ONS JEUGDVERHAAL
SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE.
WEGELING'S „NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 2 AUGUSTUS 1929 No. 21.
EEN ONGELUKSVOGEL.
(SLOT)
Opeens was het fijne spelletje uit. Toen
Herbert bij den derden sprong van den over
kant af weer midden boven den plas zweefde,
schoot zijn stok plotseling onder hem weg.
Onze vriend viel natuurlijk pardoes in het wa
ter, maar dat was eigenlijk nog niet het ergste.
Veel erger was dat hij bij zijn val den stok
in zijn handen hield, zoodat hij zijn handen
piet vrij had om z(|n val te „breken". Hij
maakte dan ook een smak met de kin op de
straatsteenen, terwijl bovendien de knoken van
zijn handen leelijk schaafden. Huilend van
pijn en bloedend uit zijn wonden, kletsnat
van het smerige modderwater krabbelde
hij overeind eu liep naar huis. Zijn stelten
liet hij liggenhij dacht er niet om deze
nog op te rapen
O, o, wat ben lk toch een ongeluksvo
gel huilde hij weer, altijd heb ik pech....
Èn natuurlijk had hij het weer zoo druk
met zijn overpeinzingen over zijn ongeluk,
dat hij er niet aan dacht zijn zakdoek tegen
de kin te houden, zoodat in een klein oogen-
blikje z(Jn kraag en das met bloed besmeurd
was, Da meeste p(Jn leed hij echter aan zijn
handen, die heel erg geschaafd waren. Het
werd hoe langer hoe erger en tenslotte gilde
hij het bijna uit
Zoo kwam hij thuis.
O, moeder, riep hij al in de gang, wat
ben ik toch een ongeluksvogel. Kijk nu eens
hoe ik er uitzie
Maar zijn. moeder werd boos en zei kwaad-
Jij bent geen ongeluksvogel, maar ik,
omdat ik zoo'n ezel van een zoon heb. Foei,
jongen, zie je nu niet, dat je blouse en je
das heelemaal bedorven zijn
Alsof dat het ergste is, snikte Herbert.
Het is toch veel erger dat mijn gezicht cn
mijn handen zoo kapot zijn. Kijk eens wat
een bloed.
Dat is niets, bromde moeder, dat gaat
wel weer over, maar voor je blouse en je das
moet weer nieuw komen cn dat moot ik weer
koopen
Inlusschen had Herbert's moeder ren spons
gegrepen en een tijltje water gevuld en begon
met een fiksehe beweging zijn gezicht en han
den te wasschen. Nu dat deed pijn, dat beloof
lk je. Herbert stond te trappelen en schreeuw
de moord en brand. Maar moeder stoorde er
zich niet aan en wreef lustig het straatvuil
uit de wonden. Daarna haalde zij vlug een
paar schoone lappen met zalf en verbond haar
lieve zoontje, zoodat hij er uitzag alsof hij
nooit meer beter zou worden
Ga daar maar bij het raam zitten en zeg
alsjeblieft geen. woord want ik bon woedend
op je, bromde moeder, terwijl zij hem in een
stoel drukte, die bij het raam stond.
Maar Herbert schoof vlug den stoel een
eindje achteruit. Hij had geen lust om vlak
voor het venster te gaan zitten en zoo door
fcedeneen gezien te worden. Stil zat hij dus
in een hoekje van de kamer en dacht er juist
over na, dat het toch wel heel erg was, als
er een ongeluk met je gebeurde en je eigen
moeder niet eens medelijden met je had, toen
zijn vader de kamer binnenstapte.
Vader droeg de stelten onder den arm en
barstte in een luiden schaterlach uit, toen
hij Herbert met een geheel verbonden lioofd
zag zitten.
Tsjongo, tsjonge, riep hij vol minachting
uit, wat ben jij toch handig, Herbert. Ik heb
die fraaie springer^) van Je gezien cn ik moet
zeggen, het was prachtig, vooral toen Je In
het water tuimelde
Jij hebt goed lachen, man, knorde moe
der, maar ik heb de zorgen, kijk eens (ïoe do
f.wajongen er uit ziet. Kletsnat is hij en zijn
blouse en. das zitten vol met bloed,... Daar
moet weer een nieuw voor komen.
