Vraagenj&anbod v.ROSSEM'* ZEEPAARD I5cr EEN GEBED WEEKBLAD VOOR WALCHEREN EERSTE 85e JAARGANG VRIJDAG 14 JUNI 1929 DRUKKERIJ H. WEGELINQ VLISIINGEN DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELB. ABONNEMENTSPRIJS 40 CENT PER 3 MAANDEN FRANCO PER POST 45 CENT LOSSE NUMMERS 5 CENT Uitgave a! ADVERTENTIEPRIJS 20 CENT PER REGEL INGEZ. MEDEDEEL. 40 CENT CONTRACTEN SPEC. TARIEF ing, Noordstr. 44, Telef. 130, Vüssingen. Bijkantoor: Drukk. De Lange Jan, Noordstr. C 34, Middelburg No. 24 DRUKKERIJ H. WEGELINQ VLISSINGEN DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELB. öp» Zij die zich met 1 Juli op dit Blad wenschen te abonneerenjjcrijgen de vóór dien datum verschijnende nummers GRATIS. De Uitgever VLISSjInGEiN. Mej. W. A. van Maris, thans tijdelijk werkzaam als onderwijzeres te Oude- lande, komt voor op de voordracht al si zooda nig. Geslaagd voor het voorloopig machi nistendiploma de heeren F. L. Visser, J. M. Visser. D L. Verrips, en H. Vegt. Overge plaatst 30 Juni de sergeant-bottelier J. A. Nederlof van wachtschip te Willemsoord naar dat alhier. De commandant van dei brand weer, de heer P. J. Wemelsfelder, heeft; tegen 1 Augustus wegens drukke werkzaamheden, eervol ontslag aangevraagd. Voor het Espe- rianto-examen diploma A, is geslaagd, Mej. J. J. Koster. Het bouwen van. 19 woningen voor de Vereeniging tot verbetering van de Volkshuisvesting alhier, is opgedragen aan de N. V. Aannemers-bedrijf voorheen P. A. van LICHTE MARYLAND BAAI IN PATENTVERPAKKING. 2. Edith?" Wi] zorgen voor nette uitvoering van uw Drukwerk en zijn toch het laagst in prijs I WegelingsTlieutvsblad Ook op het gebied van Kantoor- en Schrijfbehoeften zijn wij goed en goedkoop I -T De „Haagsche Post" merkt op, dat men, nu met een zacht gangetje naar den 3en Juli heen gaat, wanneer een paar millioen Nederland- sche kiezers en kiezeressen uit, op den kop af, drie dozijn partijen honderd leden der Tweede Kamer zullen hebben te kiezen. Het blad meent, dat het toch wel een prettig ge voel is voor den kiezer, zooveel keus te heb ben en straks wel dan hebben wij honderd partijen voor honderd Kamerleden. Gelukkig zijn we daaraan nog niet toe zes en dertig is al wel. Het is te hopen, dat de politieke hartstochten niet al te veel zullen woeden. Heete hoofden en koude harten tegenover el kaar, ziet daar meestal de onvermijdelijke ge volgen. Ieder ziet immers zijn opinie als. de éénig juiste en ook men heeft eenmaal een idee en blijft daarbij. Het zou daarom ook al veel gewonnen zijn als de partijen eens met elkaar konden overeenkomen, geen recla meprenten en geen kalknamen aan te brengen, stel datzulks geoorloofd is maar dit alles achterwege te laten. Het stoot het schoonheids gevoel, ook lang nog, nadat de verkiezingen gehouden wenden. Wij kunnen ons deze re clame niet anders indenken, dan van geen waarde voor de partij zelf en misschien ook ergernis opwekkend bij anderen. En het is werkelijk niet noodig de verhoudingen nog scherper te maken, dan ze reeds zijn. En wie eenigszins meeleeft, met wat er omgaat in de harten der menschen, wéét ook wel zonder schreeuwende reclame, wie of wien hij te kiezen zal hebben, ook zonder namengeklad der op schuttingen of straten en helle kleuren op de muren. Misschien willen de partijen deze, zeker niet nieuwe gedachte^ overwegen, en aldus overnemen. Wie neemt het initiatief? En verder strijde iedere partij met eerlijke middelen, en kome men met beloften, die kun nen worden verwerkelijkt. Men overdrijve niet en stelle de dingen niet mooier; voor, dan zij zijn. Regeeren is nu eenmaal een kunst, en wie zich daartoe gééft, dient zich rekenschap te geven, of hij zich van die taak bewust is en er toe bekwaam. Zoo dfe persoon, als de partij. En bovenal zie men toch de dingen in het belang van het algemeen, het landsbelang, want dóér gaat het toch om, en niet het par tijbelang. Het land is er niet om,- de partijen, maar de partijen zijn er om het land en als dit goed begrepen werd, dan