oor Jong en Oud
ONS JEUGDVERHAAL
SN UFFELGRA|AG EN KNAGELIJjNTJ
WEOELINO'J NIEUWSBLAD VAN VRIJDAÖ 18 MAART IBM No, 11.
Bssassssar-
NOG JUIST GEHKDi,
Hel was ln de t«mi met) nog
overal tn ons land kail celen had waarbp
ridders woonden on er dagelijks grtiie ett
rijke kooplieden langs de groöt# Wagan trok
ken van de ©ena atad naara de andere, De til
den waren «eer onrustig en dikwijls hoorde
men vertellen van gruweldaden Hw roofridder*
die zich niet ontzagen de arme nialaera uit
te plunderen n favangen Ie nemen. Wie kon
deed maar hot baric thuis te blijven...
In het midden van ona land «fond nok 'n
roofridders k a steal, Rloanttjk was hot pan de
laatste jaren ata zoodanig bekend, want eerst
luid er een «tel ridder gewoond, die Vr
niet aan dacht andera menaehen leed te ver
oorzaken. Maar helaas, d<*e bravo man wal
gestorven CO het kasteel was nu bewoond
door zijn neef, oen ruw en roofgierig heer
schap. Iflj teefdr geheel alleen met /tjn dienst
knechten en soldaten. Alleen het zoontje vin
den overleden slolhecr woonde ook nog Ir
den burcht.-maar dat was dan ook het eetilg-
»fe familielid van den ruwen ridder. Da Jonge»
heette Rudolf en wml verzorgd, door em>
oude vrouw, die hem reads van rijn wlcg af
lt4»nde en natuurUJk-drouw hij ham bleef. De
oude vrouw en Rudolf /^'f ook, hield ufel
van den roofridder an zij zorgde er dan ook
voor, steeds op een afstand ta blijven, ZIJ
was veel te bang voor twist en vreesde weg
gestuurd te zullen worden. Rn wal moest er
dan van haar Rudolf terecht komen?
Rudolf werd streng bewaakt, HIJ m<><h' Im
mer het kasteel ver'alen om eena naar harte-
lust ln de boaschen te spe'en en ook mo hl
hij nooll de ver'rek kon van zijn pom bedden
De Jongen verveelde zich dus rdikwiJ's en
reeds menigmaal had hij gefru hl een p ao
te denken om te vluchten, Maar nog nooll
had hij daartoe de kans schoon gezien.
Op een warmen zomerdag echter, kwam da
torenwachter opgewonden hel slof binnen en
meldde aan Rudolfs oom, da' hij ln do ver't
op den broeden straatweg een gezelschap koop
lieden zag naderen. Dade ijk gaf do ridder
bevel de paarden te zadelen en de wapens ge
reed te houden, In een oogwenk was het
bevel ten uitvoer gebracht en nu reed men
het slotplein over en door de poorten van
den kasteelmuur naar bulten om zl h ln een
hinderlaag op te stellen en zoo de nie s ver
moedende kooplieden s'raks te over allen.
De kleine Rudolf had voor het venster ge
daan en hij had dus kunnen zien, dat zijn
oom ln gezelschap van verscheidene andoren
rfdders en soldalen het kas eel veria en bad.
Ook had hij gezien dat de torenwachter zich
niet meer naar zijn plaats in den toren be
geven had maar de wacht hield voor de groote
ophaalbrug, die nu neergelaten was. Voor
zichtig sloop onze Rudolf nu de trappen af
en liep zoo vlug hij kon hel slotplein over
in de richting van de brug. De wachter liep
voor den kasteelmuur heen en weer. Met in
gehouden adem wachtte Rudolf een gunstige
gelegenheid tot vluchten af. De schildwacht
was een braaf man. Hij had thuis twee kin
dertjes die op dat oogenblik helaas ziek wa
ren. Daaraan dacht de arme man en zoo
kwam het, dat hij, toen hij zich weer eenlge
passen verwijderd had, niet hoorde hoe Rudolf
vlug over de houten ophaalbrug liep om 't
volgende oogenblik tusschen de boomen van
het bosch te verdwijnen.
