Uraan en Aanbod
EEN WINTERNACHT
R1ESCHE HEERENRAA1
v.ROSSEM'* ZEEPAARD I5cr
WEEKBLAD VOOR WALCHEREN
EERSTE BLAD
VOOR FUNPROEVERS_Éjj
35e JAARGANG
DRUKKERIJ
H. WEGELIN.Q
VLISSINGEN
DRUKKERIJ
DE LANGE JAN
MIDDELB.
VRIJDAG 18 OCTOBER 1929
No. 42
DRUKKERIJ
H. WEGELING
VLISSINGEN
ADVERTENTIEPRIJS
20 CENT PER REGEL
INGEZ. MEDEDEEL. 40 CENT
CONTRACTEN SPEC. TARIEF
ABONNEMENTSPRIJS
40 CENT PER 3 MAANDEN
FRANCO PER POST 45 CENT
LOSSE NUMMERS 5 CENT
Uitgave Waling, Noordstr, 44, Telef. 130, Vüssingen. BijkantoorDrukk. De Lange Jan, Noordstr. C 34, Middelburg
DRUKKERIJ
DE LANGE JAN
MIDDELB.
LICHTE MARYLAND BAAI 1
IN PATENTVERPAKKING, f
(Wordt vervolgd).
Ook op het gebied
van Kantoor- en
Schrijf behoeften
ijn wij goed en
goedkoopi
Wij zorgen voor
nette uitvoering
van uw Drukwerk
en zijn toch hst
laagst in prils
Het is een mooi ding voor een Bazuinblazer
op geregelde en ongeregelde tijden in ettelijke
bladen te snuffelen, om te zien of daar ook
wat goeds voor onze lezers bij is, iets dat hel
pen kan om mede te werken aan onzen op
bouw. Dan is er telkens wel iets, dat trekl,
dal waard is onder het oog van anderen ge
bracht te worden en dat wat te denken geeft.
Het eene onderwerp kan minder belangrijk
zijn, dan het andere, ook minder actueel,
maar toch in ieder geval de moeite van het
overnemen waard. Een der meest gewone din
gen in het leven is de vraag, hoe men zich
tegenover zijn medemensch houdt Gaat mem
het leven door als een nurks, een mensch die
altijd leeft naar den regel: „Ben ik mijns broe
ders hoeder?" of stelt men belang in elkan
der en uit men dat ook met daden, woorden,
al ware 't maar in een enkel beleefd woord.
Over beleefdheid schreef G. in „Pniêl" een
interessant stukje met een niet minder pak-
kend-rake toepassing. Het mag misschien wat
herinneren aan de beleefheidsverhalen, welke
we als kinderen op de school hebben gehoord
maar wat doet dat er toe? Zijn we eigen
lijk niet altijd nog in de leerjaren, en heeft
het geleerde in den loop der jaren zijn betee-
Jcenis verloren, immers neen. Het ging in
dat stukske over den beleefden ritmeester en
vertelt hoe op zekeren kouden winterdag
al heel, heel lang geleden, een ritmeester eens
„Onder de Linden" van Berlijn uit wandelen
ging. Hij was met zijn bespijkerde laarzen vast
ter been, maar 't was anders zoo glad als een
spiegel op straat. Daar houdt, niet ver van
hem af, een ouderwetsche postkoets stil. Zoo'n
echte schommelende „Ark van Noach", ben
gelend op riemen en met een trapje van drie,
vier treden, om er uit te kunnen komen. Uit
die hooge „ark" kwam, niet zonder veel moei
te, een oude dame te voorschijn, en tot over
maat van ramp was haar eene voel in haar
lange sjaal verward geraakt. ,Nog één oogen-
blik of zij zou voorover op den bevroren
grond terecht zijn gekomen. De ritmeester over
zag in één oogwenk het gevaar, sprong op
djen wagen toe en ving het oudje op in zijn
Naaf bei Eagelscb.