zouden er ze ker geen zes en dertig zijn. Men vergete dit nooit. Door dit te vergeten, verlaagt men het doel, waarvoor men strijdt. Door dit uit het oog te verliezen, verliest men hen, die Waarlijk edel zijn in hun denken, edel' ook in hun be- geeren, in welke richting er zal worden gere geerd. Want maar al te veel werkt de politiek in een richting, waardoor men haar niet meer kan vertrouwen en men zich van haar afkeert, om niets meer met haar te doen te willen heb ben. Wij hebben noodig: edele mannen en vrouwen, wie het waarlijk te doen is, om het heil des volks, en d&drom alleen. Hoogstaan de menschen, menschen met een hart voor iedereen, die tot het volk behoort, met een ruimen blik, die de wondeplekken weet te ontdekken en met fleren moed, om den weg in te slaan, hun door hun geweteru gewezen. Menschen, die allereerst „gewetens-menschen" zijn, én dan, in de tweede plaats „partij-"men- schen, maar ook dan nog niet óm de partij' maar om het geheel des volks. En verder vergete geen enkele kiezer, dat „ieder volk lie reg'-tT'ng krijgt, welke het verdient Wijnen te Dordrecht voor f 68900. In „Mai- son Chic" op den Nieuwendijk ontstond brand. Door het water van die motorspuit no. 2 werden de vlammen gebluscht, en de brand beperkt tot den winkel en een daarachter gele gen kamer. De oorzaak van den brand is onbe kend. De commissaris van politie waar schuwt tegen zekeren Joh. de B., die voorgeeft handelaar in pillen te zijn en alhier te wonen. Sedert jaren woont hij echter hier niet meer en blijven reclames of verzoeken om restitutie van geld, steeds onbeantwoord. Zijn tegenwoordig adres is onbekend. Ds. de Voogd deelt in het „VI. Predikbeur tenblad" mede, dat vele belangstellenden ver zoeken fot hem richtten, om den wijzer voor de kerkverwarming, nu de som bij elkaar is, niet stop te zetten, maar te laten, doordraaien, voor een ander doel. En men wijst op de droe ve staat van den kerkmuur aan de Oude Markt. Maar een goede ontmanteling zou f 100,000 kos ten, waar niet aan te denken valt. Schrijver zou zich echter zeer verheugen, als men de Kerk voogdij in staat wilde stellen het ontmantelde stukje muur in de oude schoonheid te restau- reeren. De afd. Vlissingen van het Roodei Kruis hield ten raadhuize haar ledenvergadering. In dit jaar is in geen enkel geval daadwerkelijke steun verleend. Het ledental stijgt langzaam. Een cursus voor adspirant-helpers is opgericht. Het verslag van den penningmeester deelt mee dat er een voordeelig slot is van f 980,58Va- Als bestuurslid voor het comité der Zonnestraal collecte werd aangewezen de heer Knoop. Naar de algemeene vergadering te Middelburg de heeren Van der Beke Callenfels en Hartelust. De afd. Vlissingen van den Chr. Metaalbe- werkersbond hield hare 28ste jaarvergadering in het Concertgebouw. De voorzitter wees op wat er in het afgeloopen jaar is> geschied. Na opening trad de heer Siebesma op met zijn de clamaties. De bondsvoorzitter, de heer F. Ei kerbout sprak over: „Ziende op hetgeen voor is". Na de pauze sprak de heer H. WetselaaH over: „Gouden Teugels". De C. K. W. O. vergaderde in het Gebouw der Jongemannen Vereeniging. De voorzitter wees op den opgekomen wensch, een sportver- eeniging te bezitten, de secretaris zette de. be zwaren uiteen. De 2e secretaris deelde mede, dat „de Volharding" naar de C. K. W. O. wil overkomen, indien of de zaal met de werktui gen worden overgenomen. Na een korte pauze, bleek dat 36 der aanwezigen zich hadden; op gegeven voor gymnastiek, 26 voor korfbal en. 10 voor voetbal, zoodat voorloopig kan worden overgegaan tot oprichting van een gymnastiek- en korfbal-afdeeling. Vrijdagavond gaf de V. C. Vlissingen een feestavond, ter! eere van het 121/2 jarig bestaan en het behalen van het kampioenschap van de Zuidelijke 2e klasse A door haar le elftal. Aan de heeren werd een groote foto in lijst van het kampioen-elftal en aan de dames een bouquet rood-witte bloemen aangeboden. De ver. Kunst naar Kracht werkte