Voor Jong en Oud
ONS JEUGDVERHAAL
sa
ding
held
WEGELINGS NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 7 MAART 1930 No. 9.
HOE HET .ARME JONGENTJE RUK WERD.
Dat weet je niet, vond haar man. Mis
schien is het een jongen uit een zwerversgezin
waar men zich niets van de kinderen aantrekt
En dan wil ik hem niet hebben ook hoor, als
je dat maar weet
Neen Hein, 't is geen zwerversjongen, da
rie je dadelijk wel aan hem. En de dokter
heeft immers ook gezegd, dat het pas in de
laatste weken gekomen is.
Dat is waar, peinsde Hein. Nu, Sientje,
weet je wat. Als het een kind is dat geen ou
ders meer heeft, dan kunnen wij hem toch
weer in huis nemen als hij beter is.
Met van geluk stralende oogen keek Sientje
op: - Heusch, Hein, vroeg zij nog eens.
Maar, natuurlijk, vrouw. Dacht je dat ik
dat dan niet leuk vind.
Ach wat was Sientje blij. Zij dacht er geen
oogenblik aan dat Kareltje nog ouders hebben
kon Zij "begreep door het vrouwelijk gevoel
veel te good, dat geen kind ter wereld er zoo
ongelukkig aan toe kan rijn als Kareltje was
als het nog een moeder of oen vader heeft.
Vlug sprong ze op,
Man, zei ze, snij jij nu maar eens voor Je
zelf een paar boterhammen, want Ik moet het
Jongetje wasschen voor ze hem komen halen.
Hein kook even op rijn neus, maar ja, hij
begreep ook wel dat Sientje niet alles tegelijk
kou doen. En bovendien, hij had geen tijd meer
want over een half uur moest hij weer op zijn
werk rijn. Het was al over eenen, met al die
vreemde gebeurtenissen. Hein haalde dus snel
de broodtrommel voor den dag en sneed een
jioterham voor zichzelf en voor zijn vrouw.
Even keek hij nog naar Karei, maar nee, die
kon natuurlijk niet eten, dat zag hij zoo wel.
En in dien tijd had Sientje water en zeep ge
haald en een grooten spons en vol ijver was
zij in de weer om Karei blank te poetsen.
Het was noodig. hoor.
Een uurtje later was alles klaar. Hein was
al weer naar zijn werk en Sientje zat weer bij
het bed van den zieken jongen, En opeens,
daar sloeg hij even de oogen op, Snel boog
Sientje zich voorover;
Jongen, heb je geen vader en moeder
meer, vroeg zij dringend.
Weer schudde Kareltje het hoofd en het was
alsof voor Sientje de hemel openging. Zij vond
het wel erg voor het jongentje, maar zelf was
rij gek van geluk dat zij hem houden kon. O,
wat zou zij voor hem zorgen. En nog eens
vroeg zij:
Hoe heet je?
Maar Karei Ijlde alweer
Op dal oogenblik hield er een automobiel
voor de deur stil en even later werd. er zwaar
op de deur geklopt. Sientje sprong op en
haastte zich om open te doen. Het was de
auto van het ziekenhuis in Middelburg. Men
kwam Kareltje halen. Sientje keek toe hoe de
mannen haar pleegzoontje opnamen en op het
draagbed legden. Voorzichtig hield rij de deur
open om hen door te laten. Toen reed de auto
weg en Sientje was weer alleen en het was
haar opeens of haar huisje uitgestorven was,
zoo stil bleef het
En nu was hij nog ziek en zei niets, zucht
te het vrouwtje. Hoe zal het dan zijn als hij
gezond is en speelt en lacht
Sientjes vreugde kende geen grenzen. Nog
looit in haar leven had zij zoo dolveel gehou
den van iemand als van het onbekende zwer
vertje, dat zoo opeens in haar huis was komen
binnenvallen. O, o, wat zou hij een leventje
bij haar krijgen. Dat zei zij zichzelf wel twintig
malen lederen dag. Als hij eerst maar Nveer
beter was.
Er begon nu voor het lieve Zeeuwsche
.Touwtje een drukken maar ook blijden tijd.
Zij brak haar spaarpotje aan en ging in de
winkels allerlei dingen koopen. De jongen
had immers geen kleeren. Eiken middag en
ook eiken avond als rij klaar was met het werk
in haar huisje, nara rij naald en draad om aan
de kleertjes te gaan naaien voor het arme jon
getje, En Hein zat tegenover haar, met zijn
pijp in den mond en de krant op zijn kniedn.
Lezen deed hij niet, want hij vond het veel
leuker om naur het naaiwerk van zijn vrouw
te kijken. Op een goeden avond bracht hij ech
ter een paar plankjes mede van zijn werk. En
daarmee ging hij na het eten stilletjes naar
den zolderEven later hoorde Sientje be
noden een zaag knarsen en een hamer kloppen.