Geen sprake van. Dan moet hij maar eens
een poosje met vuil© kleeren loopen, hoor.
Stel j© voor, dat zoo'n lief zoontje maar dade
lijk nieuw kreeg als hij het oud© bedierf.
Neen, neen, niets daarvan.
Herbert keek sip. Hij wist dat vader meen
de, wat hij zei en het vooruitzicht dat hij mis
schien nog een ïieelen tijd met zijn bevlekte
blouse zou moeten rondloopen lokte hem alles
behalve aan. Hij waagde een poging om hij
zijn ouders alsnog wat medelijden op te wek
ken en begon:
Ik! kan het toch niet helpen vader dat
die
Neen, natuurlijk niet, viel vader hem snel
in de rede, het komt alleen omdat jij zoo'n
zeldzame ongeluksvogel bent. Jouw ongeluk is
het nul eenmaal dat je nooit j© versland zal
leeren gebruiken, zooals andere Jongens, die
niet zoo gek zullen zijn om met een dunnen
stok op de glibberige natte straatsteenen te
gaan springen. Daarom is het ook geen straf
dat je die vuil© blouse moet blijven dragen,
naar een ding om j© geheugen af en toef
eens op te frisschen als j© weer op het punt
slaat een domheid te begaan. Misschien helpt
het een beetje.
't Mocht wat? zuchtte moeder.
Ja, kijk eens, sprak vader verder, als het
niet helpt, dan zullen we Herbert eenvoudig
moeten opsluiten gedurende de vacantia om
dat hij niet in stoat is voor zich zelf t© zor
gen en wij natuurlijk riet eiken dag mot hem
moo naar bulten kunnen.
Nu begpn Herbert toch wel een beetje ze
nuwachtig te worden en heel stilletjes ging
hij in: zichzelf overleggen hoe" hij die. vreese-
lijke straf zou kunnen ontloopen. Alles vond
hij best maar de heel© vacant!© in huls t© moe
ten blijven, dat nooit. Hij moest dus zorgen
dat er voortaan geen ongelukken en rampen
moer met hem gebeurden, maar lieve help^
als je nu eenmaal zoo'n ongeluksvogei was?
Mn ar toch, hij moest het pro boeren.
En hij probeerde het ook werkelijk, en
vroeimd, het ging beter dan hij had durven
bopen. Hij word wat voorzichtiger bij zijn
fepcllctjes en hij dacht lang na, oer hij aan
wat nieuws begon. De straf van in huis to
moeten blijven stond hem voortdurend voor
oogen en die bedreiging vond hij zoo erg, dat
een keer, toen hij leelijk viel bij het krijgertje
spelen, zijn tranen inhield en niets ervan aan
zijn ouders liet merken.
Vader en moeder glimlachten des avonds te
gen elkaar. Zij begrepen dat Herbert op weg
was om zijn leven te beteren en verheugden
zich er. over dat hij eindelijk zou leeren inzien
dat men wel eens voor een keertje een onge
luksvogel kan zijn maar niet altijd.
EEN DOOLHOF.
Als het op een avond of vrijen middag eens
regent, moet je e£ns probeeren den weg te
vinden in dit doolhof. Het is geen kleinigheid
hoor, want zoo moeilijk als dit heb jel zeker
nog niet dikwijls een doolhof gezien.
Er is echter een weg en dat is de hoofdzaak
niet waar. Het gaat er nu maar omC om dien
weg te vinden en zoo dat je niet verdwaalt.
Neem dus een potlood en trek daarmede, al
voortgaande een lijntje. Je begint bij een der
twee ingangen en moet dan trachten de andere
ingang, die je dan als uitgang bereikt, te> vin
den. Let heel goed op, want één misstap js
voldoende om er niet meer uit te komen. Kijk
dus, voor je het polloodje een eindje verder
schuift, telkens goed of de weg, waar je op
bent, niet doodloopt.
