w
LX
W W
_w_
ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOE
r
WEGELÏNG'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 18 APRIL 1090 No. 15.
DE - PAASCH-HAAS.
Wie heeft er nu nog in zijn leven gehoord
ran den Paasch-haas? Me dunkt, met dat beest
je ,i s iedereen wel goede vriendjes, evengoed
als bijv. met den Kerst-kalkoen of den 'Kerst
gans. Maar als je soms nog nooit den Paasch-
haas gezien hebt- hier is hij hoor. Precies
zooals hij altijd is en gefotografeerd in een
rustig oogcnblikje bij hem thuiSL Het bosch
en de Weide zijn n.t. zijn thuis, zooals je weet
en aangezien er op het p!aa je een paar hoo
rnen staan, mogen we dus gerust zeggen: bij
hem thuis.
Hij is op het oogenblik b'ezig om de Paasch-
eieren te beschilderen, je weet wel, dat zijn
die mooie eieren, die je omstreeks dezen tijd
in alle banketbakkerswinkels ziet l'ggen. Hè?
Neem ik jullie in het ootje? Geen sprake van.
hoor. Het is echt waar en als je het niet
gelooft moet je den eersten Paaschnacht om
twaalf uur maar eens een eindje het bosch
of het veld of de duinen intoopen. Dan zal
je eens wat zien. Alle banketbakkers van de
wereld brengen dan hun onverkochte Paasch-
eieren bij den haas terug om te bewaren
voor het volgende jaar. Harde woorden vallen
er niet. ook al valt er weieens iets tegen,
maar wel geeft de haas verschillende banket
bakkers een zachte vermaning om wat meer
hun best te doen
En nu weet je vrijwel alles van den Paasch-
haas en zijn eieren. Zooals je weet hè, eerste
Paaschnacht twaalf uur, kun je hem vinden.
PAASCH-EIEREN-LIED.
gjgRfe i§yx 1
vWSÖJ:-. -•
V
Vrij en blij, zij aan zij,
Slaan de eitjes op een rij.
Lokkend kijken zij ons aan:
Weldra is 't met hen gedaan.
Maar geen nood, want om hun leven,
Zullen zij geen ziertje geven.
Lustig maken zij muziek;
Wij zijn heden hun publiek.
Fideldom speelt op de snaren,
Slaat ook maat met veel gebaren.
Ueintie speelt de clarinet,
Heeft zich daarvoor schrap gezet.
Met de bekkens slaat Johan,
'k Hoor het wel, dat hij het kan.
Op de banjo tokkelt Piet
De solo in het Paasch-ei-lied.
Klaasje met den Turkschen trom,
Beukt zijn stokje bijna krom,
En met heerlijke schoone stem,
Zingt Jodocus.... zie je hem?
Zoo zijn de eitjes met elkaar,
Op het Paaschfeest, eens in 't jaar,
Steeds present aan onzen disch,
Waar het dan recht fèest'lijk is.
HET GEKNEUSDE PAASCHEI.
HET VERBORGEN GELUK.
(Slot).
Wie ben je? riep hij in de grootste ver
warring.
Falkon van Bremervoorde, antwoordde
do jongen. Ik zoek naar een kasteel om er
dienst te kunnen nemen als page of lansknecht.
Dan ben je hier verkeerd aangeJI&nd,
want in dit kasteel kent men pages noch
lansknechten.
Falkon la elite ongeloovig en riep:
Kom, gij dwerg, gij wilt mij misleiden.
In welk kasteel zou men geen krijgslieden
kennen? Ga op zij en laat mij door
Maar dit was te veel voor den sterken en
vroolijken Falkon. Hij schaterde het uit en
sloeg zich de handen bijna op de knieën stuk,
zoo grappig vond hij het kleine kereltje daar
voor hem, dat trachten wilde hem te weerstre
ven. Hij dacht er echter niet aan met hem te
gaan vechten: stel je voor dat hij het manneg
eens pijn zou doen. Dat zou hij van zichzelf
heel laf vinden.
Sta.... als het leven U lief is, brulde
nu opeens Zegenrijk terwijl hij woedend op
sprong en zich gereed maakte voor een gevecht.
