üraaqenrfanbod v.ROSSEM's ZEEPAARD 15» EEN GEBED WEEKBLAD VOOR WALCHEREN 85e JAARGANG VRIJDAG 2 AUGUSTUS 1929 DRUKKERIJ H. WEGELINQ VLISSINGEN DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELB. ABONNEMENTSPRIJS 40 CENT PER 3 MAANDEN FRANCO PER POST 45 CENT LOSSE NUMMERS 5 CENT Uitgave HïWfljeling, Noordstr. 44, Telef. 130, Vlissingen. Bijkantoor: Drukk. De Lange Jan, Noordstr. C 34, Middelburg - ADVERTENTIEPRIJS 20 CENT PER REGEL INGEZ. MEDEDEEL. 40 CENT CONTRACTEN SPEC. TARIEF No. 31 DRUKKERIJ H. WEGELINQ VLISSINGEN DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELB. V^orbaclemigV^cicl AKKer'e AbclLj^>i roop MIJNHARDTs Hoofdpijn-Tabletten 60 ct. Laxeer-Tabletten 60 ct. Zenuw-Tabletten 75 ct. Staal-Tabletten 60 ct. Maag-Tabletten 75 ct. Bij Apoth. en Drogisten. LICHTE MARYLAND BAAI IN PATENTVERPAKKING. 9. Wij zorgen voor nette uitvoering van|uw Drukwerk en zijn toch het laagst in prijs 1 I Wegeling'sJlieuwsblad\ Ook op het gebied van Kantoor- en Schrijfbehoeften zijn wij goed en goedkoop I EERSTE BLAD%,^ HEIMWEE NAAR DE VERTE? Het is altijd weer belangrijk, ons even te verdiepen in de vraag, waarom wij eigen lijk reizen, waarom wij het veilig huis en hof verlaten. Zoo begint Frans Coenen zijn juist versche nen boek over het reizen. En op dp vraag, waarom wij toch reizen, antwoordt hij: Ambtszorgen, zakenbekommer- nissen, diverse hindernis, bezwaar, verdriete lijkheden en benauwenis van reëelen aard, doen naar verandering verlangen, verandering van plaats en van doen en denken. Maar dit zijn beweegredenen, die de zaak maar ten deele verklaren. Immers bestaat het meerendeel der reizigers, tenminste van hen, die grootere en langere dan enkel vacantiereizen doen, juist uil menschen, die door geen zaak of ambt gebon den zijn en ten minste van de kleine zorgelijk heden des levens tamelijk wel vrij, toch reizen ook deze, juist deze evenzeer om hun bestaan op te frisschen. Want materiëele zorgen, lasten en bekommernissen zijn ten minste nog bui tenissigheden als er ten minste telkens nieuwe komen terwijl menschen, die niets om handen en geen zorgen hebben, altijd in zichzelf tegen dezelfde dingen aanloopen en aankijken. Want daar gaat het ten slotte om: men moet uit zichzelf komen, en dat kan voor menschen, die geen noemenswaard geestelijke belangstelling hebben, alleen door nieuwe zinsgewaarwordingen. En zulke wor den in de oude, bekende omgeving, niet meer gevonden. Wij kennen onze dagelijksche om geving, maar wij zien haar niet meer. De ka mers, waar wij in wonen, de stad, waarin wij onze dagelijksche wandelingen doen, het land, waar wij dagelijks doorheen sporen, wij weten het alles zoo door en door, in zijn geheel en in bijzonderheden, dat er geen mogelijkheid meer bestaat het te zien, d.w.z. versche, en kelvoudige gezichtsindrukken te ontvangen. Eeai simpel reisje echter naar een vreemd land, toet vreemde menschen in hun ons on- gemeene doeningen, al is het algemeen aspect dan ook niet zoo zeer verscheiden, is reeds een levensvernieuwing. Maar nadat Frans Coenen eerst zoo gemoe delijk heeft gesproken over het opfrisschende van een reis, het vergeten van ambtszakem en zakenbekommernissen, en het opdoen van ver sche indrukken weidt hij plotseling uit over een beweeggrond, dien hij meer idealistisch noemt. En dien ziet hjij in den onvrede met dit aardsche bestaan. Velen onzer willen, zegt hij, weg, zoo maar weg 't Komt er niet op aan, waarheen. En het schouwspel van een stoomschip, dat zich statig en traag naar de open zee beweegt, of zelfs maar een gereedstaande internationale trein, met zijn blinkenden restauratiewagen en de langgerekte, massief gesloten rijtuigen, is gansch voldoende, om dat zacht schreiende verlangen in hen wakker te maken dat Guy de Maupassant „heimwee naar de ver te" heeft genoemd. Dat is wel een vreemd gevoel. Nauwkeurig beschouwd, beteekent het niet veel anders, dan het verlangen naar vrij heid