verder flink mede, tot het welslagen van dezen avond. Walcheren heeft bezoek gehad van de Finsche Volkenbondsleden, welke alhier aan het station werden ontvangen door het gemeen tebestuur, en die onder leiding van den hoofd ingenieur van den rijkswaterstaat, ir. W. H. Brinkhorst de nieuwe haven- en sluiswerken bezichtigden. In Grand Hotel „Britannia" bood het gemeentebestuur een lunch aan. Daarna werd naar Middelburg gereden, verder naar Westkapelle. Met den mailtrein vertrokken de bezoekers weer. Een ander bezoek was dat van den burgemeester, een der wethouders en de directeur van de haven te Neuss (Duitschland) ook aan de haven- en sluiswerken. De bezichti ging geschiedde weder onder leiding van ir. Naar het Duitsch. Bertha ontwikkelde zich intusschen niet zoo harmonisch, haar overmoedige buien hadden grootmoeder langen tijd zoo opgevroolijkt, dat zij er heelemaal niet aan gedacht had, die te remmen. Het was haar tamelijk onverschil lig. wanneer haar kleinkind iemand belee- digde of kwetste; de menschen verdienden het. Bertha toch was gevat, natuurlijk had zij dus benijders en het was beter als die menschen bang voor haar waren dan wanneer deze haar mishandeld hadden. Zij was een Zuidelijke schoonheid. „Als mijn kleinkind eens van iemand houden zal, zal het met een warmen gloed zijn", zei het oudje en lachte in haar vuistje. Edith had veel van haar vriendin tel lijden, maar zij bleef altijd zacht en geduldig; wat zou zij ook niet verdragen hebben van Raoul's zuster. Edith werd er vaak door haan moeder heengezonden, meer dan haar lief was, vooral sinds een zoon van een rijken koopman, Tas- silo geheeten, in de stad gekomen was, zoo 't heette om een anderen koopman een bezoek te brengen, maar in waarheid echter om eene mooie, rijke vrouw te nemen. Bertha was hem aangewezen als het meisje, waarop hij verliefd moest worden. Nadat hij haar zwar te oogen gezien had, leek hem dit zoo'n moei lijke opgave niet. Bertha lachte om zijn blon de haar, zijn klein snorretje en zijn blauwe oogen. „Mijn dochtertje is ook niet leelijk", dacht Edith's moeder, kleedde haar In een mooien wollen jurk met een mooie schitterende gesp, waardoor de jurk wat omhoog getrokken werd en een blauwen onderjurk liet zien. Moeder had alles zelf gemaakt en beschouwde haar kind met welgevallen, keek naar haar lokken pracht, die zij, wat de buren ook zeiden, niet tot vlechten gemaakt had. Edith had geen flauw vermoeden van de heimelijke wenschen van haar moeder en ging vroolijk en onbevangen met Bertha om. Maar zij werd verlegen, als de veelbesprokene, knap pe Tassilo, die men in de heele stad als de verloofde van het „duivelskind" beschouwde, haar aandachtig bekeek en die dikwijls een praatje met haar wilde maken. Bertha maakte dan eiken keer grapjes over hen, maar altijd trok zij aan 't kortste eind, want hij gaf haar rake antwoorden terug. Zoo ontstonden kleine schermutselingen, waarin geestige opmerkingen sprankelden, die slechts een enkele maal iets grievends hadden. Edith hoorde eens, dat hij aan Bertha vroeg: „Wie is toch je liefste vriendin?" en dat Bertha antwoordde: „Zij is een arm meisje; haar moeder is een weduwe en heeft soms nauwelijks eten voor haar en haar kind; daarom vragen wij de kleine vaak ten eten; zij zal nu spoedig non worden. „Arm kind", zeide Tassilo en keek deelne mend naar haar. Edith voelde dien blik, hoewel zij met' den rug naar hen toestond, want zij stond bij Ber tha's grootmoeder garen voor haar op te houden, maar het zat zoo in de war, dat de vrouw met een roode kleur er aan trok en noch het gesprek hoorde, noch naar Edith keek, die een vuurroode kleur en tranen in de oogen** had. Zij durfde niet met haar oogen te knippen, anders zou zij die afschuwelijke tranen niet kunnen bedwingen. Zoo gauw het maar eenigszins kon, ging ze weg en vertelde schreiend alles aan haar moeder. „Niet waar moeder, U laat mij er niet meer heengaan". Maar haar moeder was van een andere mee ning. Zij dacht dat het