Draag en £anbod\ DE TROTSCHAARD v.ROSSEM's ZEEPAARD I5cr. WEEKBLAD VOOR WALCHEREN CONTRACTEN SPEC. TARIEF EERSTE BLADt HEERENBAAI 85* JAARGANG VRIJDAG 17 MEI 1929 DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELB. ABONNEMENTSPRIJS 40 CENT PER 3 MAANDEN FRANCO PER POST 45 CENT LOSSE NUMMERS 5 CENT ADVERTENTIEPRIJS 20 CENT PER REGEL INGEZ. MEDEDEEL. 40 CENT Uitgave fi. Wegeling, Noordstr. 44, Telef. 130, Vlissingen. BijkantoorDrukk. De Lange Jan, Noordstr. 0 34, Middelburg No. 20 DRUKKERIJ H. WEGELING VLISSINGEN DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELB. MIJNHARDTs Hoofdpijn-Tabletten 60 ct. Laxeer-Tabletten 60 ct. Zenuw-Tabletten 75 ct. Staal-Tabletten 60 ct. Maag-Tabletten 75 ct. Bij Apoth. en Drogisten. 4. Wij zorgen voor nette uitvoering ven uw Drukwerk en zijn toch het laagst in prijs I eling s Tïieuwsblad Ook op het gebied van Kantoor- en Schrijfbehoeften 7ljn wi] goed en goedkoop I Een mooi stukje over huiselijke opvoeding is te lezen in „Hulp voor Onbehuisden", on der het opschrift: „Oog om oog". De bedoeling is gegeven in den vorm van een verhaaltje van een paar ouders, die reeds drie jaar tui nierden aan het gazon vóór hun huis. Elke lente werd er opnieuw gezaaid en elk najaar bleek het nog niets te zijn geworden. „Wij kun nen hier geen behoorlijk gras hebben", zuchtte mevrouw „met die kinderen is het onmogelijk. Achter het huis hebben ze ruimte genoeg om te spelen, maar toch moeten ze altijd hier ra votten. Van alles doen we aan dat gras, maar het krijgt gewoon geen kans". En dan worden de jongens geroepen en gewaarschuwd, van het gras af te blijven, wie 't waagt er weer op te komen, mag den heelen dag niet weer bui ten. Maar ja wie weet het niet, hoe onver- biedelijk de jeugd soms is en dreigementen kennen ze wel. „Daar komt toch niets van". En lustig duikelden ze kopje. Achter het huis was gelegenheid en ruimte te over, en daar hadden ze een vliegtuig gebouwd en een ge- improviseerde tent opgeslagen. Daaraan dach ten de ouders, en ze meenden, dat de jongens het vanzelf sprekend vonden, dat hunne ceders de kostelijke bouwwerken in den achtertuin laten. Vader zei, dat ze eens een lesje moes ten hebben. Al dat gedreig, ook mooie woord jes hielp niets. Hij liep naar de achterdeur en •meet vliegtuig en tent pardoes onderstboven, zoodat er geen stuk van heel bleef. Toen de jongens merkten, wat er gebeurd was, holden ze naar moeder.- „Ons vliegtuig en onze tent zijn stuk!"' Toen zei vader, die daarop ge wacht had: „Ja, dat weet ik. Ik heb dat ge daan". De jongens ston. van verbazing. Hoe kon vader d&t doen? „Zie je jongens, als jelui het gras stuk maken, dat van moeder en mij is, dan mogen wij ook jelui dingen vernielen". Dat sloeg in. De jongens vermeden angstvallig het grasveld. Maar moeder houdt vol, dat vader wel iets van den eerbied zijner kinderen verspeeld heeft, nu hij hun speelgoed heeft ver nield. Zij denkt, dat haar eigen plan voor alle partijen beter zou zijn geweest. En ook vader geeft in stilte toe, dat hij die verwoesting zeker niet zou hebben aangericht, als hij niet zoo boos was geweest. Het blad eindigt met de vraag: ligt er eenige echte waarde in een straf, wier ten uitvoerlegging de verlaging van ons zelfrespect medebrengt? En wij willen direct gaarne antwoorden: niets, absoluut niets. Twee dingen dringen hier naar voren allereerst de wijze van afleeren en dan het; verkeerde van „oog om oog". Prachtig wijst Jan Ligthart den weg, als hij in een soortgelijk geval een moe der toeroept: „Verbied het hem dan niet", wat de moeder in groote verbazing zeggen doet: Nu nog mooier. Dixs maar laten gaan? Alles, wat hem in zijn hoofd komt? Maar dan ver nielde hij alles wat los en vast was. Die jongen heeft wel een mensch alleen noodig, voor hem na te loopen". En dan zegt de bekende opvoed kundige: „Juist en da* moet nu net omge keerd worden, hij moet U naloopen. U moet hem niet verbieden, maar gebieden, niet af- leersn, maar aanleeren. Niet zeggen: „Andrée, blijf af", maar „Andrée geef aan". Niet: „zal je maken, dat je wegkomt", maar: „kom hier, help eens een