Voor Jong en Qud
ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOË.
ApTmamuiZ
WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VKIJDAÜ 23 Mfcl 1930 NO. 20.
HET ITALIAANSCHE MUZIKANTJE.
(SLOT)
Muziek, muziek, werd er geroepen, want
tnen begreep dat het meisje en haar broer
daarop rekenden. Maarer was geen mu
ziek. Sommigen stelden voor dan de maat maar
hiet de handen te klappen, anderen wilden
liever zingen, maar één man was er, die uit
riep, dat het toch te gek was dat hu niemand
wat muziek kon maken. Hij woonde te ver weg,
tnaar als het moest zou hij zijn mandoline wel
gaan halen
Laten wij Rerto gaan vragen met zijn
orgeltje, riep opeens een andere jongen.
Het was alsof Vincento een steek kreeg.
Daar schoot het door zijn brein: het orgeltje
van Berto? Maar de wijsjes die daarop ston
den kende hij immers ook. En voor hij het
wist greep hij onder zijn kieltje en een seoonde
later parelden zijn heldere fluiltoonljes door
de straat.
Een daverend gejuich van de grootere jon-
géns en meisjes steeg op en ook de oudere
menschen klapten lachend en blij in de handen.
Leve Vincentoh(j zorgt voor muziek,
riep men van alle kanten.
Irma en Tonio waren bij het hooren van
de eerste tonen al opgesprongen en luchtig
als elfjes dansten zij al rond, hun echte mooie
Italiaansche volksdansen. De kring werd nu
nog grooter dan hij reeds was en Inoeders
naamfeest werd op die manier met recht een
feest. Het halve stadje Ansanlo nam er aan
deel
Maar de meeste oudere aanwezigen luister
den meer naar het fluitspel van Vincento dan
zij naar het dansen keken. Ach, dat dansen
hadden zij al zoo dikwijls gezien en in hun
jeugd hadden zij het ook zelf wel gedaan,
piaar muziek maken zooals die kleine aap
van een Vincento dat deed, zie, dat was wel
heel buitengewoon.
En Vincento zelf? Hij vertoefde in ee*
droomwereld. Dat hij zoo plotseling zat te
spelen voor een kring van wel honderd toe
hoorders, met zijn eigen vader en moeder er
bij, dat was zoo tooverachtig, dat hij bang
was dat hij droomde. Maar het hinderde hem
niets. De fluit was hem net zoo vertrouwd als
een vinger van zijn hand en hij had er zijn
gedachten niet eens bij noodig om de eenvou
dige Wijsjes van het orgel te spelen. Ja zélfs
deed hij ook nu weer wat hij anders stilletjes
in het bosch deed. Hij maakte zelf wijsjes, net
zoo yeel als hij wilde
En door al de drukte kwam het dat niemand
zag hoe er aan het einde van het straatje,
vlak bij het hoekje, een donkere gedaante was
verschenen die scherp op het groepje feest
vierders tuurde. Het was de pastoor van An-
santo, die op het geluid van de fluit naderbij
gekomen was. Ook voor hem was het een ver
rassing dat er in het kleine stadje zulk een
voortreffelijk flui speler woonde, maar wie kon
zijn verbazing schetsen toen hij merkte da hel
de kleine Vincento Paolini was, die de muziek
maakte.
Het ventje is nauwelijks elf jaar, dacht
de priester, die zelf een groot musicus was.
Wie zou hem zulk spelen hebben geleerd?
Daar moet ik meer van welen
En even stil als hij gekomen was verdween
hij weer. Maar den volgenden ochtend om acht
uur gaf de koster bij Vinoen'o's moeder de hood
schap af dat haar zoontje even aan de pastorie
moest komenmèl zijn fluit. En zoo kwam
het dat de pastoor onidekte, dat Vincento van
niemand iets geleerd had maar alles heel in
zijn eentje gedaan had. De goede mail was
werkelijk ten zeerste verbaasd en gul bood
hij aan om den jongen muzieklessen te geven,
die hem nog verder zouden brengen in de
edele kunst. Van dien tijd af stapte onze flui
tist twee- driemaal per week naar zijn leeraar
en even zoovele malen hadden zij samen een
heerlijk uurtje. Want Vincento had nog nooit
zulke prachtige muziek gehoord als die de
priester maakte en deze had nog nooit zulk
een vlijtigen en vluggen leerling gehad. Binnen
twee jaar speelde Vincento al op het orgel
en nog een jaar later speelde hij samen met
zijn leeraar ook op de piano.