Vol vreugde dat zijn plotselinge vlucht zoo
vlot geschied was, rende Rudolf zoo vlug
HIJ kon langs de smalle paden van het dichte
bosch, Angstig vermeed hl] de rl h'log we'ka
naar den «rooien straatweg voerde, want hij
begreep wel, dat hij daar alle kans liep «ijn
oom te ontmoeten,
HIJ koos zijn weg tftta midden door hot
woud en liep zoo uren'ani verder, toldat hij
plnde'ljk ln een hem to'aat onbekende omge
ving halt hield, HIJ zette zich neer onder een
boom en wilde eens nadenken over hetgeen
hem nu Ie doen stond, Vermoeienis, honger
en dors! kwelde hem en recta voa'de hij een
«'«■Inlg berouw over «Un onbezonnen daad.
Had hij maar eerst wat eten meegenomen.
Wal nu te doen weer teruggaan? Rudolf wist
i "I -I. maar terwijl hij daar zoo zat werd
hij plotseling verrast door vreemde gluldeu.
welke van dichtbij lot hem doordrongen. HIJ.
sprong op en afond ln het vo'g' nde no
genbllk tegenover een baardig man, donker
van uiterlijk en havtloni gekleed,,,.
Achter den man zag Rudolf door de hoo
rnen van het bosch een menigte paarden nu
wagens en mannen en vrouwen. Allea wild
door elkaar on vreeaelljk rumoerig. De man
voor hem zweeg even en vroeg hem toen op
zulk een barscho wijze, wal hij hier uitvoer
de. dal de arm# Rudolf van schrik niet ln
staat was antwoord to gevèn. De zwarte man
nokte hem daarom stevig boot en nam hem
mede naar de verzamelplaats der aodera rei
zigers. Bil it|n versehl|nlng zag men verrast
op. Onmiddellijk stonden een paar vrouwen
op, die Rudolf met zich namen ln een wagen.
ZIJ gaven hem eten en drinken en maakten
In een hoekje een atrooleger voor hem |n
orde, zoodat hl.1 ri^h ter ruste kon begeven.
Dat liep dn» nog niet zoo kwaad af voor den
avon'uur'yk aanlegden ridderknaap....
Geheel anders ging het in'uas'riipn on he*
kasteel. Daor waren na eenlge uren de rid
ders terug gekomen, hun paarden belas' me'
rijken bui', want hun rooftocht wa bijzonder
goed geslaagd. Gevangenen voer'en zij niet
met zich mede. Dat «af maar last, meende
Rudolfs oom en daarom had htj de ui'gr
olunderdo reizigers maar katm op den weg
achtergelaten.
Toen htlj echter de groote zaal van het
kasteel betrad vond hij daar Rudolfs voed
ster, de oude vrouw, die hem dadelijk on
der ceh hartverscheurend snikken ver'el He dat
haar lfeve Jongen verdwenen wa*. Nergens
had zij hem meer kunnen vinden. Een oogen
blik ver'rouvvde de rb'der zijn ooren niet,maar
spoedig begreep hij dat de vrouw de waar
heid sprak. Hij werd woedend en gebood dat
onmiddellijk de schi'dwa -ht bij hem gebracht
zou worden. Sidderend kwam deize naderbij.
„Waar is mijn neef?" bu'dcrde de sVheer.
„Ik weet het niet, werkelijk, ik weet het
niet", zuchfte de ongelukkige schi'dwacht. „Ik
heb voortdurend voor do poorten van het
slot heen on weer gelüopon on niets gezien".
„Ga en 'zorg dat mijn neef binnen 21 uur
terug ls. Als je hetn niet vinden kunt laat ik
ie In den toren sluiten en daar b'ijf je zon
der eten en drinken net zoo lang als de
jongen weg ls
De schildwacht ijlde naar buiten en toog
op zoek naar Rudolf, met het plan als hij
den jongen niet vinden kon ook weg te
loopen want natuurlijk trok hem de gevange
nis niet erg aan. Maar Rudolf's oom ging
zelf ook de bosschen in om zijn neefje te
zoeken, maar niemand vond den knaap. Aan
het einde van den volgenden dag ontmoette
de ridder den ongelukkigen schi'dwacht. Da
delijk liet hij den man gevangen nemen en
in den toren opsluiten. Gelukkig zorgden een
paar andere bedienden er voor, dat de arme
wachter genoeg voedsel ontving, want an
ders zou hij zeker van honger gestorven zijn.