Hoe weinig besefte Falkon wat een kabou
ter eigenlijk is. Slechts een klap zou hij Ze
genrijk hebben kunnen geven, dan zouden er
dadelijk meer dan duizend woedende kabouters
uit. alle holen in den grond zijn opgerezen
om hun aangevallen vriend bij te staan. Ge
lukkig dus maar dat Falkon zoo edelmoedig
dacht
Waarom wilt gij mij tegenhouden, vroeg
hij vriendelijk. Is er U zooveel aan gelegen
dat ik niet on dit kastéél kom?
Inderdaad, Falkon. antwoordde Zegen-
nik. ik bewaak met drie mfiner vrienden d^zeti
burcht in ond»*anhi van onzen hoofdman Edel
hart. Gii zult in het kasteel niets vinden, dat
wil zeggen, geen meftschen en dus kunt ge er
ook niet page of lansknecht worden want gij
zoudt geen ridder hebben om te dienen.
Maar waarom bewaakt gij dan het ka
steel als er toch niemand'woont?
Dat weet ik niet. bekende Zegenrijk
openhartig
Wat. dwaze dwerg, riep Falkon in de
grootste verbazing, gij weet het niet eens
waarvoor gij op wacht staat?
Zoo.als ik zeide: ik weet het niet.
Wijs mij den weg naar uw hoofdman,
Edelhart, riep Falkon nu opgewonden, hem
zal ik vragen welk geheim er in dit kasteel
verborgen is. Van hem wil ik hooren waarom
gij zoo scherp de wacht houdt voor een burcht
die onbewoond isZeg het, vraag ik U,
waar is Edelhart te vinden?
Edelhart zal U niets van dit kasteel ver
tellen weest daar verzekerd van. maar hij zal
U gaarne ontvangen en spreken, want hij is
f,oo>als zijn naam luidt: n.l. edel van hart.
Loop hier recht uit het tand in en klop drie
maal op den stam van den eersten boom dien
ge ziet. Denk er aan: klop met uw rechterhand.
Met een vaarh'e verdween Falkon in de rich
ting van het bosch. Dat zou hij hfhbnn: Een
gesprek met een kabouterkoning. Hij liep wat
hij kon en een paar minuten lafer reeds stond
hit voor een kolossalen eikenboom. Vroolijk
hief hij de rechterhand op, balde zijn vuist en
Een jongen die em p, aehtig Paaseh-ei ge
kregen had was zoo dom, dat hij het liet val
len, En natuurlijk had het toen een paar
barstjesbot was gekneusd. Maar als je nu
denkt dat da jongen spijt had of verdrietig
was heb je hel mis. Neen, de dommerd werd
woedend.. op hel ei. Ais hij nu nog woedend
op zichzelf geworden was.
II:., nu hei ei op vn smeet het in duizend
sluit, n (gen den g oud. Daar, dacht hij
zeki hob e je rdiende loon. leelijk éi.
roaa ld, had ,'i er, zijn ader en moeder ge
rekend. Die hoorden de slag en kwamen ver
schrikt toegeloopen.
Wat gebeurl er? vroeg de vader aan zijn
zoon. Maar de jongen durfde niets te zatj-
klopte driemaal vlug achtereen tepeu den tem.
Het kloppen hoorde hij niet eens, maar 'minea
in den boom scheen men het wet gehoord te
hebben, want opeens ging de stam open en
hoorde Falkon een stem roepen, die hem aan
kondigde dat hij kon binnentreden. ■vej ie-
rig stapte Falkon den donkeren boom in. Da
delijk sloot de stam zich weer achter h en
op hetzelfde oogenblik werd het binnenste van
den eik door helder lampen schijnsel verb rij t,
- Komt gij voor koning Edelhart? hoe de
Falkon uit de diepte roepen.
Jawel, antwoordde hij.
Daal dan langs den trap af, luidde bet
bevel en oogenblikkelijk daalde Falkon een
trapje af. dat hij voor zich zag. Langer dan
hij dacht duurde zijn tocht naar het binnenste
dei- aarde maar eindelijk stond bij weer ergens
op den grond en nu zag hij dat hij in de vesti
bule van een schitterend paleis stond. Een
kleine kabouter, zeker nog jeugdig, beduidde
hem dat hij volgen moest en razend nieuws
gierig liep bij het mannetje na
Zoo bracht men hem voor Edelhart, die
vreeselijk bleek was en stokoud. Vol eerbied
voor den kleinen, doch zeer waardiger grijs
aard boog Falkon diep. Hij waagde het niet
te spreken
Edelhart hief langzaam de rechterband op
en keek streng de zaal rond. Op hetzelfde
oogenblik verlieten al de ministers die eersi
om zijn stoel gestaan hadden, alsmede de bode
die Falkon gebracht had het vertrek en way
de koning met zijn bezoeker alleen...