armen en droeg haar, onder veel excuses,
haar zoo brutaalweg opgepakt te hebben, naar
de voordeur van haar woning. Eer zij van
haar schrik bekomen was, had zich de vrien
delijke officier, na een diepe buiging, verwij
derd. „Wat zal hij wel van mij denken",
zuchtte de oude dame, „ik heb hem niet eens
naar zijn naam gevraagd". De rilmeesler had
niets anders gedacht, dan wat elk ander fat
soenlijk mensch in zijn geval óók zou gedacht
hebben: „ik heb niets dan mijn plicht ge
daan". Den volgenden dag ging hij eens langs
dat huis om te vragen of de oude dame niets
geweten had van dien schrik. Zij liet hem
verzoeken even binnen te komen en zij be
dankte hem hartelijk voor zijn ridderlijke be
leefdheid. Daarmee was de zaak afgeloopen.
De twee ontmoetten elkaar een enkeje maal
op een gezelschapsavond, maakte dan beleefde
buigingen voor malkaar en met Nieuwjaar
stuurde hij haar steeds een kaartje, waarop
zij met een kaarlje antwoordde. Zoo gingen
er een paar jaren voorbij, totdat hij, tot zijn
leedwezen, vernam, dat de oude dame geslor-
ven was.
Eenige weken laler, werd de ritmeester ten
stadhuize ontboden. „Wat moet dèt beleekenen?
vroeg hij. toen hij naar binnen ging. De bur
gemeester haalde weldra een groot papier voor
den dag en las den verbaasden officier het
volgende voor: „Ik benoem tol mijn universee-
len erfgenaam ritmeester N. N., die mij des
tijds zoo ridderlijk beschermd heeft. Hij zal
de goederen, die ik hem nalaat, zeker uitne
mend verzorgen, en ook voor mijn onderge
schikten een ware vriend worden". „Wilt U
bepaalde, onveranderlijke wensch". „Wilt U
de erfenis, die geheel vrij van schulden is,
aanvaarden?" vroeg de burgemeester. Nu was
de ritmeester net zoo beduusd als destijds de
oude dame, en hij kon slechts stamelen: „In
Gods naam, ja". In welk een stemming hij
naar huis is gegaan, weet ik niet precies, maar
wèl, dat hij spoedig daarop ontslag uit den
dienst vroeg, en op een fraai landgoed ging
wonen.
Als deze man gedacht had. toen hij die oude
koets zag s'ilstaan: „Wat kan die ouwe tante
mij schelen? Zij moet maar zien hoe zij met
haar stramme botten er uit komt", zou hem
deze prachtige verrassing zeer zeker ontgaan
zijn. Ik wou maar zeggen: een beetje beleefd
heid kan ook tegenwoordig geen kwaad. Zelfs
al is er maar weinig kans op zoo'n buiten
kansje. Ach, het is toch zoo mooi en zoo
aangenaam, als men nog eens een beetje ou-
derwetsche vriendelijkheid en voorkomendheid
ziet. Het tegenwoordige geslacht is zoo lomp
en zoo ruw. Zoo onbeschaafd onder elkan
der, en zoo zonder eenig regard voor oude
ren. Mijn vader, (bedoeld wordt de professor
Gunning) die voor eiken werkman, dien hij
kende, zijn hoed afnam en elk dienstmeisje
toen nog niet de „dames" van tegenwoordig
beleefd met „juffrouw" aansprak, die boog
voor hoog en laag, altijd dezelfde was in ur
baniteit en voorkomendheid, mag ook in dat
opzicht wel eens voor he 'atere gvs'acht ten
voorbeeld s'rekken". Tha o dal zijn woorden
om te behartigen. Als men klagen moet over
ongemanierdheid en onbeleefdheid laat ons
beginnen met zelve altijd beleefd te zijn. Men
moet elkaar da' leeren. Iemand die geregeld
een ander on! moe te. maar die te onbeleefd
was om ook zelfs maar met een knik te ken
nen te geven, dat hij hem zag en kende, leer
de het hem, door allervriendelijkst te groeten.
Altijd weer. Maar ja velen zeggen „ik
denk er niet aan, zoo'n „bok" een blik waar
dig te keuren, ik wil de mlns'e niet zijn".
Het is mogc'ijk. da men er toe komt zóó je
sproken maar neem me ni?f kwa'ijk dstn
8.
