ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOÊ.
WÉGEUfcG'b NïÈWSBLAD VAfc Vh»JUAu 2$ AiJfeüsxóS jiWM Wo. Si
MIESJE ONTMOET EEN ^EERPROFEET.
iX9g/?b
Op een nacht, toen het twaalf uur sloeg,
beleefde Miesje alle moge'ijke dingenvan
die 'dingen net als in Sprookjesboeken. Eh
toen de klok twaalf sloeg gebeurden er ook
alle mogelijke dingen met Wies je.
Wiesje, het schattige kleine witte hondje,
werd wakker op het kussen, waar het naast
IMiesje's bedje sliep, rekte zich eens heerlijk
uit en duwde zijn klein üftvart vochtig neusje
tegen Miesje's wang.
Wordt toch gau/w wakker, wij kunnen nu
heerlijk met elkaar pratenen wij kunnen
op avonturen uitgaan óók.
Het hobbelpaard in den hoek, Appelgrauw,
schudde zijn zijdeachtige manen, ging op zijn
eigen beenen staan en was onmiddellijk klaar
om met Miesje naar Droomland te galoppeeren.
Miesje ging op zijn rug zitten en Wiesje
achter haar.
Waar gaat het heen? grinnikte Appel
grauw.
Naar Sprookjesland, riep Miesje.
En daar gingen zijover de huizen, en
over de tuinen, naar buiten.
Daar bemerkten zij een rond, bruin schepsel,
geheel in' bont gehuld, dat in het maanlicht
moeizaam voortstrompelde. Het leek zöo ver
moeid en neerslachtig, dat Miesje er met Ap
pelgrauw heenreed en vroeg wat er aan
scheelde. f
Wil je misschien meerijden? vroeg het
lieve meisje. Je ziet er zoo moe uit.
De vreemde gedaante schrok er van; he!
Was toch zoo'n raar kereltje. Zijn jas was
grauwzwart en zijn vest roodachtig bruin. Hij
had een heel rond gezicht en schitterende
ioogen. Zijn staart was ruig èn kort. Hij kwis
pelde er zenuwachtig mede.
Wat laten jullie me schrikken, hiep hij
Ik dachtik dachtzijn stem werd een
heesch gefluisterik dacht, dat ze hel
ontdekt hadden
Wat ontdekt? vroeg het meisje.
Sssst, ssst, waarschuwde het schepsel.
Ik zou toch wel eens willen weten
begon Wiesje, en rimpelde haar kleine Zwarte
neusjewie ben jij eigenlijk?
Sssst, ssst
Miesje legde haar vingertje op Wïesje's neus.
Je moet fluisteren, zei ze zoo zacht als
ze maar eenigszins kon.
Best, mopperde Wiesje, maar dan moet
hij ook niet zoo tegen me blazen. Dat kan ik
niet hebben. Het prikt in mijn haren, als hij
het doet. Als hij er niet mee ophoudt, dan bijt
ik hem nog een groot stuk uit zijn broek
Och, heeremetijd, laat hij d&t toch alsje
blieft niet doen, schrok het schepsel.
Hij zei het maar voor de grap, dat weet
ik zeker, stelde het meisje hem gerust, wil je
nog meerijden?....
Heel graag, antwoordde het schepsel daar
op, ik dank U wel, ik wil hier erg graag .gauw
vandaan.
Miesje gaf hem een hand en hij ging vóór
haar zitten op Appelgrauw's rug. Daar gingen
ze weer.
Terwijl ze zoo voortreden, stootte Wiesje
Miesje voorzichtig aan en fluisterde in haar
oor:
Het kan best, dat hij een of andere ont
vluchte gevangene is, dat hij lot alles in siaat
is. Ik vind het erg verdacht.
Al dat gefluister maakt me maar Zenuw
achtig, schreeuwde het schepsel, houden jullie
toch op.
We vroegen ons net af, wie U eigenlijk
is, haastte Miesje zich, hem ophe'dering te
geven, U ziet er zoo geheimzinnig uit.
Dat "kan ik U niet verlellen, antwoordde
het schepsel, maar U kunt me George noe
men. Ik ben geen 'kwade kerel. Wanneer we
verder weg zijn, zal ik jullie mijn geschiedenis
vertellen.
Spoedig daarop begon Appelgrauw te hinni
ken en met z\jn kop te schudden.
Wij naderen Sprookjeslandwij natie-
ren Sprookjeslandri p het k'e'ne paardje.
55.
„Het is niet goed, 3at Muriel op
die manier uw streng wol op
houdt," xeide Topsy.
„Het zal hem beletben, kwade
i „«treken uit te roeren," zeide Ivy«
„Die lepelaars zijn er altijd oj|
lit, om kwaad te doen."
„Maar Muriel zal wel niet lang
zijn bek kunnen openhouden,'*
zeide Topzy, „het gal hem wél
vervelen."
„Misschien ld," zeide IvJ»,
ntnaar anderen verveelt het weck
nog gauwec dan kpêlaficfe
DocE toen zij even ïïad omgeke
ken, en ze weer naar den lepelaar
keek zag zij, tot haar verbazing,
dat hij was verdwenen.
Het had Muriel verveeld nog
langer de streng wol vaat te hou
den en hij had die netjes over het
hoofd van Robbie gegooid.
„Wat zeg je nou daar van" riep
Ivy, „ik wist wel, dat hij het niet
lang zou uithouden. Je kunt niet
op lepelaars rertrouwen."
Oh, maar ik wil daar niet heen, schreeuw
de George haastig, laat er mij af, even voor
wij er zijn. Ik was Juist op weg, om mijn
oude grootmoeder, Mevrouw Marmot, te be
zoeken. Die woont juist eventjes builen hel
Sprookjesland.
