Voor Jong en Oud
w
ONS JEUGDVERHAAL
S
N
UFFELGRAAG
E
N
K
N
AG
E
LI«J
NT JE.
f^l
WEGELÏNG'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG
17 MEI 10» No.
DE KLEINE STRAATZANGER.
'Dikke Thomas en oude Jacob, waren twee
muzikanten, die het in hun leven niet zoo erg
gelukkig getroffen hadden. Jacob bespeelde de
viool en Thomas blies op een trompet en zoo
reisden zij in het begin van de vorige eeuw
van stad tot stad, van het zuiden naar het
noorden van Engeland
Zij haalden niet veel op, zoo langs de straten
en daarom gingen zij des zomers als het
weer zacht en warm was meestal maar er
gens huiten in het open veld slapen. Zij had
den het dus niet gemakkelijk, onze beide
vrienden, en dikwijls dachten zij dan ook nog
wel eens terug aan de dagen hunner jeugd,
toen zij vol idealen met hun instrumen
ten de wereld waren ingetrokken. Zij waren
toen overtuigd nog eens fn hun leven beroemd
te zullen worden, maar zoover was het nooit
gekomen. Integendeel, niemand kende hen ei
genlijk.
De waarheid was. dat zij niet eens zulke bij
zonder goede muzikanten waren, zie je. Toen
zij nog jong waren dachten zij van wel, maar
later was het hpn maar al te duidelijk ge
bleken. dat er heel veel kunstenaars waren,
die v£el knapper waren dan zij
ll^el .in den beginne hadden zij in een rei
zend circus gespeeld, jaren lang, maar dit
circus was eindelijk uit elkaar gegaan etn
toen was het betrekkelijk rustige bestaan
voor hen afgeloopen. Zijwerden straatmu
zikanten
Ais liet winter was en koud, bespeelde Ja
cob zijn viool met verkleumde vingers en Tho
mas moest blazen, blazen, al maar blazen, al
was hij nog zoo verkouden \nders haalden
zij geen geld op en wat moesten zij dan be-
ginnen?
Maar gelukkig was het nu bijna lente en
het weer was zoo, dat zij het best konden uit
houden, ja, zelfs genoten op hun wandelingen
langs de buitenwegen.
Zij waren op weg naar het dprpje Dovring-
ton, ergens in het midden van Engeland en
zij stelden zich voor, dat lij daar wel ieta ver
dienen zouden, want het dorpje was eoo stil,
dat er bijna nooit iemand kwam, zoodat de
inwoners wel blij zouden zijn met de muzikan
ten. En hierin vergisten zij zich niet
Nauwelijks waren zij bij de hoofdstraat van
het dorp aangekomen, of zij werden reeds om
ringd door een kring van jongens en meisjes,
die joelend en lachend met hen meeliepen,
naar het ruime marktplein. En daar streek
Jacob over de snaren en blies Thomas naar
hartelust, blij zooveel toehoorders te hebben
gevonden. Zij speelden wel een uur lang en
haalden veel geld op, want gelukkig bleken de
menschen in het dorp niet karig
Dankbaar trokken zij tegen den middag weer
verder, nog een tijdlang gevolgd door de uit
gelaten dorpsjeugd. Hoe verder zij echter op
den landweg vorderden hoe kleiner het groepje
kinderen achter hen werd totdat er eindelijk
nog maar één jongetje over bleef: een klein
en haveloos gekleed ventje.
Jacob en Thomas zagen hem wel maar zij
zeiden niets. Dit ventje zou straks ook wel
terugkeeren, dachten zij.
De jongen zelf, echter, scheen dit niet van
plan te zijn. Hij bleef achter hen loopen en
verwijderde zich op die manier hoe langer
verder van het dorp. Eindelijk keken Jacob
en Thomas elkaar eens aan, zfl ronden dat t
te gek werd en dat het jongetje terug moeat
gaan, daar hij anders zeker niet meer voor 1
vallen van den avond thuis kon zQn.
Oude Jacob keerde zich om en vroeg la
chend: „Zeg, manneke, wat ben jij eigenlijk
van plan? Wil je gomt met om meeloopco
naar het einde van de wereld f'
De jongen schoot in den lach en antwoordde
vroolijk: „Als U van plan bent zoover te gaan,
ga ik ook mee".
Bij het hooren van dit antwoord keerde
ook Dikke Thomas zich om en keek strak
van pure verbazing naar zijn makker. En het
moet gezegd, ook Jacob's oogen stonden groot
van verrassing.
„Wat een stem", prevelde de oude violist
getroffen.
„Kolossaal", fluisterde Thomas.
Beide muzikanten staarden strak naar den
jongen voor hen. En er was reden voor, want
nog nooit in hun leven hadden zij een kleinen
jongen ontmoet, met zulk een klankrijke en
fraaie stem. Het scheen wel bijna of de jon
gen zong, zoo mooi klonken de paar woorden,
die hij sprak.
Oude Jacob liet echter aan den jongen niets
van zijn verrassing merken en zeide hem
thans dat hij naar huis moest terugkeeren;
het werd al laat. Maar het ventje schudde
het hoofd.
„Ik heb geen huis", antwoordde hij een
beetje verlegen. „Ik slaap des nachts bij de
boeren en overdag doe ik wel eens boodschap
pen voor hen. Ik wil met U meegaan en ook
muzikant worden".