„Het zijn onverschrokken schurken", merkte
de dokter op, voornamelijk de Uhlanen, Hu-
bert vertelt me, juffrouw, dat U gisteren een
avontuur met hen gehad heeft",
Blanche herhaalde het verhaal, tot groote
verbazing van haar hoorders.
„En deden zij Uanders niets?" riep de jonge
officier uit.
„O, juffrouw, dan bent U gelukkig geweest.
Zij zijn gewoonlijk niet zoo medelijdend".
..In elk gevalzeide dé dokter, ^behoeft U
geen vrees meer te hebben, Onze mannen staan
gereed U te beschermen. Maar vertel mij eens
is er nieuws van den Chevalier? Wanneer hebt
U voor het laatst iets van hem gehoord, juf
frouw?"
„Dat is bijna drie weken geleden", zeide Blan
che bevende, terwijl zij haar gezicht afwendde
om haar tranen te verbergen.
.Ongetwijfeld zijn de brieven verloren ge
raakt. Het is nu zoo moeilijk correspondentie
te voeren. Als hem eenig ongeluk overkomen
is. zoudt U dat zonder twijfel gehoord hebben".
..Ja, zoudt U dat denken, mijnheer?" riep
Blanche uit
..Zonder ©enigen twijfel; daarom maak U
niet beangst. Binnen korten tijd zal al deze
ellende voorbij zijn en zullen wij allen weer
vrij ademhalen. Dan zullen de Duitschers mer
ken. dat zij een beetje te ver zijn gegaan en
zij zich in een wespennest begeven hebben. Zij
zullen spoedie blij zijn. dat zij tot aan de grens
kunnen terug'rekken, en dan zullen wij vrede
bobben".
De heeren stonden op en namen afscheid.
Blanche stond bij het raam naar de soldaten
te kijken; terwijl de jonge officier, blakend
van jeugdig vuur zich bij hen voegde en bet
commando gaf. Zij keerden om, gingen staan,
zooals de officier hen bevolen had, en verdwe
nen in een draf in de bosschen.
„Aha", riep oude Hubert uit, die ongemerkt
was binnengekomen en over haar schouders
keek. „U ziet, dat onze dappere jongens klaar
staan, juffrouw. Zij rijden het land door om
ieder hoekje en gaatje te doorzoeken, waar de
vijand zich kan hebben verborgen; en dan
zal er geen enkel leven gespaard worden".
Woest lachend en in «ijn handen wrijv«tid,
slofte hij de kamer uit,
Tegen dien namiddag hoorde men schieten
uit de richting van het dorp. Er verliep een
langen tijd tusschen de schoten en spoedig
hield het op. Ongeveer een tmr later begon 't
weer. dezen keer van dichterbij komende. Blan
che hoorde beven het achleleii uit. luk'e stem
men van mannen en door het raam kijkende
zag zij tusschen de boomen memchengeuaariiui
komen en gaan met heft geweer in de hand. Nu
zag zij een van de boerenarbeiders bloots
hoofds naar het kasteel rennen, waarvan de
deur openging om hem binnen te laten.
„Victorie, juffrouw", riep hij uit. Onza dap
pere mannen hebben een afdeeling van de
vijandelijke cavalerie overvallen en ze vanuit
de bosschen beschoten. Zij hebben er van
langs gehad, dat verzeker ik U. Velen van hen
zijn gedood en de rest is den kant van Havre
heengevlucht Maar wat gaat U doen?" vroeg
hij er zenuwachtig aan toe. „Om 's hemels
naam. gaat U toch van dat raam weg".
Zonder op zijn tegenwerpingen te letten,
ontsloot Blanche de ramen, die tot den grond
toe opengingen, sloeg de blinden terug en stap
te op het terras. Het geluid van schieten was
zwakker geworden en door een opening in de
boomen kon zij een groepje mannen bij elkaar
zien staan.
..Juffrouw, om 's hemels wil riep de oude
man uit. die in de veilige beschutting van de
kamer bleef staan.
„Hubert ga eens zien, wat er gebeurd is.
Loop gauw en kora het mij vertellen".
„In de bosschen gaan", riep Hubert, trillend
als een riet. „Juffrouw, mijn plaa's is hier. Ik
zal U niet verlaten, juffrouw, zoolang U be
scherming noodig hebt".