Steeds moet je ergens een gaatje zien, waar
je doorheen kunt en waardoor je een flink
eind verder komt. Zooals gezegd is het heel
moeilijk en ik wil dan ook wel zeggen, dat
wie den weg binnen het half uur gevonden
heeft een scherpzinnig persoontje is.
Nu, steek maar eens van wal. Het is in ieder
geval een zeer spannende en aangename be-
zgiheid.
MIESJES' NAAIDOOS.
Mies je kreeg voor haar verjaardag,
Van haar moe wat naaigerei,
En van vader, o, zoo prachtig,
Een gelakte- doos erbij.
's Avonds als Mies slapen ging,
Werd het doosje weggezet.
Onder een klein tafeltje,
Vlak bij Miesjes eigen bed.
Maar op zekeren nacht daar kwam:
Stil een muizen-echtpaar aan.
„Ach, hoe aardig", dachten die,
„Dat is vast voor ons gedaan".
En zij maakten vlug een nestje;
't Muizenvróuwtje toch, was ziek.
's Morgens echter bij 't ontwaken,
Schrok ons Miesje zich een kriek.
Miesje wist niet wat zij zag,
En 't is noodig dat je 't weet
't Muizen-echtpaar had zich deftig,
Met de naai-lapjesverkleed.
Later moest Mies dikwijls lachen,
Als zij aan dit voorval dacht,
„Ach", zegt zij dan ,,'k droomde zeker,
Want't was midden in den nacht".
RAADSELS
Oplossing Paddest oei-kruis woordraadtel
Vakjes onder elkaar:
1 wade* 2 rede, 3 Kak 4 re, 5 de; 6 emmer,
9 reine, 10 praier, 11 fa, 13 ei, 14 helden, 15
nest, 17 ste<r, 18 er, 19 st., 21 la, 23 of.
Vakjes naast elkaar:
3 kaffer, 5 ad, 6 Witf, 7 eerfeC, 9 re, 10 pf, 12 me,
15 transmissies, 18 en, 19 sirene, 20 belt, 22
roer, 24 ra, 25 F.N.
NIEUWE RAADSELS.
1. Wat slaat zonder handen, loopt zonder
voeten en wijst zonder vingers?
2. Maak van onderstaande letters een zegs
wijze van acht woorden, waardoor men de ge
dachte uitdrukt, dat men de partij kiest van
dengene van wiens ons bestaan afhankelijk is:
bdddeeeeeeeeiikmmnnnooootprrrsssttww
3. Welke vinken hebben geen veeren?
4. 't Is mijn broer niet, 't is mijn zuster niet,
maar 't is toch mijn moeders kind. Wie is het
dan?
5. Mijn werk wordt onder den voet gelooped
en in het slijk getrapt. Toch kan men mij niet
missen. Wiel ben ik?
6. Een oog dat niet ziet,
Maar menig mensch dient tot verdriet.
Wat is dit?
7. Men ziet mij gaarne boven ieder huis, doch
erin noemtl ieder mij een kruis. Wie ben lk?
Men verhaalt van Richelieu, dat hij zich!
meermalen verbeeldde, dat hij een paard was,
cn dat hij stegierend en met de been en ach
teruit slaande door de kamer rende.
Peter Bayle, een man van zeer grootö
(kennis, vond zijn grootste genoegen in het
kijken naar goochelaare sn koorddanse|resseii
Toen hiji reeds een bejaard man was, zag men
hem dergelijke kunstenaars straten ver na-
Loopen. j Uj £8
768 Toen onze portretten geteektend waren liet
de aikke meneer ze ons zien. Wat keken
wij er van op. We vonden ze prachtig. Ja
vooral Snufïelgraag's pet was zoo natuur
getrouw nagebootst of ze leefde.
769 Den volgenden dag, toen wij weer een
bezoek aan de meneer met de walmende
pijp wilden brengen, vonden we een
groote courant op zijn bureau uitgespreid
en daarin vonden we onze heusehe eigen
portretten. We waren zoo grootsch als
twee pauwenkulkena.
770 Knagelljntje en ik begonnen dadelijk te
knagen en al spoedig hadden we onze por
tretten uit de krant „geknipt". We holden
ermee naar huis om ze aan onze ouders
te laten zien.