n
2
LM
ONS JEUGDVERHAAL
DE AVONTUREN VAN ROBBIE CRUSOË.
WEGÉUNGS NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 22 NOVEMBER 1929 No. 47.
HET KABOUTER-PALEIS.
Wablief? vroeg Ilenri verbaasd. Ben jij
dan een prins
Neen. antwoordde Tinus met een spijtig
gezicht, dat ben ik helaas niet. Wij' kabouters
hebben n.l. alleen maar een koning en een
koningin. Die worden door liet volk gekozen,
zie je. dat wil zeggen, de koning wordt geko
zen. De vrouw waar hij mede getrouwd is ol
waarmede hij later trouwt is natuurlijk de
koningin. Zijn faini'ie echter, zooals zijn broers
en zijn zusters en zijn vader en moeder hebben
met zijn koningschap niets le maken, zelfs zijn
kinderen niet. Als de koning dood is wordt er
eenvoudig een i ie uwe lekwzen. Dal kan natuur
lijk wel eens zijn zoon zijn. maar meestal is
dat niet het geval. Wij kiezen bij voorkeur een
groot geleerde uit ons midden. Mijn broer,
zie je. was een groot geleerde. Ik, geloof zelfs,
dat hij wel het knapste inenschelijke wezen
is dat er bestaat.
Henricus werd een beetje kwaad, want hij
kon het niet goed hooren, dal Tinus altijd zei,
dat de kabouters hel knapste waren op het
gebied der geleerdheid, maar hij zweeg, want
hij wist vooruit wat Tinus zeggen zou als hij
een heel knap geleerder. ;uil onze geschiedenis
zou noemen. Don vroe$ hij eenvoudig: „Kon
die tooveren?" en daarmee was zijn oordeel
meteen geveld
Dus jij bent geen .prins? zei Henricus.
Neen, antwoordde Tinus, en koning zal
ik we! no||t .worden want daarvoor ben ik
veel te tloin.
Rein jij "dom? vroeg Henricus yriendeiijk
omdat hij zag dat de eerlijke Tinus een kleur
kreeg.
Ja. bekende de dwerg, bij jou vergeleken
ben ik wenswanr niet Vfom. maar onder de ka
bouters ben ik bes isl een sufferd. Weet je
w.::l bei i#. Ik praat te. veel. Ernslige ka-
boul'-fs zie je. pra'wr bijna heelcmaal niet.
D:e z-A-ijg en denkeu Maar dat kan ik niet,
zie je ik praat liever.
Dnt bad Henricus al gemerkt, want Tinus
mond stond nooit stil Alleen wist hij niet,
dat praten door de kabouters als een groote
ondeugd beschouwd wordt. Gelukkig, dacht hij.
is dat bij de rnenschen niet zoo. Maai- alsof
Tinus zijn gedachten raden kon, zei die opeen»;
Bij de rnenschen spreken de echte wijzen
ook nooit vèel.
Henricus dacht bij deze woorden aan ons
spreekwoord: „Wie veel zegt, moet veel verant
woorden" en hij vond dat Tinus wel gelijk had-
Zij waren Intusschen al ver gevorderd met
hun wandeling en opeens'zag Henri een paar
prachtige slanke torens voor zich opdoemen.
Dat was het paleis van den koning, vertelde
Tinus en daar zouden zij maar regelrecht op af
gaan. Voor het paleis lag echter een groot
park en hier werden zij staande gehouden door
een anderen kabouter, die veel grooter was dan
Tinus. Dat was de portier. Men had hem met
opzet gekozen omdat hij zoo groot en sterk
was en dus goed zou kunnen waken over den
ingang van het paleis.
Wat wilt ge. vroeg de portier.
Bij Zijne Maejsteit den Koning toegelaten
worden, antwoordde Tinus.
De portier zei hierop niets, doch ging de be
zoekers voor naar de poorten van het' paleis.
