ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOÊL
EINDE.
WËGËLINGS NIEÜWsÊi vï> v\s v - - v v h A> t 31.
LOGEETJES.
Breng 'n mandje mee, riep Ada haar na,
en vraag dan om wat koekjes. We moeten net
doen, of we gaan eten, zie je, en dat gaat 2oo
moeilijk, als we niets hebben om te eten
we kunnen alles na doen, maar dat niet. We
kunnen natuurlijk wel net doen, of de koek
jes taartjes zijn, of pudding, of cake, maar
we moeten dan werkelijk iets kunnen eten.
Mientje knikte; ja, dat begreep ze.
Zoo, zei Ada, die altijd graag aan ande
ren vertelde, hoe iets gebeuren moest, ik ben
de vrouw en Mientje, jij bent mijn echtge
noot. Jij moet dus zorgen voor de meubelen,
want grootvader komt bij ons logeereno,
ja, dan moeten we ook nog 'n paar kinderen
hebben.
Mientje keek eens rond; zij begon er nu ook
plezier in te krijgen.
O, kijk, de meubelen heb ik al. Daar is
de kinderstoel voor de baby, en ze wees op 'n
Lage boomtak #vlak bij. En daar zijn de andere
stoelen en 'n tafel en 'n bed
En hier hebben we de baby, besliste Ada,
terwijl ze 'n oud kussen in de hoogte hield.
Mientje vond 't nog niet mooi genoeg.
Daar héb je 'n schommelstoel ook, wees
ze ergens in de lucht, daar kan je heerlijk in
gaan zitten schommelen, met de baby op je
schoot.
Ada deed alsof, maar ze zat op die manier
toch .niet erg gemakkelijk, en daarom viel de
baby heel gauw in slaap en werd naar bed ge
bracht, op 'n hoopje gras dat daar lag.
Mientje stond werkelijk verbaasd; zij en
Greetje speelden wel eens op deze manier, maar
ze had nooit gedacht, dat stadskinderen er ook
van zouden houden.
Nu, zei Ada, Petertje, ons oudste zoon
tje, is net gestorven. Hij kreeg bessensap en
daar heeft hij veel te veel van gege en en daar
is hij aan dood gegaan. Nu moeten we na
tuurlijk 'n begrafenis hebben en dan gaan
we hem begraven. Kijk, daar is net 'n mooi
kuiltje, daar is de grond zacht ook.
O, daar heeft Hector 'n been begraven,
gaf Mientje opheldering.
Maar dat kon Ada minder schelen.
Hier hebben we Petertje, verklaarde zij,
en ze liet 'n dik stuk van 'n tak zien, dat schit
terend het overleden familielid kon voorstellen.
En dan maken we 'n mooie grafsteen, kon
digde Mientje enthousiast aan, ik vraag aan
vader zoo'n mooie groote tegel en daar teeke
nen we dan met potlood op: „Petertje, over
leden 2 Juni door te veel bessensap".
Ben je nu heelemaal wijs, spotte Ada,
dat hoort toch niet op 'n grafsleen. Nee, we
moeten zeggen: „Heengegaan, maar niet ver
geten".
Daar komt die lieve grootmoeder, riep
Mientje ineens. Nu zullen we eerst die begra
fenis do-en en dan.... dan hebben-we 'n par
tijtje. O, maar zeg, we moeten 'n heele massa
bloemen hebben voor de begrafenis
Juist op dat moment kwam de „mevrouw
van hiernaast" haar deur uithollen:
Brand, brand, schreeuwde zij hard, er
is wérkelijk brand.
Haar oogen, gewoonlijk blauw als van viool
tjes, schenen nu wel zwart, en ze had vuur-
roode wangen.
- Kijk, gilde ze, en wees naar 't dak van
hun huis.
En werkeljjk, daar schoot 'n vurige tong
hoog boven 't dak uit
Gauw, belt de brandweer op, schreeuwde
Ada.