handje". Niet: een klap, omdat hij weer een streek heeft uitgehaald, maar: een zoen, omdat hij iets weer zoo knap gedaan heeft. Maak van dien jongen je kleine helper inplaats van je verstoorder. Ligthart bedoelt: geef den jongen werk. Hij moet wat 'te doen hebben. En als hij dan eens wat breekt, of verkeerd doet, wordt dan niet boos, maar zeg alleen, dat het jammer is en dat hij 't wel gauw beter zal leeren. En o, sla hem dan vooral niet. En ook: met struikelen en vallen moet de kunst worden geleerd. De helaas te vroeg heengegane Ligthart legt de vinger op de wondeplek. Hij heeft gelijk. Dat is de weg. Maar daarmee ook is die andere totaal uit gesloten. Nooit „oog om oog". Dat is abso luut uit den booze. Deze wijze van doen be vat de kiemen van steeds nieuwe verwikkelin gen. Doet de wonde open houden en steeds opnieuw weer pijn voelen. Het ware te wen- sch^n, dft met tilt beginsel eens voorgoed werd afgerekend, niet alleen in de opvoedings wereld der kinderen, maar ook in die der groote menschen, in onze verhoudingen tegen over elkaar, in het maatschappelijk leven, in de wereld der volken. Het is toch zoo wonder lijk, dat men steeds met voorbijgaan van den juisten weg, het altijd weer probeert met. de vanouds als verkeerde wegen ervaren wijze, met den weg van „het geweld, het „oog om oog en tand om tand". Dat moest in onze be schaafde, geciviliseerde wereld nu toch eens eindelijk begrepen worden. Onze tijd, die zoo gaarne wil staan, in het teeken van den voor uitgang, is nog zoo schromelijk ouderwetsch, wij moesten toch al lang beseft hebben dat geweld de vruchtbare moeder is van nieuw geweld en de les van den grootsten Vertegen woordiger van ons menschengeslacht moest eens beter in de practijk worden gebracht: „Maar ik zeg U, dat gij den booze niet weder staat maar zoo wie U op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe". Wie lacht er? Lach niet. De voorbeelden zijn er, die bewijzen, dat dit het verlossend woord is. Wij hebben het slechts te aanvaar den. VLISSINGEN. Donderdag 9 Mei was de ope ning van het strandstoelenterrein aan de bad plaats. De weleerw. heer J. M. H. H. Moe- rel, vroeger kapelaan alhier, is benoemd tot pastoor te Schipluiden. Ter hoogte van de Vfan Dislioeckstraat reed een motorrijder*met een meisje op de duo-zitling een vrouw aan die kwam te vallen en een wonde aan het been bekwam zoodat zij moest worden overge bracht naar het St.-Josephziekenhuis. De mo torrijder viel bewusteloos en werd eveneens daarheen gebracht. Helaas moet dit ongeluk aan woest rijden worden toegeschreven. Drank invloed bracht ook "^eer haar ellende teweeg. Een paar varensgezellen, liepen over den dijk aan het eiland. Vermoedelijk bemerkten zij niet de afscheiding bij den z.g. steenen beer, waardoor een hunner naar beneden viel, zich verwondde, zoodat opname in het gasthuis noodzakelijk bleek. In een café moest de politie een man arresteeren, die een ander met een bierglas een hevigen slag op het hoofd had toegebracht en ernstig verwondde, in een ander café raakte een bezoeker handgemeen met den eigenaar. Ook hier was tusschenkomst der politie noodzakelijk. Op een sleepboot verwondde zich een stoker met een mes. De ernst van deze wond deed hem naar het St.- Josephziekenhuis gebracht worden. Met een lading melasse voor Bergen op Zoom kwam alhier het Noorsche stoomschip „Meryl" bin nen. In lichters werd de lading overgeladen. De secretaris der samenwerkende orga ECHTE FRIESCHE Jnplaab van gewone iaba/cf nisaties heeft op advies der hoofddirectie aan de directie der N. V. .