Voor Jong en Oud- ONS> JEUGDVERHAAL SNUFFELGRAAG EN KNAGELiJNTJE. WEGEMNG'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 29 MAART \W No, 19. EEN GOEDE LES. Annie was een aardig meisje, maar zij had een zeer leelijke gewoonte; zij liet iemand graag schrikken. Nu zult gij zeggen, dat dit niet zoo'n erg lee lijke gewoonte is en dat er vele kinderen en zelfs ook wel groote raenschen zijn, die graag eens iemand anders een poets hakken en hem laten schrikken. Maar ik zeg je, dat het wel iegelijk een zeer leelijke gewoonte is. Als men iemand een poets wil bakken, heel goed, maar laat het dan ook werkelijk een grap njn en geen aardigheid" waar anderen ver driet van kunnen hebben. Annie nu, was een meisje, dat zelden lang nadacht als haar iets inviel. Dikwijls moest men hartelijk om haar lachen als zij een grap uithaalde maar ook heel vaak troffen haar be straffende blikken van vader of onderwijzer. Dan viel het verkeerd uit, zei zij zelf, maar dat was niet waar. De grap viel dan niet verkeerd uit, maar was in zijn wezen reeds verkeerd. Dat begreep Annie niet. Totdat zij eens een goede les ontving. Hoe dit gebeurde zal ik jullie vertellen. Annie's ouders hadden altijd buiten gewoond, .maar op een goeden keer kwam vader thuis fnet de mededeeling dat men naar de stad moest verhuizen, aangezien zijn werkzaamhe den dat noodig maakten. Nu, spijt daarover behoefde het meisje zeker niet te gevoelen, want zij had dikwijls gehoord, dat het in een stad ook heel prettig kan zijn. Haar broer Leo zeide er niet veel van, want die begreep wel, dat vader ook naar de stad wilde om hem naar een H. B. S. te sturen en van de bergen huiswerk, die je daar kreeg had hij zooveel gehoord, dat hij aan pretjes in de stad maar liever heelemaal niet dacht. Vader hield van snel handelen en het duurde dan ook niet lang of de dag den verhuizing kwam. Heel vroeg in den morgen kwamen twee groote verhuiswagens voorgereden en begon men het oude huis te ontruimen. Annie en haar broer Leo gingen met moeder mede, om de vele kennissen in het dorp goedendag te zeg gen. terwijl vader bij de verhuizing bleef. Even vonden de kinderen het nu toch wel naar, dat zij weg moesten uit het plaatsje, waar zij zooveel en zoo dikwijls gespeeld hadden, maar bloeder lachte er om en vertelde hun, dat zij al wel drie keer verhuisd waren zonder dat zij het wisten. Dat kwam omdat zij toen nog te klein wa••en, maar vader had al in verschillende steden van het land gewerkt; dat brachten sdjn werkzaamheden nu eenmaal mede. „Je zult eens zien", zei moeder, „hoe gemak kelijk alles gaal. Morgen slaap je al weer op je eigen bed in de stad en overmorgen is het ln het nieuwe huis al weer net of het nooit an ders geweest is". „Maar moeder", vroeg Leo, „waar slapen we dan vannacht?" „Onder den blooten hemel, natuurlijk", lach te moes en zeide verder niets, maar zij merkte toch wel heel goed, dat de kinderen haar ver baasd aankeken. Maar zij sliepen niet onder den blooten he mel, hoor. dien nacht. Toen zij des middags een uurtje met den trein gereisd hadden en in de nieuwe woon plaats uitstapten, stond vader al aan het sta tion. Hij lachte hartelijk en zoende zijn beide kinderen op het voorhoofd, terwijl hij vroolijk zei: „Welkom, in mijn geboorteplaats, kinderen". „Wat?" riepen Leo en Annie in koor, „bent U hier geboren vader?" „Ja, Ixoor, heusch waar", knikte vader, „en zoo zie je, nu ben ik hier weer terug. Laat ons hopen voor een flink ptoosje". De kinderen waren nu al dadelijk erg ver trouwd met de gedachte in deze stad te moe ten wonen,, want zij begrepen wel, dat vader het heel prettig moest vinden. En dat maakte het ook leuk voor hen. Dien nacht sliepen zij in. een hoteL Een echt hotel, vol vreemde menschen, maar die allemaal zoo stil en rustig waren, dat het in de groote eetzaal net was of je ergens in een stil hoekje zat Bij het eten hoorde men al leen het gerinkel van het tafelgerei en af en toe zacht praten. Annie kon het haast niet ge- looven, dat zooveel menschen zoo weinig ru moer maakten, maar moeder verteld© haar vlug, dat de goede manleren het zoo eischten, Men mag elkander door luidruchtigheid geen overlast aandoen en zeker niet in oen hotel, dat een tehuis voor vele menschen is. Na het eten ging vader weer weg, naar het nieuwe huis en moesten Annie en Leo bij moe der in het hotel blijven. „Gaan wij er niet hoen?" vroeg Annie. „Neen, kind, nu nog niet", antwoordde moes, „laat vader eerst maar de kisten uitpakken en al het andere zware werk doen. Mijn werk begint gelukkig morgen pas en dus zal ik van avond maar heel goed uitrusten". Die moeder. 