Maar Mientje wist béter, wat er hier gedaan
moest worden; zij rende naar de groote bel,
die daar hing om de menschen buiten in 't
land voor 't eten te waarschuwen, of' wanneer
ze voor 't een of ander naar huis moesten ko
enen. Mientje luidde wal ze kon en in minder
dan geen tijd kwamen van alle kanten men
schen aanloopen om te helpen. Er werd een
lange ladder tegen het hui» gezet en met em
mers water, die men van hand tot hand reikte,
was het brandje heel vlug gbluscht. Het was
ontstaan op de vliering, door lat er aan den
schoorsteen iets haperde, en wanneer de kinde
ren het niet zoo vlug on dekt hadden en direct
alarm gemaakt hadden, was het mooie oude
huis misschien geheel in vlammen opgegaan.
's Middags nam mevrouw Meertens de kin
deren mee om te gaan picniccen; er was niet
ver daar vandaan 'n aar lig meertje, waar 't
viertal kon gaan baden, zoodat ze zich kostelijk
amuseerden. Het spreekt wel haast van zlelf,
dat toen zij eindelijk na 'n heerlijken middag
Weer naar huis roden, ze allen doodmoe wa
ren, en de kleintjes vielen onderweg al in
slaap.
Het heele gezelschap ging dan ook vroeg
naar bed en toen Mientje haar moeder „wel.e-
rusten" kwam zeggen, sloeg zij de armen om
haar hals, en zei:
Moesjelief, ik vind Ada en Lousje alle
bei echte schatten. Ik houd zóó van 'hen. En
't kan me heusch 'niets meer schelen, dat ze
Inooiere jurken hebben dan wij, want Ada
heeft zélf gezegd, dat ze ook gewone katoe
nen jurken dragen, wanneer ze niet uit lo
geeren zijn.
En vindt je het ook niet heerlijk, her
innerde moeder haar, en mo-eten we niet héél
dankbaar zijn, dat we ons lief huis nog hebben;
waar we rustig kunnen gaan slapen?
Mientje sliep al haast.
Het was „mevrouw van hiernaast" die
den brand het eerste zag, mompelde ze nog,
en baar oogen vielen dicht
DE BEDRIEGER BEDROGEN.
't Was op een Zaterdagmiddag en Bob met
zijn hond waren alleen thuis. Die hond heette
Max. Bob was een echte dierenplager. Vooral
zijn eigen hond moest het vaak ontgelden. Dat
was niet mooi van Bob!
Op dien middag had hij niets te doen ein dus
zou hij, net als elke Zaterdagmiddag, een eind
wandelen met Max. Maar het begon plotseling
te regenen, dus kon dat plannetje niet doorgaan.
Daar zag hij een beentje op het schoteltje
van Max liggen.
„Wacht", dacht hij, „nu weet ik wat".
Hij bond het been aan een touwtje en bond
dat weer aan de steel van een pannetje, dat
bovenop het boord in de keuken stond. Hij
bond het zoo hoog, dat Max er niet bij kon.
52.
Op zekeren dag, loen RolSWe en
Topsy langs de kust wandelden,
•agen ze twee opgeschoten jongen*
precies eender gekleed, klauteren
over de rotsen aan de zee. Toen
zij Freddy Vrijdag zagen, kwamen
ze naar hem toe en drukten hem
de hand, de een de rechter, de an
dere de linker. Hij heette ze bajf»
telijk welkom op Artia-eilandL
„We zijn tweelingen, Loetje en
Loutje, we zijn hier aangespoeld op
een vlot," zeiden ze alle twee te
gelijk. „We hebben honger, kunnen
we wat te eten krijgen?''
Freddy Vrijdag nam 3e tweelin
gen mee naar de Artis-keuken en
liet ze over aan de zorgen van Ivy,
terwijl hij eens wou kijken, of hij
geen visch kon vangen.