uit den kerker onzer ik-heid, naar oplos sing in het onpersoonlijke, wat dan feitelijk en nuchter de dood zou zijn. Maar, zoo voegt Coenen er in zekere naievileit aan toe, dat be doelen wij zoo direct zeker niet Neen, dat bedoelen wij niet. Wij bedoelen ook niet zoo maar eens weg te zijn, zooals Coenen het wil; wij hebben geen heimwee naar de verte, omdat wij moe en leeg zijn in ons zelf; wij willen niet reizen uit vaag verlangen, eens buiten ons dagelijksch gangetje te wezen. Wanneer wij' „weg" willen zijn, dan is het als het verlangen van den dichter in den 55sten Psalm, waar de kreet wordt beluisterd van het overstelpte hart, dat rust zoekt ver weg, ver van de menschenwereld. Wanneer wij „weg" willen zijn, is het om den lofzang in stilheid te zingen, buiten den dagelijkschen druk der dingen om ons. Dan hebben wij niet een onbestemd heimwee naar de verte, maar een bewusten wil, om de werkeiY van den hemelschen Vader te be wonderen in de gewijde rust van Zijn schep ping. VLISSINGEN. Overgeplaatst van Hr. Ms. mijnlegger „Van Meerlant" naar het wacht schip alhier, de officier van marinestoom vaartdienst 2a kl. W. P. J. Brunet de Roche brune. Geslaagd voor Engelsche Handelscorres pondentie de heer W. A. Jaquet, voor derden stuurman de heer A. Penny, voor het eerste gedeelte van het examen der acte N XVIa de wkrdV ruL^V'»0 cn Vïcietl cAicp caclem no V-*eV ^gcbruii^ Vein (Adv. In Blokschrift) heer F. P. Roest, leeraar aan de Zeevaart school, voor nuttige handwerken de dames T. Bakker en T. Bus. De politie hield Vrijdagnacht een man aan, die zich op verdachte wijze ophield op een strook gemeente-terrein aan de Paar denstraat. Als Engelschman en wereldreizi ger trachtte hij geld te verkrijgen. Hij was echter noch het één, noch het ander, maar een doodgewone Hollander, die enkele malen in het politieblad gesignaleerd stond. Hij is ter beschikking van de justitie gesteld. MIDDELBURG. Voor het examen nuttige handwerken slaagden de dames L. E. de Poorte en M. Sytema. Voor het getuigschrift Kerkelijk Orgel spel da heer J. Slotema. De telegrafist le kl. M. Everaars is van het radiostation te Koot wijk overgeplaatst naar het post-, telegraaf- en telefoonkantoor alhier. Geslaagd voor het Mercurius-diploma Fr. handelscorrespondentie de heer J. M. Mullié en Mej. M. J. Mullié. -r- Geslaagd voor het Staatsexamen tot toelating aan de Universi teit voor diploma A onze vroegere stadge noot de heer W. J. J. de Does. Van den volledigen opleidingscursus aan de Industrie- en Huishoudschool worden de volgende leerlingen bevorderd: Naar de le klasse der costuumnaaisters: T. Boone, B. de Bruijne, J. v. Helleman, A. Juli anus, N. Looise, M. Ruben, A. v. Sluij's, M. Visch, M. Wöhler, S. de Hoed, J. Labrujère, fl. v. d. Pas, L. Roelse, T. Sohier, P. Stroo, J. fle Poorte, J. Koejemans, G. Verheul, J. But, J. v. Bijlevelt, N. Boone, J. Valkier, C. v. d. Broecke. Naar de le klasse hulp in de huishouding: P. Janse, M. Peute, C. Vader, K. Julianus, N. v. Loo, S. Moes, M. van Ouwerkerk, M. Streef kerk, M. Mal go, C. de Pagter, N. Verheul, C. v. Sparrentak. Niet bevorderd werden 7 leerlingen. Overgeplaatst naar de 2e kl. der costuum naaisters: N. Cornelisse, T. Cornelis9e, L. Dln- gemanse, M. Eiff, F. Gillissen, W. v. d. Hamer, M. Kooger, E. Landman, S. Moens, A. Mol, I. Stenhuis. Naar de 2e kl. hulp In de huishouding: J. Bal jeu, N. Boon, M. Jansen, A. Klaijsen, W. Leijnse, J. Ridder, F. Schilleman, A. Schout, E. Simonse. Naar de 2e klasse der ateliersklasse: S. Goed- bloed, G. Hamelink, H. Olree, E. v. d. Rhijt, W. v. d. Rhijt, A. Rijken, J. Domerchie. Eén leerling werd niet bevorderd. Huishoudkundige klassen: Van het le naar het 2e leerjaar werden be vorderd: E. v. d. Berg, P. Bouwense, M. Crucq, Y. Doornbos, F. Gideonse, F. v. Sluijs, R. Vis ser, F. Wunderel. Drie leerlingen werden niet bevorderd. Van het 2e naar het 3e leerjaar werden be vorderd: M. Crucq, C. Dingemanse, P. t. d. Gruiter, M. Heijse, A. Hintertür, H. Popping, J. Sanderse,, E. Schol, J. Timmermans. Diploma's werden uitgereikt aan de volgende leerlingen: Voor het examen nuttige handwerken: J. le Due, J. de Leeuw, F. Melse, W. Mes*, P. de Rijk. Voor linnennaaister: W. v. Schijndel, ÜL Bakker. Voor hulp in de huishouding: E. Francois», P. Luteijny Naar bat Duit sok. Hij kwam er tenslotte toe zich aan te klee- den, ondanks de loomheid in zijn ledematen, die al zijn bewegingen belemmerden. Opeens werd hij gewaar, dat hij in de kerk was; hoe hij er gekomen was, wist hij niet. Hij zag, dat hij op dezelfde plaats stond, als waar hij de priesterwijding ontvangen had, had hij toen niet luidkeels moeten uitroepen „Neen, neen, ik ben het niet waardig?" Het kwam hem voor, alsof iemand hem dat ge vraagd had en hij draaide zijn hoofd om; het was de koster, die hem vroeg of hij niet met de stille mis wild ebeginneni, en die hem verwonderd aanstaarde. Het wa|s hem alsof iemand anders dan hijzelf de mis las en hij een klein kind was, aan de hand van. zijn jonge moeder, die hij zoo bewonderd en waarvan hij zóóveel gehouden had en die hem wees, hoe hij het teeken des kruises maken moest. Hij voelde haar zachte vingers, die zijn kleine handje omsloten hielden. Nu keerde hij zich om en hief den kelk op; zijn oogen zochten zijn moeder en zagen Edith, die in bruidsge waad voor hem knielde en er als een engel uitzag. „Ach, dat ik je maar in het graf kon leggen, zoo rein, zoo onschuldig", dacht hij op het oogenblik, dat hij de gewijde ouwel op haar bevende lippen legde. Zij .zag naar hem op met een uitdrukking op haar gezicht die hem tot aan het uur van zijn dood als een hemel - sche groet zou vergezellen: vervolgens stond zij op en knielde in het donker van de kerk neder, terwijl zij op haar bruidegom wachtte. Zij zag, hoe de kerk zich met bruiloftsgasten vulde, zij meende Bertha dicht in haar nabij heid gezien te hebben, maar alles was in eens steeds dichter wordende nevel gehuld, toen begon dé naval ta draaien an all arled kleuren aan te nemen en begon het in haar ooren te ruischen, alsof er een hevige storm woedde. Moeder wreef haar ijskoude handen en zij moest stevig op Tassilo's arm steunen om naar het altaar te komen. Haar ledematen en haar tong waren zoo zwaar als lood; toch had zij de kracht nog hem toe te lachen en te fluiste ren: „Het klooster is nu vergeten. Ik word graag je vrouw". Het laatste woord kon zij er slechts stamelend uitbrengen. Nu stonden zij voor het altaar. Raoul hield een toespraak, Waardoor allen diep ontroerd waren, behalve het bruidspaar, dat er niets van hoorde en' Raoul zelf, die niet wist, wat hij zeide. Want hij zag het gezicht van Edith ver anderen, hij zag ook hoe Tassilo angstig naar haar keek en haar hand verder door zijn arm trok. Met luider stem sprak hij de woorden na: „Edith, ik neem je tot mijn vrouw", Toen Raoul zich echter lijkbleek tot de bruid wend de en zeide: „TassilO' ik neem je toen riep zaj luid: „Raoul", strekte haar armen naar haar uit, verhief zich kaarsrecht, met reeds gebroken oogen en viel voor zijn voeten neer. De moeder schreeuwde luid; alle aanwezigen omringden het altaar. Raoul knielde en hield Edith's hoofd in zijn armen, terwijl Tassilo bitter weenend, haar handen poogde te verwar men en haar zachtjes bij haar naam riep. Maar Raoul drukte haar oogen toe, zoo rustig, alsof hij haar nooit gekend had, terwijl een glimlach om zijn lippen speelde. Eenige menschen zeiden, hoe Bertha zich over' haar broer gebo gen hadf en de doode bekeken had, weer an deren hadden haar niet gezien en in de kerk was zij' niet. Na vele uren eerst kwam de moeder van Edith weer tot het bewustzijn en zij kon niet begrijpen, dat zij nog leefde. Haar smart was troosteloos. Tassilo kwam1 vele malen naar de schoone djoode kijken,, maar telkens, als hij haar zag barstte hij in snikken uit. Edith lag in bruidsgewaad, met