„Fijnwerk" alhier een brief geschreven, waarih de volgende punten voor bespreking worden voorgedragen: 1. De te lage belooning van de jeugdige werk lieden 2. Het invoeren van systeem btf de promotie- verhooging; 3. Het wegnemen van de ongelijkheid in be looning tusschen Hollandsche en Duitsche werklieden. Verzocht werd om een bespreking die ook verkregen werd. Twee jongens als bestuurder van een handwagen reden in de Badhuisstraat tegen een motorrijtuig, hetgeen omviel en schade bekwam. In de Scheldestraat reed een wiel rijder een meisje aan, dat tegen het rijwiel was opgeloopen. De politie vond een 83-jarigen be- iioeftigen man, die in ziekelijken toestand ver keerde en naar het gasthuis moest worden overgebracht. Zijn ziekte was echter meer ou derdomskwaal. Daar hij te Middelburg thuis hoorde, is hij per auto daarheen gebracht. Met een lading ijzerafval voor Middelburg kwam het Nederlandsche motorschip „Geer- truida" binnen. Het vuurschip „Noord-Hin der" is door een Engelsch stoomschip aange varen. In de plaats ervan is een boei gelegd. In de cantine van de opleiding voor de marine aan de Buitenhaven alhier werd af scheid genomen van dokter I. Buskop, genees heer van den buitendienst. Op de Noorderbegraafplaats had de be grafenis plaats van wijlen den heer H. J. Voor» loop, oud-inspecteur van den machinedienst der stoom vaar' mij. „Zee'and". Het woord werd gevoerd door den oud-directéur der stoort vaarl maal schappij den heer Th. de Meester en door den heer Jhr. W. Boreel. Een neef van den overledene, de heer A. W. van Nieuwland, dankte voor de belangstelling. Voor de zie ken in het St.-Jos ?phziekenhuis werd Zondag middag en in het Gasthuis Maandagmiddag een muziekuitvoering gegeven. Aan Dr. Buskop, die gedurende vier jaar in het eerstgenoemde ziekenhuis werkzaam is geweest, werden, bij monde van den heer Klijberg, fraaie geschen ken aangeboden, waarvoor deze, diep ontroerd (Naar het Duitsch). „Ze gaven mij daar een glas water, dat heeft me al goed opgeknapt". „Zooals je wilt" zeide hij en liet ze weer in de mand vallen. Opnieuw een stilzwijgen. De zee was zoo vlak als een spiegel, nauwe lijks waren er golven om de kiel van de boot. Ook de witte meeuwen, die hun nest hadden langs den zeekant, vlogen geluidloos op roof uit. ,>,Je kunt die twee sinaasappelen voor je moe der meenemen", begon Antonino weer te spre ken. „Wij hebben er thuis nog en als ze op zijn ga ik nieuwe koopen". „Breng ze haar met de complimenten van mij". „Ze kent je toch niet". „Dan k%n jé'haar vertellen wie ik ben". „Ik ken'je ook niet". Het was niet voor de eerste keer, dat zij hem aldus verloochende. Een jaar geleden, toen de schilder naar Sorrento gekomen was, gebeurde het op een Zondag, dat Antonino met andere jongens uit de plaats op een plein naast de hoofdstraat baccia (Italiaansch balspel) speel de. Daar ontmoette de schilder voor de eerste maal Laurella, die een waterkruik boven haar hoofd dragend, zonder acht op hem te slaan, voorbijging. De Napolitaan, door haar uiterlijk getroffen, stond stil en keek haar na, hoewel hij zich midden in het speelterrein bevond. Een onzachte bal, die hij tegen zijn scheen kreeg, moest hem er aan herinneren, dat het hier de plaats niet was, om in gedachten stil te staan. HJj keek om of hij een verontschuldi ging verwacht had. De jong* schipper, die J den gooi gedaan had, stond zwijgend te midden van zijn vrienden, zoodat de vreemdeling het geraden achtte geen woordenstrijd te beginnen, maar verder te gaan. Toch werd er over deze aangelegenheid gesproken en men sprak er weer over, toen de schilder Laurella openlijk 'het hof maakte. Ik ken hem niet, zei ze onwil lig, toen de schilder haar vroeg, of zij zich daarom niet met dat onbeleefde jongmensch bemoeide. En tdch was haar ook dat praatje ter oore gekomen. Als zij naderhand Antonino ontmoette, had zij hem wel herkend. En nu zaten zij als vijanden in de boot en hun .hart klopte. Het anders zoo goedige ge zicht van Antonino was zeer rood; hij sloeg met zijn riemen in de golven, dat het water over zijn hoofd spatte en zijn lippen bewogen soms alsof hij booze woorden sprak. Zij deed of zij niets bemerkte en zette een heel onbevangen gezicht, boog over den rand van de boot heen en liet het water door haar vingers gaan. Vervolgens deed zij haar doek weer af en kamde haar haren wat op, alsof zij geheel alleen in de boot was. Slechts haar wenkbrauwen trokken tezamen en vergeefs hield ze haar natte handen tegen haar gloei ende wangen om ze koeler te maken. Nu wa ren zij midden op zee en in den heelen om trek was geen zeil te ontdekken. Het eiland was teruggeweken, de