„Als je wat te eten wilt hebben,
moet een van jullie brood snijden",
zei Ivy, terwijl ze hun brood en een
mes gaf. Maar tot haar verbazing
hield Loetje het brood vast, terwiji
Loutje de plakken sneed.
„Ze hadden Freddy's hand te
zamen geschud en nu sneden ze te
zamen brood!" riep Robbie; „wat
dien die tweelingen leuk."
„Nou, ik vind het een gekke mar
nier om brood te snijden", zei Ivy.
„We kunnen het niet helpen",
riepen dè tweelingen, „we doen
alles samen."
Max stond al te springen.
„Allo, Max, spring maar!" riep Bob.
Max sprong al hooger en hooger, maar kon
het beentje niet te pakken krijgen. Eindelijk
had Max het.
Max trok en trok! Toen viel opeens het pan
netje op den grond.
Het pannetje niet, maar Bob Want het pan
netje viel boven op zijn hoofd.
Ook had hij niet geweten, Üat er melk in
zat.
Al de melk 'was nu natuurlijk weg. En
Max? Wel, die was lekker de melk aan het
opsnoepen.
Toen zijn vader en moeder thuis kwamen
kreeg hij een flink standje.
't Was zijn eigen schuld.
Zoo komt loonlje om zijn bontje. ELSE.
HET BETOOVERDE EI.
Toen ik met de Paasohdagen genoeg van
de eieren had en er geen eentje meer lustte,
ben ikgaan knoeien. Ja, lach nu maar
niet, want jullie knoeien misschien ook nog
wel eens als je niets meer lust. Of doet alleen
je heele kleine zusje dat? Nu, het kan mij niets
schelen: ik heb toch geknoeid en ik ben blij
er om bovendien. Want ik heb een ontdekking
gedaan. De ontdekking van het belooverde ei.
Luister.
Je neemt een ei om uit te blazen. Weet je
hoe dat gaat? Heel gemakkelijk, als je maar
een beetje voorzichtig bent. Met een breinaald
maak je van boven een gaatje in het ei en dan
steek je de naald er geheel doorheen, totdat
hij er aan den anderen kant weer uitkomt. Uit
het onderste gaatje begint dan reeds wat vocht
uit het ei weg te loopen en als je nu aan het
bovenste kantje zachtjes, maar voortdurend
blaast, loopt het geheele ei leeg, zoodat je ten
slotte alleen nog maar den schil overhebt. Die
is dan erg licht natuurlijk.
Nu komt het tweede werkje. Door een der
gaatjes steekt men een langen en dunnen
spijker, die heelemaal in het ei verdwijnt. Heeft
men dit klaar, dan moeten de beide gaatjes
met gips dichtgemaakt Worden. Op het eerste
gezicht ziet men dan niets bijzonders aan hel
ei en den spijker kan er natuurlijk nooit meer
uit. Trek nu een paar handschoenen aan,
vooral een paar, want als je slechts één hand
schoen aandoet, loopt het wel erg in het oog.
In een der handschoenen verbergt men, langs
den Wijsvinger, een smallen magneet en als
men nu met dezen vinger bij het ei komt,
springt het op en blijft aaü den vinger hangen.
Het ei is betooverd.
VOOR DE KLEINTJES.
is: Babel.
Dit raadsel viel niet mee, hé?
HET VERSNIPPERDE HAANTJE.
Dit is nog eens een aardig werkje voor de
kleintjes, die natuurlijk ook hun aandeel van
de krant opeisohen. Zooals je wel zien kunt
stelt het plaatje een haantje voor, dat echter
heel erg versnipperd is.. Al deze snippers
moeten dus eerst netjes en goed bij elkaar
gezocht worden eer wij het beest kunnen zien
zooals het in werkelijkheid is.
