Draag en an bod vROSSEM's ZEEPAARD IScr EEN WINTERNACHT 22 en 29 November St. Nicolaasnummer WEEKBLAD VOOR WALCHEREN EERSTE BLAD Van „Wegeling's Nieuwsblad" 38e JAARGANG VRIJDAG 15 NOVEMBER 1929 DRUKKERIJ H. WEGELINQ VL1SSINGEN DRUKKERIJ DE LANGE JAN M1DDELB. ADVERTENTIEPRIJS 20 CENT PER REGEL INGEZ. MEDEDEEL. 40 CENT CONTRACTEN SPEC. TARIEF ABONNEMENTSPRIJS 40 CENT PER 3 MAANDEN FRANCO PER POST 45 CENT LOSSE NUMMERS 5 CENT Uitgave H. Weg-ellng, Noordstr. 44, Telef. 130, Vüsslngen. Bijkantoor: Drukk. De Lange Jan, Noordstr. C 34, Middelburg No. 48 DRUKKERIJ H. WEGELINQ VLISSINGEN DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELB. verschijnt op een Van dit St. Nicolaasnummer worden nog extra 1000 nummers verspreid, zoodat de oplage ruim 10.000 exemplaren is. Laat deze 10.000 lezers weten, wat U hen als St. Nicolaas-Cadeau kunt aanbieden. Voor een extra reclame in den vorm van een Prijsvraag vrage men ons per omgaande inlichtingen. De advertentieprijs is voor dit St. Nicolaas nummer slechts 10 cent per regel, dat is slechts 66n cent per regel voor elke lOOO abonné's Maakt uw advertentie tijdig klaar, wij kun nen er dan meer zorg aan besteden en U een mooie plaats garandeeren. LICHTE MARYLAND BAAI IN PATENTVERPAKKING. Ook op hst gebied van Kantoor- en Schrijf behoeften zijn wij goed en goedkoop Wegeling sJlieuwsblad Wij zorgen voor nette uitvoering van uw Drukwerk en zijn toch het laagst In prijs I Lv/. Lllir 10.0 0 0 10.0 0 0 Als ons blad verschijnt, zijn wij al weei nkele dagen van den elfden November verwij- lerd, den dag dér herdenking van den wapen- til stand. Ach, wat leven we toch snel! Reeds df jaar is het geleden, toen het eind kwam /an den goddeloozen moord, die niets bracht dan de meest bittere ellende en daarna de treurige nasleep der gevolgen. Het is goed, dat het tegenwoordige geslacht niet vergete, wat er toen geleden is en dat het deze we tenschap overlevere aan het komend geslacht, opdat de gedachte levend b lijve en ook, al raken wij verder van dien tijd der verwoesting en der gruwelen af, wij toch niet gaan slapen alsof deze dingen „gelukkig voorbij" zijn en jioolt weerom" kunnen komen. Jaren wordt er van verschillende zijden gewerkt voor de vredesbeweging. Het „nooit-meer-oorlogwordt aan alle kanten gehoord en zoolang als hel dag Is, moeten wij medewerken, want kwam nog eens weer die nacht dan was het waar schijnlijk te laat II En hoe noodlg ls het, dat wij ons rekenschap geven van wat er omgaat in de denkwijze van verschillende menschen. Ondanks het groeien van de vredesbeweging, worden nog vaak stemmen vernomen, waarvan we zeggen, „hoe is het mogelijk?" In, „Mavors" het Maandschrift voor Militaire- en Reserve- Officieren, werd een bespreking gegeven vai. Remarque's boek: ,,Im Westen nichts Neues' Het werk wordt er in geteekend als „een meesterwerk, waarin de oorlogswerkelijkheid nuchter, zakelijk en onopgesmukt wordt be schreven, en men spreekt er ook van „eer jongen man, die in de oorlogshel is losgela ten". Wij zouden zoo zeggen, als hier, in di tijdschrift het woord „hel" gebruikt wordt dat men zeker verwachten mag een volko men medewerking aan het ophouden van die hel. Waar menschelïjke machten een hel kun nen sluiten, mèg dit niet worden nagelaten Maar dan stuit men verder lezend op woor den als deze: „Ook uit zuiver militair oogpunt bezien, een knap stuk werk, waaruit men vele nuttige lessen en wenken kan trekken". Wij vragen: welke lessen en welke wenken? Er ls maar één les