Wat wenscht
Nauwelijks had Edelhart deze woorden over
de lipoen of hij hield met spr-eken wer od.
Ziin gezicht werd zoo mogelijk nog bleaker
dan het reeds was en rond ziin oogen kwa
men blauwe kringen. Een onmacht scheen hem
te bevangen....
h verschrikt sprong Falkon op den
koning toe en zachtjes sloeg hij zijn armen
om den ouden kabouter... De koning hief
tevens het hoofd op en met een vertrokken
mond fluisterde hij haastig...
Het verborgen gelukin het kasteel
bewakenI*
Daarna zakte zijn hoofd neer op ziin horst
en schoon hij zich aan den dood óver te revert.
Help. schreeuwde Falkon hevig ontdaan
en op hetzelfde oogenblik renden de minist-
tprs ww de zaa! binnen
Help, schreeuwde Falkon, uw koning
Sfpt-ff.
Maar peen hulp kon hier mem* haten. Nog
eenmaal hief de koning ziin hoofd op en daar-
Mi wpps bii met zijn scepter naar Falkon.
T<vm stierf hij
De ministers bogen nu diep voor Falkon
en zeiden:
Gij zult voortaan onzen koning zijn,
Edelhart heeft dit gewild.
En Falkon begreep dat Edelhart daarom1
met den scepter naar hem gewezen had, maar
natuurlijk wist hij niet dat de kabouterkoning
dat slechts deed omdat hij het geheim verra
den had. Slechts die het geheim kende mocht
zijn opvolger zijn. nietwaar.
Toen de hoofdman Edelhart begraven was
en de treurtijd voorbij raakte begaf koning
Falkon zich eindeliik eens in het kasteel.
Hij wilde het verborgen geluk, dat hij bewa
ken moest zien. En hij werd de eerste mensch
36.
gen en kreeg een hoog roode kleur. Nu begreep
zijn vader wat er zooeven geschied was en
bbos beval hij den jongen dadelijk al de
stukjes op te rapen en het ei wöer in elkaar
te zetten
Het was een moeilijk werkje, maar toch
kwam de jongen er mee -klaar. Hij was ook
veel te bang dat hij erg straf zou krijgen als
hij niet p c- i s deed wa zijn vad r hem ge
zegd had. En hie. hebben ju lie nu ook de
stukjes van he' Paasch-ri maar aan jullie
geef ik niet hel bo ib doch den raad zet lvet
weer netjes in elkaar. Dan heb je een paar
leuke uurtjes, want het is een heel aange
naam werkje, als je het slechts uit liefheb
berij doet en niet als straf.
„Laat mij de zeeleeuwen voeren,"
zeide Ivy, toen zij Willie Woensdag
zag, wankelende onder een groote
mand voi met visch.
„Voer ze maar, als je er plezier
in hebt," zeide Willie, „maar je
kunt er op aan, dat ze je heel wat
Werk zullen geven. Ze zijn de twee
gulzigste dieren, die we op het
'Artis-eiland hebben."
Maar Ivy, die zich ©t nieta van
fcantrok, dat ze zooveel werk zou
hebben, ala ze maar de dieren
mocht voeren, gooide visoh na visch
naar de zeeleeuwen, maar het
aoheen, dat ze maar niet verzadigd
konden worden. Een van hen werd
ongeduldig en stak tijn kop in de
mand met viech, hopende, dat hij
ach celf wal kon helpen.
Haastig trok het beest zijn kop
terug en schreeuwde als een magesl
speenvarken, zoodat Ivy erg schrok*
Toen ze naar den zeeleeuw keek,
zag ze een groote vette paling aan
den neus van het beest hangen.
„O, kijk eens, wat een verschrik*
kelijke slang, die den zeeleeuw
bijt," riep Topsy uit.
,,Dat ia geen slang, maar een
vette paling od hij leeft ook," zeide
Willie Woensdag. r
„Haal de paling van den neus,
meneer Woensdag," smeekte Ivy.
„Dat kan op slag gebeuren,
zeide Willy, „maar de zeeleeuw
heeft zijn verdiende loon, hij wou
meer hebben van de visch dan hem
toekwam. Men moet niet begeerig
zijn."
(Maandag vervolg.)