Een oogenbJik overlegden oude Jacob en
Thomas samen wat zij" doen zouden, maar
aangezien de jongen blijkbaar een wees en een
zwerver was, besloten zij tenslotte, dat hij
maar mee moest gaan. Wordt vervolgd^
HET BUITEN-PARTIJTJE.
Dirk is met zijn zusje naar buiten getrokken.
Moeder heeft voor een mandje met boterham
men en lekkernijen gezorgd en bovendien voor
een flesch versche melk. Die twee kunnen
het nu zoo daarbuiten best uithouden, geloof*
dat maar.
Vinden jullie dit plaatje nu ook zoo bij
zonder geschikt om het eens mooi te kleuren?
Ik vind het prachtig en ik geloof dat de tee
kenaar er ook wel op gerekend heeft, dat jul
lie met kleursel of waterverf voor den dag
zouden komen, anders had hij alles niet wit
gelaten, nietwaar?
JAN'S AVONTUUR.
Laat des nachls hoort Jan gestommel,
Reeds was hij al in den dommel.
Daad'lijk denkt hij: „Wat is dat?"
Zijn er dieven op het pad?"
Kwaad springt hij daar uit de veeren.
Wacht: hij zal z'eens mores leeren.
En vriend Jan. voelt zich heel sterk;
Waar is nu den dief aan 't werk?
Zacht sluipt Jan nu door het huis.
Hé, daar hoorde hij gedruisch.
Dapper schreeuwt hij: „Wie is daar?"
Luid gelachf.'t is vader maar.
'n Beetje bleu keert Jan terug;
Vader's oogen in den rug
Maar toch blij denkt vader dan:
RAADSELS.
Oplossingen der vorige week.
1. De adem.
2. Overal waar dc rozen wit zijn, heeft men
rooskleurige paarden.
3. Ootmoed.
4. Als de hondsdagen beginnen.
5. De rivier.
G. Kleed, Leed.
7. Lucifer.
8. Een afgerukt blad.
9. Eindhoven.
10. Een jaar met 52 weken, elk met 7 dagen.
11. Rood, Door.
NIEUWE RAADSELS.
1. Ik ken een naam van zeven letters, die elk
jaar vaak genoemd wordt:
1, 4, 7, is een lichaamsdeel.
5, 4, 6, 7, is een man.
7, 1, 6, 3, is zwart.
2, 4, 7, is een meisjes- en jongensnaam.
2. Wie spreekt znoder te praten?
3. Wat heeft een neus, maar geen hoofd?
4. Welke kop is hol, maar zonder hersenen?
5. Ik dien hier als vloer,
Voor burger en voor boer,
Als ik' omhoog word gehangen,
Staat een ieder near my te verlangen.
6. Het is een bekend groot dier, doch als toen
er de laatst^ loiter afdoet krijgt men kostbaar
sieraad.^'
ANECDOTE.
Op zekeren dag, vertelde een oude Russische
krant, kwam de hoofdcommissaris van polilie
le Si.-Petersburg vroeg in den morgen aan
hel paleis van Nicolaas I len einde het mor
genrapport te doen.
Alles in de slad is in de beste ordev Sire.
De keizer zag hem strak aan en gaf ten
antwoord:
Volgens jou is altijd alles in orde en je
hebt niet eens gemerkt dat het standbeeld
van Peter den Groote gestolen is.
Wat gestolen I riep Ruterlin zeer ontsteld.
Vergiffenis, Majesteit, ik zal dadelijk een
onderzoek instellen.
En zorg, dat de dief binnen 21 uur, ge
arresteerd is, begrepen?
Ja Sire.
Rulurlin vertrok, en zag tot zijn groote ver
bazing en blijdschap het reusachtige monu
ment nog kalm staan.
En hij terug naar den keizer
Men heeft Uwe Majesteit een onjuist be
richt gemeld, het monument is ongeschonden.
De keizer lachte en wee;; naar den kalender:
Het was 1 April.
EEN BOEKENVRIEND.
Frans Ruder had 't eerste deel van een zeld
zaam werk uitgeleend. Vier malen schreef hij
om terugzending. Toen hij er vergoefsch op
wachtte, zond hij 't tweede deel ook maar aan
denzelfden persoon' en hij schreef er bij:
„Ik zend U dit deel, omdat nu 1 onminste
één van ons beiden 't werk compleet heeft
't Is waar, dat 't natuurlijker geweest zou zijn.
y^\i
,11^11)1^
ff»,
72"> Wij lieten de mooie gelegenheid niet voor
hij gaan. Zoo gauw we konden, klommen
we naar beneden en pakten ons weg. We
liepen als hazen, dat beloof ik jullie.
i -*y
*V'
<W»'
726 Toen we ver genoeg weggeloopeti waren,
lieten we ons in 't gras neervallen. We
waren aan het gevaar ontsnapt, maar we
wisten volstrekt niet, waar we ons bevon
den. Hoe moesten we weer thuiskomen?
727 Daar zagen we beneden aan den slootkant 728 Dat was een uitkomst. We holden dadelijk
iemand in het gras zitten. Ik geloof warem- het heuveltje af, waarop we r-b.-
pel, dat het oom Grijsbaard, de Waterrat den. Oom Grijsbaard zou ona deti
is. zei ik. Gauw eens even kijken. En wel wijzen. Die was goed met de heale om-
ja hoor, hij was het. trek hekend.