en één wenk, n.l. deze: „Nooit meer oorlog!" Elke 11de November is een dag van vlammende protest tegen een God-onteerende en menschverdervende dwaas heid, krankzinnigheid, die men „oor log" noemt Oud-roest uit overoude barbaar - sche tijden, waarover men zich schamen moet Maar néén, er zijn nog stemmen, die nota bene durven zeggen, en die daarmee wel heel de strekking van Remarque's boek te niet doen, stemmen die zeggen, als het zóó erg is, dan moeten wij ons ter dege wapenen, om zulk een ramp te voorkomen I Is er met zulke men- schen wel iets te beginnen? In het overigens yjQo degelijk „Weekblad voor Christendom en Guituur" da,t ruimte biedt aan allerlei opvat ing en dat onlangs nog dat scherpe stukje /an wijlen Prof. Jonker opnam, die het snij- lemde van de tegenstelling „oorlog" en „evan- jelie" deed gevoelen, door den Apostel der iefde voor te stellen als Vlootkapelaan en lie aan den morgen van een woedend zeege- ■echt een toespraak hield, met aan het slot de woorden: „Mannen, jongelingen, weest niet ils Jezus, die onschuldig geleden heeft en rich biddend voor zijn vijanden, liet kruisigen, Weest als Kaïn, die zijn broeder doodsloeg, iinds komt „uw" broeder. Vuurt op zijn boe- ot. Plast in zijn bloed. Vermorzelt hem de edematen. Wie uwer de meeste vijanden om- irengt, krijgt niet alleen de mooiste ridder orde, maar en dat zegt immers oneindig neer staat ook het hoogst aangeschreven", n het Koninkrijk der hemelen. Alleen de noordenaar heeft het eeuwig leven. Amen!" in datzelfde blad schreef ook iemand over vEen|ZÜjdige ontwapening Plicht of Mis- 'aad". Alsof de menschen, die geen kwaad net kwaad willen vergelden, en dat aan on- sdhulKÏigen misdadig zijn. In „Kerk en Vrede" komt Ds. Buskes daartegen op „alsof de voorstanders van nationale ontwapening een soort misdadigers zijn. die samenspannen te gen 't welzijn van hun volk". En hij vertelt hoe indertijd de redacteur van „Ons Leger", vroeg of men, nu zoo velen ijveren voor na tionale ontwapening, het begrip, iandverraad niet moest herzien. Diens bedoeling was, dat wie op weerloosheid aandringt, landverrader is. Laat ons toch geen groot e woorden gebrui ken. Dat deden ze in den ouden tijd ook, toen men den profeet Jeremia als landverrader zette. Ds. B. antwoordt, dat men evengoed het drijven der bewapenaars, dat naar zijn overtuiging voert tot „de grootste ellende, landverraad is en misdaad kan noemen. Deze woorden heb ben betrekking op kwade trouw, niet op eerlijk bedoelende menschen. Maar ondertusschen blijkt hier toch maar uit, hoe noodig het is, niet te vergoten, wat 11 November ons jaarlijks te zeggen heeft. Niet te vergeten die „hel", waar millioenen in ge leefd hebben en nu hard te gaan werken aan den opbouw van het rijk der liefde waarvan op den grondpijler staat geschreven: „Weg met den haatl" en hiervoor zijn vrij willigers noodig. Dat laatste woord herinnert aan wat een onzer beste hedendaagsche schrijf sters, Wilma, zegt in haar laatste pracht werk: „De lichte nacht". Zij laat daar Els- beth tegen haar nu blinden man Herman zeg gen: Jij gelooft dus wezenlijk, dat door de samenbindende kracht van de liefde, dat vree- sol ijk defect zal worden opgeheven? Dat elke plant en elke bloem zich zuiver zal kunnen ontplooien, dat het eene dier niet meer zal leven ten koste van den ander? Dat er een eind zal zijn aan al den angst in de wereld? en dan klaagt ze bitter: „Ik kan het niet ge- looven, gisteren kreeg ik nog dat boek van Marianne over de microben jagers in handen. De microbenwereld is het allerafgrijselijkst 1 En als je dan bedenkt, hoeveel duizenden, on- noozele dieren ze hebben moeten opofferen. ..Móéten Elsbeth? Moeten er noodzakelijk die- Naar het Engelsch. 