En aan iedereen die 'het maar hooren wilde
vertelde de goede leeraar dat hij een jongen
had, die pas veertien jaar was en drie instru
menten heel moeilijke bespeelde: Huil,
orgel en piano.
In drie jaar heeft hij meer geleerd dan
een ander in twintig, riep hij dan Iro.sch uit.
En zoo was het ook werkelijk.
Vincento is nu een groote jongen van bijna
twintig jaar, maar in geheel Italië kont men
hem reeds want hij speelt overal en ook com
poneert hij zelf prachtige muziek. Hij gaat
een groote toekomst tegemoet maar toch zal
hij altijd wel dezelfde eenvoudige jongen blij
ven, want dit zit nu eenmaal in hem. Het
liefst is hij nog steeds buiten in hel bosch je
waar hij zit op den afgehakten boomstronk
en op zijn oude fluit mooie melodieën blaast.
En soms ook speelt hij 's avonds thuis, voor
zijn vader, die hem eens gevraagd heeft of hij
alsjeblieft wilde ophouden want hij werd er
bijna dol van
Nu zegt zijn vader dat niet meer.
EINDE.
VOOR JE KAMERTJE.
Hier is een wit silhouet,, dat bijzonder ge
schikt is om als wandversiering een plaa'sje
in je kamertje te krijgen. Bijv. boven je bed.
Als je dan den haan des morgens niet hoort
kraaien, dan zie je hem toch. Is het niet zoo?
Weet je. wat je nu doen moet?
Luister: het plaatje moet niet gekleurd wor
den, maar het moet een silhouet blijven. Eerst
moet je het maar eens kalkeeren op mooi en
glanzend carton, dat niet te dik is. Als je
dat gedaan hebt, knip je het haantje precies
uit en dan stap je naar een boekwinkel om
een stukje dof zwart kaftpapier te koopen. Dat
kost misschien een cent. Heb je ook dat, dan
knip je het stuk kaftpapier mooi in het vier
kant en daarna plak je den haan er op. Dat
staat beeldig. Wil je het nu erg mooi maken,
dan plak je ook nog maar een smal wit randje
langs de vier kanten van het zwarte s uk. En
daarna doe je er een koordje in en je hangt
het op. Klaar is het schilderij.
WIENS PET IS DIT?
Hier zie je drie flinke knapen of lieiver
gezegd: drie flinke jongenskoppen. Er is er
een die een pet heeft, maar wie dat Is, kan je
niet zoo dadelijk uitmaken. Daar is meer voor
noodig, zooals je ziet.
De pet ligt in het midden, geheel verward
in een kluwen van lijnen. Aan een der kanten
is een pijltje gel eekend. Als je nu weten wil
wiens pet het is, moet je langs dit pijltje te
ruggaan, net zoo lang tot je bij dein jongen
bent. Dan weet je het.
Maar pas op, dat je geen vergissing begaat,
hoor.
HAAIEN.
Huuu d rikt gehaaien. En ja. dat gij grie
zelt, kan ik mij voorstellen want een haai
is ccr. verschrikkelijk heest Fvevoor het
invallen van den herfst zijn er langs onze
kusten twee van die knapen aangespoeld. Dood,
natuur ijk. want zij waren verdwaald en boven
dien, als zij niet dood geweest waren, zouden
zij zich ook niet door de golven aan het
strand hebben laten spoelen. Dat spreekt van
zelf, nietwaar?
Wij hebben de beesten gezien, toen zij daar
koud en stijf in het zand lagen. Zij waren pre
cies zooals het plaatje ons zegt. Van den kop
n?a: bel uiterste puntje /an .1c staart waren
zij bijna drie meter lang. Een geweldige lengte
dus. Het zijn dan ook verschrikkelijke, monsters
om te zien en graag gelooft men de verhalen
van hun buitengewone vraatzuchL Het zijn. de
tijgers van de zee
Zie eens naar die achteruit staande tanden.