De toegang Ébt den Koning werd blijkbaar nog
al spoedig verleend, of kwam het wellicht om
dat Tinu,s zijn broer was
Hoe het zij, het duurde niet lang of Henricus
betrad de trappen van een echt koninklijk p*
leis.- voor bet eersl in zijn leven. Hij voelde
zich natuurlijk wel een beetje beklemd, maar
het rustige gezicht van Tinus stelde hem toch
gerust. Zoodra zij de poort door waren en de
trap beklommen hadden, verliet de portier
hen met een diepe buiging en dadelijk worde
zij nu verder geleid door een lakei in prachtb
livrei Deze bracht hen bij een kamerheer
een schitterend uniform en die bracht
weer naar de opper-oeremoniemoester, bi
pak aan had dat wel enkel uit goud
te bestaan. De opper-oeremoniemri.sk
hen door schitterend gewelfde panden r:
binnenste van het paleis totdat hij
bij een groote met zilver en goud beslag
bleef staan. Hij beduidde zijn gasten
wachten en tikte nu zelf deftig op d; d
delijk werd deze geopend door ienr. ,d
ministers-uniform, die een beleefde
maakte en zich daarop naar den Koning
om hel bezoek van een inensch aan i
digen.
Onmiddellijk daarop konden Henricus
Tinus binnen treden. Zij kwamen in een en
groote zaal, welke met honderden van de
ste tapijten belegd en behangen was. Overal
hingen kristallen lichtkronen en langs de u
ren stonden groote en zware leunstoelen mei
kroontjes er op. In het midden van de zaa'
stonden eenige groote vergader-tafels met groen
laken bedekt, maar al waren deze talels nog
zoo groot, zij geleken in deze geweldige zaa>
toch nog klein. He-el achterin op een hoogen
troon zat koning Surinatus de Eerste van Ka
boutorland. Een wijs en edel kening maar nog
jong van uiterlijk.
Tinus maakte een zeer diepe buiging in de
richting van zijn broer en natuurlijk v> .:d<
Henricus dit voorbeeld na. De koning boog
beleefd terug en nu begon do lange wande
door de zaal in do richting van den troon. D<
kamerheer in het ministers-uniform stelde ••eh
naast Henricus op en Tinus bleef aan den
rechterkant. Henricus liep in het midden eo
zoo schreed men deftig en afgemeten naar
den troon. Edoch, die was ver weg. Het loopen
door de zaal duimde eindeloos lang. Op het
laatst werd Henricus er duizelig van. Hlji zag
niets dan stuiterende lichtkronen en tapijten
over en langs hem lieen - n, maar het was
tevens of de troon met deu Koning er op hoe
langer hoe verder bij hem vandaan raakte. Op
iet laatste zag hij er in de verte alleen nog
maar een klein stipje van. Onwillekeurig ver
snelden de dne hun pas en tenslotte draafden
zij zoo hard zij mi den door de zaal die hoe
i langer hoe langer w rd en nooit eindigde zoo-
j dat zij ook nooit o.n koning bereikten.
De koning wil mij natuurlijk ni f ontvan
gen, dacht Henricus,
Hij kon niet meei verder. Hij sjokte moel-
aam naast zijn gezellen voort en draaide van
j duizeligheid. Het loopen ging ai langzamer
on tenslotte moest hij om zich he n grijpen om
steun. Maar steun vond hij ni< Zijn metge
zellin waren plotseling verdwen- u, alleen hoor
de hij in de verte Tinus leel e»n valsch la
chen. Henric gaf een tri", en* viel in een
ontzettend n-pen afgrono Hij viel een heelen
tijd. Toen zn, hij plotseling den bodem van
den afgrond .naar hem toe suizen. Weer slaak
te hij een gileen plofen
Jongen, wat doe je nu? kl<?nk het plotse
ling in zijn ooren. Hij was niet dood, gelukkig
liet, maar hij lag wel op den grond. HJj was
uit zijn bed gevallen, zoo had hij gewoeld.
Moeder boog zich bezorgd over hem heen. Oef,
wat had haar Henri een koortsigen droom ge
had.
Hij was te suf om iets te zeggen en zocht
naar steeds om zich heen naar Tinus en den
ninister en den Koning. Moeder hielp hem
veer snel te bed.en zei maar niet dat de school
illang' begonnen was. Zij schreef een briefje
an den onderwijzer dat
:ad en te bed lag en...
Henricus influenza
droomde. Wat hij
log meer droomde
jen volgenden keer.
vertel ik echter wel eens
(Wordt vervolgd).
KRUISWOORDRAADSEL No 196.
T
2
i
T™"1
1
r~
r~
71
Bij dit kruiswoordraadsel moeten woorden
van de volgende beteekenis in de vakjes naast
elkaar worden Ingevuld
1. acht vakjes: een maand
7. drie vakjes-: een machtig rijk.