Rudolf bleef jaren weg. Later bleek hem
•Int de nmnschcn dlo hom opgenomen had
den zigeuners waren, die nis «wervers zon
der doel van do eena plaals nonr do andere
'rokken, Rudolf had allerlei kunstjes moeten
loeren en ook moest hij nnn alle knal oei poor
ten wanr do wagtni langs kwamen be
delen. Kerst «tuitte hem dit wel tegen do
horst mnnr lnngzamerhnnd rankte htj nnn
nlles gewend en word htj zelf ook een erhte
zigeuner, Mnnr toch iou leder goed men-
schenkenner dadelijk aan hem hebben ge
zien. dat hl| van hnogona afkomst moeat zijn.
Rudolf was tenalotta een groo'e jongen ge
worden, roeds bijna een man. Toch moes' hij
toen do zigeuners weor een» In de nabijheid
van een knrieol waren gekomen, er nog op
uit om tc bedelen, HIJ trof het ditmaal ech
ter zoo, dat ht] Juist hij de poorten van 't
'mateel door den slotheer werd opgemerkt.
De ridder keek hetn verbaasd aan on vroeg
hem of hij wol een echte «Igouner wa^
„wan!", zoo «eldo hij, „een zigeuner mot
zulk blond haar heh Ik nog nooit gnalen",
Rudolf vertelde nu uitvoerig hoe htj bij
de zlqeunors terecht gekomen was en gaf
Op alle vragen eenbeleefd nntwoord. De
ridder was zoo verrast, dat hij hem ultnoo-
dlgde eerst deel te nemen nnn de jacht,
dié hij Julat voornemens was te houden, en
daarna een poosje bij hem in het kasteel
te komen wonen. Rudolf nam dit aanbod
natuurlijk dankbaar aan, want hij verlangde
zeer om de smerige zigeuners to verlaten.
Vroolljk schaarde hij zich onder het voet
volk en toog mede ter jacht,...
Des avonds keerde de rioet weer naar de
burcht terug on nu noodigde de ridder onze
Rudolf uit hem eens predez uit te leggen
waar het kasteel van zijn oom was en hoe
het cr uit zag. Tenslotte sprak hij:
„Morgen zullen wij met al mijn ruiter»
naar uw kasteel gaan om te zien of uw
oom nog steeds zoo'n ruw heerschap is".
Rudolf voelde zich over deze modedeeling
ten zeerste verheugd en den volgenden dag
was htj reeds op toon de berste /.onnes'ra'et?
de aarde beschenen. Hij bleef niet lang al
leen op het ruime slotplein want weldra
ving het leven en het dage'ljksch rumoer
overal aan. Van alle kanten zag hij ruiter?
en schildknapen le voorschijn komen om df
paarden te zadelen en de verdere toebereid
selen voor de reis te maken. Om precies 6
uur verscheen ook de slotheer, die na
eerst afscheid van de zijnen te hebben ge
nomen het sein tot ver'rek gaf, waarop
stoet zich dadelaijk in beweging stelde.
Na drie dagen langs bosch en veld te
ehbben gereden, onldekte Rudolf einde'ljk de
torens van zijn ouderlijk kasteel. Vol ver
wachting, maar toch ook vol vrees, begon
zijn hart sneller te kloppen. Weldra echter
stond men voor de ophaalbrug en eischte
toegang. Rudolf's oom meende echter, dal
er vijanden gekomen waren en maakte rich
gereed om zijn burcht met man cn macht
te verdedigen. De wachter bij de brug toonde
de toestand beter te begrijpen. Hij had on
der de vreemde ruiters Rudolf herkend eq
op diens wenken haalde hij de brug op, zooa
dat men het kasteel kon binnenrijden. Rudolfs
oom zag de drommen vreemde ruiters op
zijn slotplein verschijnen en meende, dat hij
door zijn getrouwen verraden was. Zonder
zich te bedenken, holde hij naar een kelder
in zijn kasteel en verdween door een ge
heime, onderaardsche gang.... Nooit zagen
zij hem meer terug.