Miesje liet Appelgrauw stilstaan en hielp
George heel beleefd met het afstijgen.
Misschien wilt U ook wel bij mijn groot»
tnoeder op visite komen, zei hij, zij is een erg
merkwaardige dame, en bovendien kan ik U
dan alles over mijzelf vertellen
(Wordt vervolgd).
DE KROKODIL
"5TS"
Wie denkt, dat wij hier een of ander plant
aardig gewas geteekend hebben, vergist zich,
deerlijk, want in waarheid stelt de teekening
een krokodil voor, dus een van de verschrikke
lijkste monsters ter wereld. Hij is alleen maar
in stukjes en brokjes geteekend en jullie taak
is het dus om het beest weer in elkaar te
zetten.
Wie het nu heel mooi wil doen, gaat als
volgt te werk. Neem eerst een véi wit papier
en kalkeer alle figuurtjes, zoodat je het p'aatje
tweemaal bezit. Dat is om later de figuurtjes
tegen elkaar te plakken, zoodat de krokodil van
voren en achter er eender uitziet
volgt te werk. Neem eerst een vel wit papier
carton en plak daar, een der kantjes op, of,
als je heel precies weet te plakken, alle twee
de kantjes maar let dan toch vooral op, dat
de deelen precies passen. Knip daarna de figu
ren uit. Heb je niet de beide kantjes opge-
nlakt, doe het dan thans, want nu kan je geen
vergissingen maken, nietwaar.
Nu moet de krokodil in elkaar worden ge
zet.
Neem den romp en zoek de kant op waar
twee cirkeltjes vlak bij elkaar geteekend zijn.
Dat is de voorkant en daar móet <ius de kop
komen. Eerst wordt de bovenkaak op zijn
plaats gebracht, dat is in het bovenste gaatje
en daarna de onderkaak in het onderste gaatje.
Doe dit Werkje met splitpennetjes, die je heel
goedkoop in een boekhandel krijgen kunt
Nu volgt de staart, die uit twee deelen be
staat. Het dikke stuk "komt natuurlijk eerst en
daarna het kleine stukje. Als de staart beves
tigd is en je h em dus goed bewegen kan, het
geen ook moet, want zooals je weet kan een
krokodil er heftig mee slaan.
Nu volgen nog de pootjes. Knip er daarvan
eerst nog een paar en teeken ze met inkt pre
cies na. De kleine pootjes komen van voren
en de groote van achteren. Door de pootjes
wat opzij te buigen zal de krokodil nu kun
nen staan.
Als je nu heel handig^bent, dan zal je er
wellicht in "kunnen slagen om de sp'it pennen
onderling met een touwtje te verbinden, precies
zooals dat bij een harlekijntje gaat. Dan kun
je, door aan het touwtje te trekken de krokodil
allerlei bewegingen laten maken, vooral met
z^jn staart laten "slaan. En natuurlijk' kan je
hem ook nog donkergrijs kleuren. Dan heb je
er een aardigen huisvriend bij
HET VERDWAALDE RUND.
Op een groot Landgoed had men behalve
een boerderij ook nog een prachtigen tuin,
die bij het groote Landhuis behoorde. En in
dien tuin wias een doolhof gemaakt, zoo ver
nuftig en zoo goed, dat niemand er uit kan
komen, die er eenmaal in verdwaald was. Maar
gelukkig was niemand zoo dom om er zonder
geleide van de tuinknechts, die er heel goed
den weg wisten, in te gaan.
Eens echter, het was midden in den ïb-
mer en erg warm, was een der koeien uit de
boerderij in een sloot geloopen. Je weet wel,
dat doen de runderen op het land wel eens
meer. Maar deze koe was heel brutaal, Want
inplaats dat zij weer in het weiland terug ging,
toen hij genoeg afgekoeld was, dacht zijwacht,
ik ga eens op avontuur. En zonder zich nog
langer te bedenken kroop zij aan den over
kant uit den sloot en stond nu heel parman
tig op den mooien breeden weg, die naar
den tuin van het landhuis voerde. Rustig en
in het geheel niet lettend op het geloei der
andere koeien, die haar wilden waarschuwen,
liep zij den weg op en wandelde even later
den tuin in. Daar ging door de rozenhagen,
langs prachtige heesterboschjes, regelrecht op
het doolhof aanEn in haar groote onno6-
zelheid liep het beest tenslotte h*t doolhof in.
Zij verdwaalde natuurlijk en kon er niet meer
uit.
Den volgenden dag miste de boer zijn koe
en dadelijk sprak hij tegen de tuinknechts zijn
Vermoeden uit, dat zij in het doolhof ver
dwaald zou zijn. Natuurlijk ging men aan
het zoeken. Van alle kanten liep men het dool
hof in en nauwkeurig speurde men alle paden
af, maar de koe werd helaas nergens gevon
den. Tot opeens de jongste der tuinknecht*
het beest ontdekte. Waar denk je wel dat dit
was?
Als je dit weten wil, zoek dan zelf ook
maar eens in het doolhof. Hier op het plaatje
heb je een plattegrond Ga nu maar eens met
een potloodje langs de goede paden, net zoo
Lang tot je de koe gevonden Jiebt Als je haar
echter hebt, zorg dan ook dat je weer heel
huids uit het doolhof komt, want denk er
wel aan: naar jullie zoeken de tuinknechts
niet, hoor.
Een die zich voelde
„Ik heb Reinier nog nooit zoo mjdig gezien
als toen zijn eerste versje "was opgenomen in
weekblad".
Hoe kwam dat? Zat er een stomme drukfout
in?"
„Neen. Maar hy was geraakt, dat het blad
voor één dubbeltje aan alle kiosken verkocht
werd net als anders".