Alle roofdieren, die geen pooten hebben, zoo*
als bijv. de slangen, of roofdieren, die hunrue
pooten niet gebruiken kunnen, zooals bijv.
krokodillen, hebben zulke tanden. Zij werken
als het ware als weerhaken. Wat er eenmaal
usschen zit, kan er niet er er ut H» o i wil
zeggen: terug. De dieren zijn dus verplicht,
ook al zouden zij het zelf niet willen, hun
prooi, zoo zij die eenmaal hebben aangegrepen,
}loor te slikken, tenzij het weeke lichamen
zijn en zij er dus een stuk van kunnen V.b'jten,
haai is heer en meester in de groote
Oceanen. Het dier kan zoowel diep als ondiep
zwemmen, iets waartoe zijn hooge rug, die hij
met den walvisch gemeen heeft, hem in slaat
stelt. Wij menschen, vreezen hem, maar na
tuurlijk heeft ook dit beest zijn bestaan niet
aan niets te danken. Hij zorgt voor den „groo-
ten schoonmaak" onder water.
41.
,,Ia 't nu een aap of een beer?'5
vroeg Topsy, toen ze dat gekke
beest daar aan een talk zag han
gen.
„Geen van beide," zei de zee
man, ,,'t is een luiaard. Hij doetj
alles ondersteboven, hij loopt,
praat, eet en slaapt onder ste»
boven."
„Valt hij dan nooit uit deü
boom, als hij slaapt 1" vroeg
Robbie.
„Weineen," zei Freddy, „hij kafl
zoo wel een week blijven hangen.''
„Kun je hem niet eens aan het
praten krijgen?" vroeg Topsy.
„Ja," zei de zeeman, „als ik ooX
DE SLANGENBEZWEERDER.
ondersteboven ga hangen. Wacht
maar."
En meteen ging de zeeman met
zijn teenen aan een tak hangen met
zijn hoofd naar beneden. Zoodra
de luiaard dat zag, begon hij uit
alle macht te snateren en te kake
len.
Maar Freddy viel hem spoedig in
de rede: „Kijk eens, Robbie en
Topsy vinden het niets aardig, dat
ik aan een boom moet hangen, om
jbu aan het praten te krijgen."
„Daar kan ik niets aan doen,''
zei de luiaard. „Dat hoort nu een
maal bij mijn gewoonten, en die
kan ik niet meer veranderen."
Nu breng ik jullie eens in kennis met een
echten Indischen s'angmbezweerder. Z ouls Je
hem hier op het plaatje ziet zi ten, zoo zijn
ze in werkelijkheid en zoo kun je ze vinden
in Arabië, in Britsch-Indië en./ok in Ned.-
Indiê. De slangen zijn niet zoo groot van stuk,
frnaar dat behoeft ook niet, want al zijn de
beestjes klein zij kunnen daarom toch wel
heel gevaarlijk zijn, nietwaar? Denk maar eens
aan het gif dat zij loslaten als zij iemand bij
len. Men sterft er beslist aan, als niet spoedig
redding op komt dagen.
Of alle slangenbezweerders nu ook vergif
tigde slangen hebben durven Wij niet te zeg
gen, maar vaak is dit wal so©. De boesten zit
ten in een zakje of korfje, dat je hier op de
tw.kening achter den man ziet staan. Zoodra
hij het korfje neerzet worden de slangen al
onrustig. Zachtjes begint de man dan te neu*
riên of ook wel te fluiten of fluisteren. Lang
zaam komen nu de slangen uit het korfje en
kruipen op hem toe. Nu begint het echte be
zweren.
De man fluistert en fluit zoo, dat de slan
gen, die gevoelig voor deze soort van zang
en muziek zijn, het erg mooi vinden. Na een
kort poosje richten zij de koppen op en willen
dichterbij hel geluid komen om beter te kunnen
hooren. Zij rekken zich al meer en meer uit
en tenslotte s aan zij vaak hoelemaal overeind.
Sommige slangenbezweerders verstaan de kunst
om de beesten te laten rijzen en dalon, doordat
zij Afwisselend harder en zachter blasen. Het
is wel heel leuk om het te zien maar
toch altijd een beetje griezelig.