2$ zuchtte zoo kom ek, dat Leo en Annie er van in den lach schoten. „Ik zal U wel helpen, hoor moes", zei Annie goedig. „Ja, dat zal je wel moeten ook, denk ik,' klonk het onverwachtte antwoord. Leo schater de het uit toen hij het beteuterde gezicht van Annie zag. Zat die er even tusschen. Maar Annie voelde zich beleedigd. Wat ver beeldde die aap van een Leo zich wel? Wacht maar; zij zou hem wel krijgen.. Nog een poosje bleven de drie gezellig bab belen. Toen mochten de kinderen een wande lingetje maken door de vete gangen van het hotel. Eerst liepen zij schuchter voort en durf den bijna niet op te zien, maar toen zij merk- waanden aap van een Leo een poets to bak ken. Zij haastte zich het matje woer op te nemen en het half over den drempel to loggen. Net alsof er iets gebeurd was gaf zij nu een gilletje en riep angstig: „O, Leo. Leo, kom eens gauw". Leo, die al weer een heel eind verder rond neusde hoorde haar nog juist en schrok hevig. Onmiddellijk keende hij zich om en holde naar de badkamer in de stellige overtuiging, dat er zijn zusje iels overkomen was. Maar o, hoe weinig vermoedde de brave jongen, dat zij weer een van haar „aardigheden" zou uithalen. Bij den eersten stap, die hij op het glibberige matje zette, gleed hij reeds achteruit en viel met een sinak voorover op den vloer. Annie proesite het uit en riep: „Kom je altijd zoo een bad nemen?" Maar dadelijk hield zij verschrikt op. Haar broer bleef liggen. Van schrik stond Annie sprakeloos. Nog dacht zij even, dat nu Leo een grap uithaalde, maar toen zij hem even aanraakte, zag zij dat hij zich niet verroeren kon. Leo was bewusteloos. „Help, help", gilde zij buiten zichzelve van angst en bevend ging zij op zij, toen er twee huisknechten binnendrongen, die de arme Leo opnamen en wegdroegen. Niemand keek naar haarZij ging op den rand van de badkuip zitten en brak in een luid gesnik uit. ten, dat men het heel gewoon vond, dat zij hier rondliepen werden zij wat moediger. Leo werd telkens getroffen door schellen, telefoons en spreekbuizen in de muren en Annie keek haar oogen uit naar de prachtige spiegels en kasten in de mooie hotel-kamers. Opeens, aan het eind van een lange gang, kwamen zij in een klein hokje terecht „Hallo, wat is dat?" riep Annie. „Een badkamer, natuurlijk", lichtte Leo haar in. Daar staat de badkuip immers. „O, ja", dacht Annie en nieuwsgierig keek zij naar binnen. „Nu, hier is niet veel te zien", vond Leo, „ga maar mee, Annie". Maar Annie dacht er anders over en terwijl Leo zich omkeerde om ergens anders een kijk je te gaan nemen staple Annie het leuke bad kamertje binnen. Maar nauwelijks had zij de voeten over den drempel gezet en stond zij op het gummi-matje of zij gleed met matje en al een heel eindje weg. „Hemeltje", gichelde zij, „wat is het hier glad. Dat noem ik boenen, hoor" En dadelijk schoot het door haar brein, (lat hier de gelegenheid te vinden was om dien ver Zoo vond moeder haar. Annie moest alles opbiechten en het was als of haar hartje verscheurd werd van verdriet, toen zij zag hoe haar moesje de tranen over de wangen rolden. „O, moes", vroeg zij bevend, „is het zóó erg met Leo?" „Neen, kind", fluisterde haar moeder treurig. „Ik huil om jou. Wat moet er wel van je te recht komen, als je zulke gemeene streken hebt?" Het was alsof plotseling alles zwart werd voor Annie's oogen. Het was vreeselijk, dat tnoes haar zoo gemeen vond, dat zij er om moest