„Maar dat is nu allemaal voorbij, zooals je
zelf zegt; je bent toch niet bang om te gaan?"
„Nee, juffrouw, ik ben niet bang. Ik ik
ben een Franschjnan, en ken geen vrees; maar
ik ben ongewapend, en U, juffrouw, U
bent hulpeloos., Als U het goedvindt, zal ik
bij U blijven".
Nauwelijks aandacht schenkende, aan wat hij
zeide, bleef Blanche naar de groep mannen
in de verte s'aren. Zij zag. dot het gedeeltelijk
soldaten in uniform en gedeel elijk boeren wa
ren. en sommigen van de laats en droegen wa
penen evenals de so'daten.
Nu onis ond t eeri r besv^i onb" h.-n
en di'i* of vier liep-tv i i ie ''hg au lx*
Icaslerl en toen zij naderbij kwame eikei de
Blanche de jonge officier onder hen, die haar
in den namiddag bezocht had.
Zonder aarzelen stak zij het terras over en
ging de steenen trappen af. Hubert, een toon
beeld van ellende, volgde haar op de hielen,
zij ging vervolgens den bloementuin door en
ontmoette den officier.
..Het is afgeloopen. juffrouw", riep hij glim
lachend uit. „Wij hebben ze verslagen".
„Was het een veldslag, mijnheer?' vroeg
Blanche in al haar eenvoudigheid,
„Neen, juffrouw, slechts een kleine scher
mutseling. Wij vonden een afdeeling Uhlanen.
die het land rondom Grandpré verkenden en
vielen hen onmiddellijk aan. Tot eer van dc
schurken moet gezegd worden, da' zij dapper
vochten, maar wij waren ver in de meerderheid
en bovendien hadden wij beschut'ing van de
bosschen, van waaruit wij ben ais kraaien
neerschoten".
„Hoe vreeselijk", zei Blanche
„Vroeselijk juffrouw?" riep Hubert uil. „Het
is prachtig niet waar, mijnheer?"
„Zwijg, Hubert", zei he' meisje boo; brui,
zich weer tol den officier wendend, vervolgde
zij -.Ik hoop, mijnheer, dal er nie'. veel bloed
vergoten is?"
„Weinig, dat verzeker ik U. Aan onzen kant
is er nauwelijks een man gevallen, ofschoon
menigeen lichte verwondingen opliep, waarmee
Dr. Huët druk bezig is. Met den vijand is het
anders gesteld, zij zijn bijna uitgeroeid, één van
hun officieren is dood; de ander ligt daar
ginds, zwaar gewond,"
Toen hij sprak maakte Blanche een vlugge
beweging alsof zij hem voorbij wilde gaan, on
naderde de groep, die nog op de open plek in
het bosch stond.
„Juffrouw, waar gaat U naar toe' riep de
jonge officier uit
„Ik wou zelf eens gaan kijken, mijnheer" ant
woordde Blanche zenuwathig. De dokier is
daar. nietwaar?"
.Ja« Juffrouw; maar ais ik U een raad mag
geven, U deed beter met thuis te blijven. Het
is niet goed voor U, zoo iels te zien. Maar
kijk. Zij dragen hem hierheen".
Terwijl hij sprak, wees hij dien kant uil en
Blanche zag de mannen naderen voorop Dr.
Huët, die in hun midden iels droegen, wat op
een rustbed geleek. Zij kwamen vlug aan en zij
ging hen tegenjoet.
„Maar juffrouw", riep de dokter uil, „wal
doet U hier? Volgt U mijn raad op en ga naar
het kasteel".
Aldus sprekende gelukte het hein zichzelf
tusschen Blanche en degenen die hem volgden
te plaatsen.
„Maar dokter, ik heb gebood, da iemand
gewond is, op sterven ligt"
„Slechts een van den vijand", anlwo^ de de
dokter droogjes. „Ik heb zijn wond gd
als het mogelijk was, verbonden".
„Waar hebt U hem gevonden?"
„Bij een van de bijgebouwen; het vriest hard
en we konden hero niet op den kouden grond
laten sterven".