12. Den avond na de ontmoeting tusschen Blan che en den Duitscher, had Houzel het kasteel bewaakt, totdat hij zag, dat iedereen naar bed was gegaan en daarna met een gezicht zoo don ker als de nacht naar huis gegaan. Toen hij binnenkwam wierp hij zijn geweer naast zich neer en ging bij het vuur zitten, waar de oude man, zijn helper, reeds zat, die bezig was een roestig oud geweer schoon te maken. „Wel meester nieuws?" vroeg de oude man na een lang stilzwijgen. „Je kijkt of je een geest ge zien hebt". „Ik heb den Duitscher gezien", antwoordde Houzel met een verwensching. „Hij is daar nog, in het kasteel; en juffrouw Blanche behan delt hem, alsof hij één van ons was' een Franschman". „O, dat is slecht, erg slecht". „Slecht. Het is onbeschaamd. Ik ben van plan hem een van deze dagen te behandelen zooals hij den hond van de juffrouw heeft be handeld hem een kogel door zijn hart te jagen. Wat denk je wel, dat hij zei, Andreas, zoodat ik het hoeren kon? Dat mijn bezigheden die van een hond waren. Goed, hij zal zien, dat de hond kan bijlen". „Die Dultschers zijn duiveli, meester", »ei Andreas onderdanig. „Zij eten ons levend op als sprinkhanen. En zoo gauw er één ver-slogan is, komen er weer duizend en eiken dag wordt het erger". Inplaats van antwoord te geven, stond Houzel op en begon de kamer op en neer té loopen. „Niets van den Chevalier gehoord?" vroeg Andreas nu. Houzel schudde moedeloos het hoofd, terwijl de ander er aan toevoegde: „Als hij gesneuveld is, meester, zal juffrouw Blanche een wees zijn. Dat zal erg zijn, heel erg". Zoo gewoon als de opmerking was, scheen er in het brein van den jachtopziener een nieuwe gedachte opgekomen te zijn. Hij liep in gepeins heen en weer en na verloop van verscheidene minuten zeide hij, als tot zich- zel ven „Ja, je hebt gelijk. Zij heeft alleen haar vader". „Laat eens kijken", mompelde Andreas, ter wijl hij steelsgewijs naar den ander keek, ter wijl hij sprak. „Hoe oud is de juffrouw?" „Zij wordt achttien in Januari, den vijfden is zij jarig. Ja, bijna achttien jaar oud". „Oud genoeg om te trouwen, meester", merk te Andreas op. „Je bent gek", zei de Jonge man op een zoo woesten toon. dat de oude man bijna van zijn stoel opsprong. „Wie spreekt er van trou wen? Juffrouw Blanche is een kind. Misschien zal zij nooit trouwen". Andreas bewaarde een bescheiden stilzwij gen, terwijl hij zijn geweer opwreef, maar van tijd tot tijd keek hij scherp naar Houzel, die niet in staat scheen zijn opwinding te ver bergen. „Het zijn gekken", vervolgde Houzel na een pauze, „die alsof er niets anders in de wereld was over trouwen spreken. Hoe kan zij trou wen? Welke man is waardig om haar voeten te kussen". „Je hebt gelijk", zeide Andreas. „Zij is een heilige". „Kom. kora. Zij is do lady van Grandpré en het oenigste kind van den Chevalier; geen hei lige, maar iemand, die hoarsgelïjke niet heeft. En zooals je zeide. als er lets met den ouden Chevalier mocht gebeuren, dan zal zlij alleen zijn". „Dat ls erg, heel erg", mompelde Andreas. „Dan zal zij niemand hebben om haar te be schermen". „Zij zal mij hebben", antwoordde Houzel op den woesten toon van zooeven. „Als ik bij haar ben, zal haar niets kwaads overkomen". „Uitstekend, maar dat is heel wat anders". „Je bedoelt, dat ik haar