huilen. Zij gilde het op eens uit en sloeg de armen om moeder s hals. „O, moeder, moeder, vergeef het me; ik zal het nooit meer doennooit ineer „O, kind, dat heb je al zoo dikwijls gezegd, maar altijd doe je het weer. Je bent onverbe terlijk en ik kan je daarom ook niet meer ge- looven". „Maar nu niet, moeder, néén, nu zal ik het heusch nooit, nooit meer doenals U op houdt met huilen.... en me vergiffenis schenkt". „Moet ik je eerst vergiffenis schenken en zul Je dan ophouden met je kwade strekenvroeg moeder streng, ,,je bedoelt zeker, dat je nooit meer kwaad zult doen en dat je hoopt, dat ijc je dan later eens vergiffenis zal schenken. Foei, Annie, schaam je". Annie boog het hoofd en begreep dat moeder gelijk had. „Zij was een slecht meisje geweest en zij voelde dat dit anders moest worden. O, zij zou er haar uiterste best voor doen En Annie hield woord. Ja, werkeHjk, zjj hield woord. O, het gebeurde nog dikwijls dat zij op het punt stond oen grap to muken, raanr steeds schrok zij dan terug en dacht: „Ver beeld je, dat moeder weer-gaat huilen. Dan liet zij haar plannen dadelijk varen, Iwant zooiets verschrikkelijks te doen. dat je moeder om je moet huilen, neen, dat wilde zij niet. Het lesje had haar dus goed geholpen. En Leo? Die knapte gelukkig spoedig op. Een paar weken had hij last van hoofdpijn en duizeligheid maar daarna was hij spoedig weer de oude. Het duurde echter heel lang, voor hjj weer eens met zijn zusje spelen wilde, want, zoo zei hij eerst: „Ik vertrouw jou niet meer, met je grapjes". Nu, dat was eigenlijk ook geen wonder, maar vader kwam tusschenbeide en vermaande Leo dat hij niet zoo handelen mocht. „Alles wat de menschen je aandoen, jongen, moet je kunnen vergeten en vergeven, dan ben je pas rijp om een goed mensch te worden", zei hij. En dit wijze woord maakte Leo tot het zijne. RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. 1. Een boer. 2. Omdat zij niet anders kan. 3. Honing. 4. Er stond „Het vliegende Paard". 5. Wringer ring. NIEUWE RAADSELS. 1. Op welke schuiten vaart men niet? 2. Niemand dan ikzelf kan zeggen wie ik ben. 3. Gij proeft mij vaak maar als gij mij om keert zit ik in den grond. 4. Wie kan dit lezen: Dop Diliztn.? MENEER KIKVORSCH. Heer Kikvorsch is een aardig dier. Hij maakt graag eens wat plezier, En op mooie voorjaarsdagen Gaat hij kleine meisjes plagen. Want hij weet het, die schavuit. Meisjes gillen 't angstig voor hem uit, Eerst jaagt hij ze op een steen En dan kruipt ook hij er heen. Maar wat je op dit plaatje ziet, Gaat in werk'lijkheid toch niet. 't Is sléchts een klein grapje maar, Van een leuken teekenaar. LEVENSWIJSHEID. Wij willen samen ons leven smeden en lou teren in hot Eeuwige Vuur, en buigen ons, open, hand in hand, voor het Eeuwige Licht. Al die door ootmoed wordt herboren, is van het Hemelsche geslacht. De Grootstfen waren zij, die in dienst van de gemeenschap hun volle persoonlijkheid handhaafden; daar, waar anderen die verloo chenden. Wie de wereld alleen ziet als een geheel van oorzaak-en-gevolg en niets anders, moet afwerend staan tegenover alle religieuze waar den. 693 Knagelijntje zette het op een loopen. Moe- 694 Daar loerde om den hoek van de plank 695 Ze wipte gauw boven op de plank en voor 696 Maar al spoedig kwam Krelis Krommerug der, vader, Snuffelgraag, meester Wijsmuis, riep ze, help me tegen dat akelige beest.. Daar had ze 't einde van een lange pLaak bereikt. Ze sloeg den hoek om en. de vreeselijke kop van Minet Smikkel graag de kat Knagelijntje meende, dat ze wel direct opgepeuzeld zou worden Maar Mi- net zag Keet aankomen en daar had ze respect voor. ze wist waar Knagelijntje gebleven was, zat die al in een zak met aardappelen. Zie zoo, nu was ze tenminste voorloopig veilig, dacht ze. Hier zou ze zoo licht niet gevon den worden. de sjouwer, en die bracht de zak aardap pelen bij juffrouw Snavel vel, die haar pie pers altijd op zolder bewaarde. „Daar la gen ze nooit vochtig, ziet uwea"

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 3