goed voor de menschen was om vernederingen geduldig te dragen en niets daarvan te laten merken. Bertha stond ondertussclien voor den spie gel, sloeg zich in 't gezicht en zei: „Nietwaar, een zwarte heks ben ik, mijn tong is scherp en snijdend en zoo onschuldig, dat men er om lachen moet. Het arme kind, dat non wil worden en toch mooi aangekleed wordt, juist in een kleur, die ik niet dragen kan. .Ik met mijn ecuwig rood en dan die domme haren", zij trok er aan, die zoo zwart zijn en altijd er woest uitzien, en. zij met haar mooie haar. Ik had ook lange lokken kunnen hebben* hee lemaal kroes, maar neen, grootmoeder moest ze vlechten, zoodat men goed kan zien, hoe borstelig ze zijn. En Edith ze:gt altijd „ja", als ik „nee" zeg; morgen zal ik ook maar „ja" zeggen". Maar als Bertha „ja" zei klonk het als „neen" en spoorde Tassilo tot allerlei plage rijen aan, waarop ze des te scherper ant woordde. Hij sprak veel met haar en slechts zelden met Edith; maar wanneer hij met haar sprak, veranderde zijn toon en heel zijn we zen tot onbeschrijflijk misnoegen van Edith, die daarna door Bertha mishandeld werd' in de verterende jalouzie, die haar blind en doof en liefdeloos maakte. Raoul had de lagere wijding ontvangen en zou, gedurende een verblijf thuis, nog eens zijn hart op de proef stellen, voor hij het bindende woord uitsprak, waarmede hij de wereld voor altijd vaarwel zeide. Hij zou in het klooster tot hulpprediker gewijd worden en na een jaar in de kathedraal in zijn vader stad, den priesterzegen ontvangen. Edith kwam vandaag hoopvol bij haar vrien din binnen. Zij had er een vermoeden van dat Raoul gekomen was en haar hart werd1 door een heilige schroom bevangen, als zij dacht hoe spoedig haar speelgenootje uit haan jeugd een Godsman zou zijn. Zij vond Tassilo met Bertha samen en hoorde hen er over schertsen, welk een groote eerbied zij van stonde af aan voor haar broer moest hebben. Edith stond daar met een hoogroode kleur, als Raoul lachend naar haar toe kwam em haar een hand gaf. Zij keken elkaar aan em zeiden beiden niets. Raoul werd zeer bleek en Edith's hand beefde in de zijne. Tassilo draaide aan zijn snor en zag afwisselend bei den aan. Hij fronste zijn voorhoofd een beetje, Bertha liet haar schitterende witte tanden zieji. „Nu", zeide 4h „herken je hem niet meer, „Ik? Jazeker". Edith zag hem nog altijd aan. „Of ben je bang voor hem?" „Neen, heelemaal niet, ik benijd hem", zeide zij zachtjes en boog haar hoofd. „Zou je ook wel graag geestelijke willen worden?" vroeg Tassilo maar hij lachte niet. „Zoo iets", was het antwoord. '„Ik heb je toch verteld", riep Bertha op een scherperen en strengeren toon uit, „zij wil non worden en mag niet, en ik moet non worden en wil niet". Tassilo zei glimlachend: „Dat wil ik gelooven". „Waarom" vroeg Bertha. „Nou, je zoudt het in een klooster niet lang uithouden". „Wie zal het zeggen, maar ik heb wilskracht genoeg om mij op te sluiten en nooit meer een woord te spreken. „Dat God je daarvoor behoede", zeide Ra oul ernstig. „Heb je het bittere er van al ondervonden, Raoul?" „Neen, zeide hij, „ik zal mijn ambt tot aan den dood getrouw blijven, hij keek naar Edith, al zou het me ook leed bezorgen; maar jij, je hebt er geen roeping voor, je kunt geen af stand van de wereld doen". „Wie weet of de wereld je niet zoo vast heeft, dat je nog, voor het je harteleed kost, het geestelijk ambt vaarwel zegt". „Neen", zeide Raoul, „alleen de dood kan mijn belofte verbreken". Den geheelen tijd zag hij bij deze woorden Edith aan, die in al haar jeugdige schoonheid daar stond, met de gelaatstrekken van een madonna; om de halfgeopende mond was een lichte trilling, die zich voortzette tot aan haar handen, die zij saamgevouwen had. Tas silo zag het en zijn hart begon sneller te klop pen. Bertha keek beiden aan en haar lippen gingen van elkaar, zoodat haar tanden glin sterden, uit haar oogen schoten vonken naar Edith. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 1