Het is het beste om eerst het vierkantje ge
heel uit te knippen en dan even op een. ste
viger stukje papier te plakken. Heb je dit
dan worden stuk voor stuk de zwarte stukjes
uitgeknipt en daarna begint het aan elkaar
passen. Je begint maar met den kop. Daar
zoek je dan het passende stuk bij en zoo ga
e verder tot alles klaar is.
Dit legkaartje is nu eens een mooi werkje
voor de kleintjes. Met een gompot en een
schaar zijn zij klaar en hebben zij een uurtje
bezigheid. Eerst wordt het geheele omlijnde
vierkant uitgeknipt en op een stukje steviger
papier, bijv. dun carton geplakt. Daarna wor
den alle zwarte stukjes precies langs de ran
den uitgeknipt.
Is ook dit klaar dan moeten de zwarte
stukjes tegen elkaar aangepast worden. Ge
neemt maar een willekeurig stukje en zoekt
daar een passend stukje bij. Dan een derde
en een vierde en zoo vervolgens totdat alle
stukjes op de goede plaats liggen. Dan is het
werkje klaar en kan iedereen zien, wat het
plaatje voorstelt. Ik wil het je wel zeggen
dan gaat het misschien wat gemakkelijker. Het
is een beer. Het stukje waarin een wit plekje
zit is van zijn kop: het witte plekje is natuur
lijk een oog. Begin daar maar mee, dan zal
het best gaan. En mocht je dan nog moeite
hebben, wel vraag dan aan vader of moeder
of zij je misschien een eindje op weg willen
helpen.
Oplossing Klokraadseï No. 249.
Van 14 is: Abel. Van 26 is: Bella (van
Isabella). Van 3—6 is: Ella. Van 5—8 is: lama.
Van 7—10 is: made. Van 8—10 is: adé. Van
8—11 is: adel. Van 10—1 is: Elba. Van 12—4
WAT STAAT HIER!
Dit kruis dat hier geteekend is bevat een
(bijzonderheid. Het is n.l. samengesteld uit
twee woorden, die je echter heel moeilijk let
ton kunt als je het papier van de ki^ant zoo
gewoon voor je hebt. Wie de woorden duide
lijk lezen wil, dient dus een manier te zoeken
waarop het gemakkelijker gaat Hoe die ma
nier is, verklap ik niet, want dat moeten jullie
zelf maar uitzoeken. De yolgende w'eek zal
ik het vertellen en dan weet je het dus voor
geval je er zelf geen raad op weet
Wel wil ik je zeggen hoe het komt dat je
deze twee woorden zoo heel moeilijk lezen
kunt, want daar kan je allicht nog iets van
leer en. De fout is te wijten aan de lengte van
de letters: zij zijn zoo Lang dat het oog ze niet
ineens kan zien, hetgeen nog veel erger ges
maakt is doordat zij te dicht op elkander staan.
Wie 3us Later eens drukletters moet l eekenen
of sclii déren moet onthouden, dat hij breedte
en lengte der letters goed met elkaar in over
eenstemming brengt en ook, dat hij ze niet te
dicht op elkaar zet.
NOG EEN KLOK-RAADSEL.
Dit is eigenlijk geen raadsel, zie je, Want
Wie een goed verstand heeft kan de oplossing
vinden met behulp van een eenvoudige reken
som. Maar leuker is het toch om ernaar te
raden, want ook daar moet je het verstand bij
gebruiken.
Je ziet op deze klok dat de wijzers precies
op elkaar staan, want het is klokslag twaalf
uur. Nu weet je, dat dezen stand maar twee
maal in een etmaal (24 uur) wordt bereikt,
want de wijzers hebben twaalf uren noodig om
rond te loopen. Nu is de vraag deze: hoeveel
malen staan de wijfcers van een klok precies
op elkaar in den loop van een half etmaal.
Denk nu eens even goed na én zeg dan da
delijk het goede antwoord. De volgende weel-
zal ik er mee voor den dag komen, en dan
zal je misschien nog vei _sd opkijken.