Het traa haar man, die speelgoed ging maken
voor het kleine kereltje, dat in hun huis zou
komen
Toen zoo de eerste dag kwam, dat Sientje
haar jongen in het ziekenhuis mocht bezoe
ken, pakte zij al vroeg alles wat zij geimaakt
had in een mandje. Een half uur te vro^
slapte zij al op den stoomtram, die haar naar
Middelburg moest brengen en ook veel te
vroeg belde zij aan. Maar toch deed men haar
open en Hel men haar binnen. Alleen mocht
zij niet dadelijk naar de ziekenzaal toe, maar
beduidde haar de zuster, dat zij eerst even bij
den directeur moest komen.
En zoo betrad rij Verlegen en ten beetje
bang slecht nieuws te zullen hooren, het stem
mige vertrek, waar de directeur In zijn lan
gen witten doktersjas aan een tafel zat. Maar
de directeur was heel vriendelijk voor haar.
Hij gaf haar een stoel en toen rij eenmaal op
haar gemak zat begon hij alles te 'vertellen.
Kareltje was al een stuk beter en had hem
verteld wat er met rijn ouders en zijn zusje
gebeurd was. En nu hoorde Sientje het ver
schrikkelijke verhaal odk. Het vrouwtje beef
de van ontzetting Dat er zoo iets ergs met
het jongetje gebeurd was had zij niet vermoed,
maar het was alsof zij nu nog veel meer van
hem moest houden
En vrouwtje, zei de directeur eindelijk,
Hu moet U eens zeggen wat ge wilt Het
ventje heeft blijkbaar geen familie meer of
misschien ook wel, dat weet ik niet, maar In
leder geval: wilt gij hem als pleegkind heb
ben, dan moet ge het mij nu zeggen.
Sientje knikte, ja, dat wilde rij.
Goed, zei de dokter, gaat dan nu maar
naar hem toe, dan zal ik die zaak voor U
wel in orde maken.
En vriendelijk bracht hij haar naar de zaal
Toen Freddy Vrijdag we allen
meenam naar de Artis-holen, waar
de aardmannetjes leefden, was Iry
de eerste, die erg verbaasd was.
„Zoo, zijn dat nu aardmanna
ties," zeide ze met nadruk „Ze
lijkon op konijnen. J£n hebben ze
witte staarten?"
„Nee," zeide Freddy, „we hebben
heelema&l geen staarten, want het
duïaj^ raoq .reven 'aanftao^ aee# aftz
menscnen, met lange ooren én
stompjes van beenen."
Vervolgens ging een aardman
netje hen voor naar de opening in
de rotsen, welke leidde naar de
plaats, waar de aardmannetjes
woonden.
Bij de ingang van hei hol sag
Ivy iets, dat leek op een stuk van
een boomstam, waaruit stokker
staken.
„Wat is dat nu," riep ze uit. „Ei
komt rook uit. Ik hoop, dat zo, ons
niet in de lucht willen laten vlie
gen."
„Ben je dwaas," lachte de zee
man. „Dat is een tabakspijp voor
allen."
Toen de aardmannetjes begonnen
te rooken, voelde Ivy zich echt op
gelucht.
„Rooken ze tabak?" vroeg ivy.
„Ze rooken alle soorten blade
ren," zeide Freddy ..Zeifs zeegras.
„Nou begrijp ik, waarom ze zoo
klein zijn," zeide ivy, ,,ik geloof
dat ze te veel rooken. E'- dan blijf
je klein
waar Karei lag. Zij wist nu hoe hij heette, want
de dokter had het haar verteld, maar zij kende
liem niet meer terug, toen zij hem in zijn
bedje zag zitten, zoo was hij veranderd. Ach,
wat zag hij er lief en knap uit en wat hadidein
zijn wangen een kleurtje en wat was hij dik
ge worden
Verlegen keken Sientje en Kareltje elkaar
aan, Want nu pas bleek het dat zij elkaar
heelemaal niet kenden. Maar de direccteur
bracht hen gauw tot elkaar.
Kijk eens Karei, dit is nu je pleegmoe
dertje voorlaan. Bji haar kom je In huis en zij
zal voor Je zorgen hoor. Wel, hoe Vind je
dat? Dan behoef je niet meer op straat te
zwerven en te bedelen, dan krijg jo weer een
thuis met een vader en een moeder en alles
wat Je noodig hebt, jongen.