8. drie vakjes: een stadje in Gelderland.
9. vier vakjes: een meisjesnaam.
12. twee vakjes: een uitroep van pijn.
13. twee vakjes: vul in sd.
15. vier vakjes: gebiedende wijs van. een. werk
woord, dat een handeling voorstelt waarbij
de meeste oude rnenschen een bril noodig heb
ben,
18. drie vakjes: aanwijzend voornaamwoord.
20 drie vakjes: een mctaal/ioort.
22. acht vakjes: een groot land in Europa.
De vakjes onder elkaar stellen onderstaande
woorden voor:
1, drie vakjes een woord waamede men zegt
dat iets van belang is of zeer goed voor ons is.
2, twee vakjes: een mannelijk rund.
3, drie vakjes: een ander woord voor ton.
4, drie vakjes: een vrucht welke aan struiken
groeit.
5, twee vakjes; afkorting voor „en dergelijke",
0, drie vakjes; een houten stellage waaraan
rnen iets kan ophangen.
10, vier vakjes vindt men in de woestijnen.
11. vier vakjes; is niet Jong,
11. drie vakjes: een huldedicht.
15. drie vakjes: stam van een werkwoord dat
de Hollanders nogal eens vaak verwarren met
..liggen".
16. drie vakjes: gebiedende wijs van een werk
woord dat stop of halt beteekent.
17. drie vakjes: een ander woord voor einde.
19. twee vakjes: het tegenovergestelde van uit
21. twee vakjes: kan beteekenen dat men ergens
binnen is.
Oplossing Kruiswoordraadsel No. 191.
Horizontaal: 1 Later, 6 Are, 8 is, 10 Pa,
11 klappen, 12 e,a„ 13 re, 14 een, 16 Tinus.
Verticaal: 2 aa, 3 trappen, 4 ee, 5 eikel,
7 lanen, 9 sla, 10 per, 14 ei, 15 nu.
15.
Freddy Vrijdag bad nb wilden
bok geleerd, om uit de hand te eten
en allerlei andere wonderlijke din
gen te doem Zoo bracht Topoy hem
op een goeden dog wat wortelen em
op te eten.
„Hij eet allee," aei de «uimn
„Laatst betrapte ik hem er op, dat
hij bezig was een lange broek op te
eten, en voordat ik er wat aan kon
doen, was de lange broek al een
korte geworden I"
„Het arme dier had mimetüm
honger," zei Topsy_meewarig.
„Hij heeft altijd honger," aei
Freddy. „Eens heeft hij avonds
zooveel gegeten, dat bij er niet van
slapen kon. Maar daar heb ik hem
gauw van geneaea."
„Hoe heb je hem daarvan ge
nezen V' vroeg Robbie.
„Hij sliep nachten lang zoo slecht,
dat ik hem heb moeten loeren, zich
zelf ia slaap te wiegen. Ek zal jullie
eens latea zien, hoe of hij dat
doet."
Meteen begon de steeman, tot
groote verbazing der kinderen, een
wiegeliedje te nouriën, waarop de
bok direct op zijn horens ging lig
gen schommelen, soo hij kon.
Binnen weinige oogenblikken wa»
hij in diepen »1-
EEN LEGPLAAT.
e
Het vierkant dat hier get eekend is moet
allereerst netjes worden uitgeknipt. Daarna
doe je verstandig door het op een stevig stukje
papier of dun carion te plakken. Is ook dat
klaar dan moeien de zwarte stukjes een voor
een worden uitgeknipt. Nu heb je een z.g,
legpuzzle of legkaart gekregen. Probeert nu
de zwarte stukjes zoo tegen elkaar te loggen
als het behoort, zoodat op het eind een figuur
ontstaat. Welk figuur dat is, zeg ik niet, want
ik geloof zeker dat je het wel herkennen xult
zoodra je met het leggen der stukjes een
goed eindje op weg bent.
HET KABOUTERHUIS.
In een mooie, roode roos,
Woonde de Kabouter Koos.
*s Winters moest hij echter weg,
Zocht beschutting bij dou heg.
Maar vriend Kees, oen goede buur,
Leefde liever in den schuur.
Daag'lijks gaf Koos een raad;
Zei: jij woont daar toch te kwaad.
Eiken winter zonder dak,
Slechts een kalan, dorren tak.
Weest toch wijs en kom bij mij,
Samen wonen wij dan vrij.