwe dier, met zijn aanhankelijkheid, is de zweep heelemaal niet noodig. Daar bereikt men alles met zachtheid dnmet geduld, vooral geduld. Ja, zoo'n jong speelsch hondekind, dat snapt in hei begin heelemaal niet, wat er van hem gevraagd wordt. Die wil ravotten en als je hem wal lekkers voorhoudt, omdat je hem een kunstje wilt leeren, dan heeft hij het al opgeslokt vóór je er erg in hebt. Je begint natuurlijk met hem iets te laten zien, waar hij erg van houdt; dat houdt je steods boven hem, tot hij einde ijk begrijp!, dal hij rechtop moet gaan s aan om het Ie krijgen. Heeft hij dat een paar keer goed gedaan, dan geef je het hem; hij moet snappen, dal ©r wal mee verdiend kan worden, als hij de kunst goed do-et. Na 'n paar dagen, ^aat je hondje al vanzelf rechtop slaan, als je hem wat lek kers voor houdt. Dan kun je beginnen, met helm zachtjes néér te drukken, tot hij op zijn hurken zit; doordat hij ai geleerd bad, rech'op te staan, zal hij dan ook rechtop blijven zitten, dat gaat al van zelf. En het duurt maar héél kort of voor elke snoeperij zit het hond© onmiddellijk in d<ft goede houding. Nu moet ja «rvoor zorgen, dat hjj het beval: Mooidir REGENDAG. V Stap, stap, stap al door den plas, Tsjonge, wat een weer. 't Regent heel den dag maar door, De zon bestaat niet meer. Trip, trip, trip, s'apt Elsje voort, Door de natte straat. Ach hoe gaarne zag zij 't dt*oog, Maarde zon is kwaad. Trap, trap, trap, maar wat is dat? Is 't een zonnestraal? Ja warempel, 't regenweer Gaat al aan den haal. MIESJES' DROOM Miesje droomde eens onverwacht, Dat zij 'n fee geworden was, Dat zij liep in donk'ren nacht Door het lange, malsche gras 't Loopen viel haar toch £00 licht, 't Was als voelde zij geen grond, Met een stralend, blij gezicht Dwaalde zij heel stil maar rond. Plotsling zag ze een paddestoel staan, 't Was als noodde hij haar tot 'rust Dankbaar nam zij 't aanbod aan In dit plaatsje had zij lust Dat de paddestoel haar nu droeg, Was ook 't einde van de pret Toen zij de d'oogjes opensloeg Zat zü rechtop ia. haar bed.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1930 | | pagina 3