gelijke niet ben?" vroeg de jonge man, terwijl de ander, als om vergeving vragend, hoestend er bij voegend: „Goed je "hebt gelijk, ik ben de knecht van haar vader en haar. Overigens heeft zij geen gelijke in de heele wereld". Het gesprek eindigde, er volgde een onple zierige stilte, die onderbroken werd, doordat de oude man opstond, Houzel goeden nacht zei en naar bed slofte. Houzel bleef bij het vuur zitten terwijl hij somber in het brandende hout keek. Het schijnsel van de vlammen viel op hem, zijn door de zon verbrand gezicht en nek met een dieper rood belichtend. „De Duitscher had gelijk", mompelde hij. „Alles goed beschouwd zijn het hondendien sten. Wat ben ik meer dan een hond voor haar, die achter haar aanrent, haar bevelen gehoor zaamt, en haar hand likt? Wel, daarmee al leen zou ik tevreden zijn; meer vraag ik niet. Maar wanneer zij tegen hem, onzen vijand spreekt, i s zij veranderdhaar gezicht is anders en ik denk wel eens maar ach, ik ben dwaas om zooveel moeite voor haar te doen. Ik ben tenminste een Franschman, en hij één van dat verwenschte tuig, die Frankrijk ver woesten". Toen de dag aanbrak was Houzel op zijn post om het kasteel te bewaken. Voordat de zon aan den hemel zichtbaar was, trad Blanche naar buiten en vond hem tegen een boon? geleund, zijn oogen naar het terras gericht. Zij glimlachte vriendelijk toen hij haar grootte on zeide: „Weer hier, Houzel. Jo gelijkt mijn schaduw wel, waarheen ik ga, vind ik Jou". „Ik vraag U vergeving juffrouw," antwoordde hij. „Ik bewaak den Duitsahon gevangene". „Dat behoef je niet te doen. Bovendien heeft hij zijn woord gegeven". „Ik vertrouw hem niet", luidde het norsche antwoord. „Je "bent een echte Franschman", zeide zij lachend. „Je haat dien armen man, enkel al leen omdat hij een vreemdeling en een Duit scher is". „Ja, juffrouw, ik haat hem en al zijn soort- genooten. Waarom blijft hij hier? Zijn wond is geheeld, hij is sterk en toch blijft hij hier". „En je zei zelf zoo even, dat hij, een gevange ne was". „Hij vindt zijn gevangenis wel prettig, juf frouw", antwoordde de jachtopziener beteeke- nisvol. „Ik geloof niet, dat hij ze graag verlaten wou, zelfs al kwamen zijn landgenooten hem halen." Iets in den toon, meer nog dan. in de woor den, maakte dat Blanche boos werd. Zij wilde juist antwoorden, toen het onderwerp van hun gesprek uit het huis naderde. Hij groette haar eerbiedig en keek vervolgens nieuwsgierig naar Houzel. „Onze vriend staat nog op wacht", wide hij. „Moet ik zijn toestemming vragen om eenige stappen verder van mijn kooi te loopen?" De beide mannen zagen elkaar een oogenblik aan; vervolgens, terwijl Houzel zijn hoofd af wendde en keek zonder iets te zien, wendde de Duitscher zich weer tot B'anche. „U bent mijn bewaakster, Fraüledn", zeide hij glimlachende. „Mag ik vragen, hoe ver mijn vrijheid zich uitstrekt?" ,,U hebt uw eerewoord gegeven, mijnheer", antwoordde zij. „Ik heb Houzel gezegd, dat U niet probeereai zal te ontvluchten". „Op mijn woord van eer, neen", zei de Duitscher. „Ik ben er heel tevreden mee in zulk een mooie gevangenis te blijven" Hij liep langzaam naar de laan. Houzel greep zijn geweer en maakte een beweging alsof hij li cm volgen wilde en hem dwingen wilde terug te keeren, maar na een blik op zijn meesteres, zag hij hier van af. Branche volgde den- Duit scher, na een oogenblik geaarzeld te hebben. Deze keerde vlug om, toen hij haar voetstap achter zich hoorde. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 1