kust, overgoten door zonneschijn lag ver af; geen enkele meeuw vloog in de stille eenzaamheid. Antonino keek om zich heen. Er was een gedachte bij hem opgekomen. Het rood was plotseling van zijn wangen verdwenen en hij liet de riemen rus ten .Onwillekeurig zag Laurella hem aan, ge spannen maar zonder vrees. „Ik moet er een eind aan maken", barstte de jonge man los. „Het duurt me reeds veel te lang en het verwondert me, dat ik het zoo'n tijd uitgehouden heb. Je kent me niet, zeg je? Heb je het niet al lang bemerkt, dat ik als een waanzinnige van je hield en je dat wilde zeggen? Maar dsn trok je een boos gezicht en "keerde mij je rug toe. v „Wat heb ik met je te maken", zeide zij kort. „Ik heb wel gezien, dat je nader kennis met me wilde maken. Maar ik wil niet, niet en nog eens niet. Want tot man wil ik je niet hebben, jij niet en niemand". „En niemand? Zoo zal je niet altijd praten. Je zult je wel eens eenzaam gaan gevoelen, en dan, dol als je bent, zal je den eersten den beste nemen". „Niemand weet iets van zijn toekomst af. Het kan zijn, dat ik nog verander. Wat gaat het je aan?" „Wat het mij aangaat?" riep hij uit en sprong van de roeibank op, zoodat de boot wankelde. Wat het mij aangaat? En dat kan je nog vragen, nadat je weet, hoe ik van je houd. Dat het hem slecht mag vergaan, die meer in je smaak zal vallen, dan ik". „Heb ik me dan met je verloofd? Kan ik het helpen, dat je een dwaashoofd bent. Wat heb je voor recht op mij?" „O", zei hij, „het staat weliswaar niet be schreven, geen advocaat heeft het in Latijn opgemaakt en verzegeld, maar dat weet ik, dat ik evenveel recht op je heb als in den hemel te komen, wanneer ik een goed mensch geweest ben. Denk je, dat ik het zou willen aanzien, dat je met een ander naar de kerk ging en dat de meisjes mij voorbij gingen en medelijdend de schouders ophaalden? Zal ik mij die smaad laten aandoen?" „Doe wat je wilt. Ik laat mij niet bang ma ken. hoe je ook dreigt. Ik zal doen wat ik. wil". „Je zult niet lang meer zoo spreken", zeide hij en beefde over zijn gansc.be lichaam'. „ïk ben mans genoeg, dat ik mij mijn leven niet door zulk een trotschkop laat bederven. Weet je dat je hier in mijn macht bent en doen moet wat ik,wil?" Zij schrok even en keek hem scherp aan. „Breng me om het leven als je durft", zeide zij langzaam. „Men moet niets half doen", zei hij en zijn stem klonk heesch. „Er is plaats voor ons beiden in zee. Ik kan je niet helpen, kind", en hij sprak bijna medelijdend, als in een droom, „maar wij moeten beiden in de diepte, en nu" schreeuwde hij luid en pakte haar plotseling met beide handen beet. Maar oogenblikkelijk trok hij zijn rechterhand terug, het bloed sprong er uit, zij had hem in zijn hand ge beten. „Moet ik doen, wat je wilt", riep zij, en stootte hem met een vlugge beweging van zich af., .Laat eens kijken of ik in je macht ben". Met deze woorden sprong zij overboord en ver dween een oogenblik in de diepte. Zij dook dadelijk weer op, haar kleeren plakten aan haar lichaam vast, haar haren waren door de golven losgegaan en hingen zwaar over haar hals naar beneden; haar armen bewoog zij snel heen en weder en zij zwom, zonder geluid te geven van de boot naar de kust toe. De plotselinge schrik scheen hem bedaard te heb ben. Hij stond in de boot, voorovergebogen, zijn blik star op haar gericht, als gebeurde er een wonder voor zijn oogen. Toen greep hij snel de riemen en voer haar na met alle kracht die hij bezat, terwijl de grond van de boot door het bloed uit zijn hand roodge kleurd werd, In een oogenblik was hij naast haar, hoe vlug ze ook zwom. „In naam van de heilige Maria", riep hij „kom in de boot. Ik ben een dwaas geweest; God weet, wat mij mijn verstand benevelde. Plotseling wist ik niet mee:, wat ik deed en sprak. Je moet mij niet vergeven Laurella; red slechts je leven en kom weer in de boot". Zij zwom voort, alsof zij niets gehoord had. „Je kunt het land niet bereiken, het zijn nog twee mijlen; denk aan je moeder. Als je een ongeluk overkwam, zou zij van den schrik sterven". (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 1