Rudolf werd door de dienstknechten en
andere bewoners met gejuich ontvangen. Mep
vertelde hem dadelijk, dat de schildwacht,
die hem vroeger had laten ontsnappen nog
steeds in den toren opgesloten zat. Zonder
dralen stelde hij nu den armen man in vrij-
- - _Jj
held en beloofde hem, dat hij voortaan al#
rentmeester met zijn vrouw en kinderen lp
het kasteel mocht wonen,
Rudolf zorgde or nu voor, voel van het
(door zijn oom begane onrecht weder goed
te maken en hij deed zijn best aleeda het
go<«d«i voorbeeld van zijn braven vader t#
volgen. Zoo werd hij dan ook een !>emlnd
cn gezien ridder, en nog honderden jarcq
later werd z^jn naam ln ona land door eep
ieder «leeds met de grootste achting genoemd
RAADSELS.
Oplosalngen van de vorige week.
1, Schaatsenrijden.
2. Zooals de ouden zongen piepen de Jongen
8. De hemel.
4. Tot hij zijn opgetrokken poot neerzet
5. ZIJ gaan belde een anderen kant uit.
0. Verdampt
7. De lucht
8. Om zijn kuiten.
0. Een lepel.
NIEUWE RAADSELS.
1. Wat vindt gij altijd achter een trekken-
den ploeg?
2. Waarom kakelt een kip altijd als z|j een
el heeft gelegd
8, Wal was was voor dat was was was?
4. Een Engelschman, die onze taal niet
goed kende las een opschrift boven een her-
herg en sprak het als volgt uit: „Het vlieg
cn de Paard", een paar omstanders lachten
hem uit, maar toch was het goed wat h^j
zei. Hoe luidde het opschrift dan?
5. Mijn geheel zit aan een waschmachine,
Dote mijn kop en staart weg, dan zit ik, aan
een hand. Ra, ra wi eben ik?
EEN DENK-OPGAVE.
Aan dit plaatje kunnen jullie nog eens je
scherpzinnigheid toetsen. Natuurlijk zul jewel
zeggen
„Wat moeten wjj nu met dit warboeltje
aanvangen?"
Maar dat is het juist. Het gaat er om uit
dit warboeltje datgene te onderscheiden wat
goed en wat niet goed is. Onze teekenaar
heeft met op^et natuurlijk een heele-
boel mogelijke en onmogelijke dingen gelee-
kend. Zoek de onmogelijke dingen nu eens
op. Kijk bijv. eens na hoe de verhouding der
lichaamsgrootte is tusschen personen en die
ren en ook of overal de schaduwen wel
goed vallen en of de dingen op het plaatje
er in werkelijkheid wel zoo uit kunnen zien.
Als je dit en nog veel meer eens goed na
ziet, zul je menigmaal ln den lach schieten,
zoo grappig ziet het er soms uit.
Ik ben benieuwd of jullie veel fouten zul
len vinden.
LEVENSWIJSHEID.
Geen hoop of vrees is gewettigd, als niet
in de verre toekomst oprijst de samenwerking
der rassen, als wij niet „de gemeenschap der
fnenschen" doorvoelen.
Een hart dat ons lief heeft, gekrenkt te
hebben ,is eene herinnering, die ons pijnigt,
en door geen nieuwe liefde al ware ze ook
reiner dan die welke wo toen voelden, kan
worden uitgewischt.
Het uitleven van de goddelijke liefde heeft
plaats door de „klleine" offers in het dage
lij ksch leven.
689 Twee uren per dag was ze bezig om d# 690 Op een middag kwam reus NimmerzaJ 691 Gelukkig zat de reus net te 'ap i. Kna- 692 Over - en reede plank vluchtte cl irme
laarzen van den reus te poetsen. Die
waren zoó groot dat er lederen keer 'n
heele groote doos schoensmeer op uit
ga wreven moest worden.
thuis met een eendenpoot, Die moest Kna-
gelljntje dadelijk braden. Maar ze kon
het niet goed en liet de poot leelijk aan
branden.
geiijntje was zoo bang, dat hij 't merken
zou van de aangebrande poot, dal ze
stilletjes het hol uitvluchtte. Gelukkig be
merkte Niinraerzat niets*
Knagelljntje op een schuit met aardap
pelen. Maar daar warn onge'uk
ken nog niet afgeloopcffl, Want Rruta-
staart de keeshond achoot aankijk op
haar tc*„