Even was het nog vreemd, maar toen Sientje
eenmaal haar schatten voor den dag gehaaid
had en alles aan Kareltje Hot zien waren rij
snel heel goede maatjes. Blij liet Karei de
mooie kleeren door zijn handen gaan en blij
ook beloofde Karei dat hij gauw beter zou
worden en thuis zou komen
En zoo werd hij weer rijk. Niet aan geld
maar aan geluk. Zijn lieve pleegouders ver
zorgden hem alsof hij hun eigen kind was en
rij maakten dat hij opgroeide tot een flinke
en 'brave man, die hen zelf weer tot een heer
lijken steun werd toen rij eenmaal oud en
zwak geworden waren.
EINDE.
ZOEK DE WATERDRAAGSTER.
Op dit plaatje zie je een plek afgebeeld waar
de boeren en boerinnen uit den omtrek water
komen halen. Zoo gaat het nog hier en daar
op het platte land. Ook zie je een wateremmer
staan, nietwaar, maar waar is nu de eigenares
van dien emmer? Zij is er wel, dat is zeker,
maar zij is zoo ineens maar niet te zien. Je
moet haar eens even opzoeken en daarvoor is
het noodig dat je het plaalje terdege bekijkt.
Lukt het niet als je het gewoon houdt, keer
dan het plaatje maar eens om of bekijk het
eens van opzij. Als je op die manier goed zoekt,
kan het niet anders of je zult de walerdraagster
tenslotte wel vinden.
WAAR IS DE ROEIER?
Kijk eens wat een heerlijk riviergezicht Op
den voorgrond een kleinen inham, met een
paar typische wilgenboompjes aan den kant
Ou den achtergrond het heuvelachtige terrein
mtt heuvels als bergen zoo hoog. Rn aan don
o wew het hooteuhuis van de roeivereoniglng.
ZBe, er is juist een rank scheepje op het
wa'ir met vier roeier er in, die zich trainen
vor r een komenden w istrljd.
Is er wel een sport zoo edel als de water
sport
11 de vroegte vanmorgen is er een roeier
ui zijn centje aan het varen gegaan. Uren ach
tereen ^heeft hij zijn kano door het water ge
stuwd, totdat hij eindelijk moe geworden is en
o oogenblikje rust gezocht heeft in het
z «elite gras bij den inham. Zijn kano ligt ge
meerd en in rust en hij zelf.... Ja, waar is
hij zelf? Ik heb hem aan land zien stappen en
heb ook gezien dat hij ging zitten, maar nu is
hij Weg. Dat kan toch geen tooverij rijn?
Zoeken Jullie hem eens op. Ik weet zeker
riru hij er moot zijn, want zooals gezegd heb
«k hem zelf aan land zien gaan. Als je ham
hebt roep je maar: „Kien",
LACH EENS,
Theorie en Practljk,
Een dominee had zijn parapluie in do kwk
laten staan, en toen hij ze wou halen was het
ding verdwenen. Een van rijn gemeentenaren
had dus bij vergissing zijn eigendom meegeno
men, want hij kon zich niet voorstellen dat er
onder al die trouwe luisteraars naar rijn pree-
ken iemand was, die, ondanks het dijn niet
vermocht te onderscheiden van het mijn.
Den Zondag daarop, voor zijn preek zeide h|
dan ook tol de gemeenten aren„Ik verlang niet
rlang mot
dat degeen, die mijn parapluie bij vergissing
heeft, mij oponlljl
teruggeeft maar ik hoop dat hij golegonhe
in bezit genomen
openlijk dat
vindt om het mij op een of andere wijze terug
te bezorgen. Bijv. laat hij morgenochtend vroeg
de parapluie over mijn tuinmuur gooien".
Den volgenden morgen lagen er in den tuin
van den dominee meer dan dertig parapluie's,
(Historisch).
Tante: „En ben je braaf geweest in de
kerk, vanmorgen, Elsje?"
Elsje: „Ja, tante, er kwam een meneer en
die presenteerde me een blad vol centen en
toen zei ik netjes: „Nee, dank U wel".
Juffrouw Snapper was riek en lag in het
hospitaal. „Jawel", zei de verpleegster tot Snap
per. „U kunt even bij uw vrouw komen, maar
ze kan haast niet praten".
„Zeg, zuster, hou me nu niet voor den
mal", zei Snapper met een veelzeggend knip
oogje.
OM TE KLEUREN.
Jan en Wlmpje Robbedoes,
Zijn hier met verlof van moes,
Aan een wild gestoei geslagen.
Hoe: dat hoef je niet te vragen..
Even nog hun kruippak aan;
Straks zullen rijf slapen
Vijf minuutjes duurt hun pret;
Dan moeten ze braaf naar bed.
Zet nu al je speelgoed weg
Breng dan, als je 't mooi vindt
En haal vlug je kleurodooa, *43.
Op deer* plaat wat Idaurac