den myrten- krans in haar zijden lokken en een vreedzame glimlach op haar lippen, in de op de borst gevouwen handen een klein kruis houdend. Raoul verliet haar dag en nacht niet, gebeden lezend, zoodra iemand binnenkwam; alleen zijnde, op een fluistertoon met den doode spre kende. i „Ik heb je voor mij gewenscht en nu ben je de mijne, voor eeuwig. God heeft in Zijn groote goedheid de hand naar mij uitgestrekt, daar ik anders verdrinken moest. Nu heeft mijn har^ geen enkele band meer op aarde: het is bij jou in den hemel". Zoo sprak hij maar steeds door in de wonderlijke stille uren. De 'openbare meening wilde echter niet aan een wonder gelooven en trachtte te onderzoe ken, wat er gebeurd was. Het gerecht had zich met Barbara bemoeid, haar in een onder- aardsch gewelf op een pijnbank gelegd en den staf over haar gebroken. Zij kon niet bewijzen dat zij geen toover- of liefdedrankjes en an dere dingen bereidde, die baten en schaden konden, zij kon niet bewijzen, dat ze in den laatstén tijd aan niemand zoo iets gegeven had, ze wist echter niet aan wien. Zij werd tot den brandstapel veroordeeld, maar eerst nog in leven gehouden en gefolterd, in de hoop dat zij alles zou zeggen. Sommige menschen fluisterden Iets over Ber tha's grootmoeder, van wie men wist dat zij Tassilo graag tot man van haar nichtje wilde hebben. Maar zij was rijk en gezien en men waagde niet de hand op haar te leggen. Bertha was in den laatsten tijd zoo vroolijk1 geweest en was in de dagen van rouw zoo diep be droefd geweest, dat niemand haar verdacht. De moeder van Edith kon geen verstandig woord spreken; zij scheen volslagen krankzin nig. Raoul had zijn geliefde doode den laatsten dienst bewezen, hij was geen oogenblik uit haar nabijheid geweest, totdat het graf geslo ten was. Nu lag hij aangekleed op zijn bed; 'n soort van doffe gevoelloosheid kwam over zijn lichaam en kwam ook langzamerhand over zijr geest. Het tijden en verdriet van den laatsten tijd scheen onmetelijk ver weg te zijn. Het kwam hem voor, alsof hij een korreltje zand was iii een kleine ruimte, die zich verwijdde tot een groote arena; langzaam werd deze dan weer kleiner om vervolgens nog grooter te worden en zoo ging het in het oneindige voort, tot hij in een diepen slaap viel. Hij zag er uit alsof hij dood was, zoo stil lag hij daar, met ingezonken oogen, slapen en wangen, als een oude man. Zijn adem ging zoo langzaam, alsof hij dreigde stil te staan. Hij werd niet wakker, toen midden in den nacht zqn deur zachtjes openging en een gesluierde gestalte bij hein binnen kwam, die de deur voorzichtig achter zich sloot. Zij zette een kleine lantaarn op den grond; het schijnsel gleed over den grond heen tot aan het bed. Nu naderde zij zelf het bed, terwijl zij haar sluier af deed. Toen zij naar Raoul keek, riep zij luid „Jij ook dood", viel voor hem op haar knieën en overlaadde zijn afhangende hand met kussen. Hij sloeg zijn oogen op en staarde de knielende gestalte eenige oogenblikken aan, doch zonder haar te herkennen. Eindelijk zei hij: „Bertha, jij hier? In den nacht". „Ik kom/ niet bij mijn broer zeide ztf met een diepe zucht, die uit den afgrond scheen te komen, maar bij den priester, dien ik biech ten moet". Raoul ging op den rand van zijn bed zitten; zijn vermoeid gezicht verried angstige span ning. Bertha vouwde haar handen en knielde voor hem neer. Er was niets anders dan beider ademhaling te hooren. Raoul keek naar het crusifix aan den tegenovergestelden kant van den muur, alsof hij kracht wilde ontvangen om datgene, wat hij hooren zou, te kunnen dragen en legde zijn hand op het hoofd van zijn zuster. Hij dacht daarbij aan het haar, dat hij dezen morgen nog aangeraakt had en pu onder de aarde lag maar niet alle*. Neen, een lok droeg hij op zijn borst en die zou eerst gelijk met hem onder den grond ge stopt word an. (Wordt rarvolgtL)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 1