ONS JEUGDVERHAAL UFFELGRAAG KNAGELIJNTJ DE BEVRIJDING. WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 8 MAART 1029 No. 10. Er was eens een klein meisje, dat Gerda heette. Het was een lief, braaf kind en zi' was de vreugde van haar ouders. Des avonds als het ging schemeren ging zij met haar moeder aan het venster zitten om te wachten tot vader thuis kwam van zijn werk. Moeder \ertelde haar dan altijd prachtige oude sprook jes, zoo veel en zoo lang, dat Gerda vol ver bazing in haar handen klapte omdat moeder 2 'Oveel wist. Maar er was één verhaal, dat Gerda het liefst van alle hoorde. Dat ging O'er een groot kasteel, dat rondom dooreen b eede gracht was ingesloten. In dat kasteel zat een prinses gèvangen, die door niemand gered kon worden omdat er niemand was, die over het breede water kon komen. Er was geen brug en er wapen geen booten en boven dien werden de groote deuren in den slot- muur streng bewaakt. Des nachts bij vollen maan had men het arme prinsesje wel ©ens t p den muur zien slaan en had men dikwijls duidelijk gezien, dat zij weende. Zoodra ech ter do zon aan den horizont kwam moest hel prinsesje vluchten,, want op den dag mocht niemand haar zién,Maar bevrijding was dus niet mogelijk; alleen wanneer het een lief en braaf meisje gelukken zou binnen In 't kasteel te komen, dan zou de prinses weer haar volle vrijheid terug krijgen. Maar geen enkel meisje zou dit kunnen probeeren, daar voor was het water te diep en te breed en bovendien, al zou zij heel goed kunnen; zwem men, dan waren de muren aan den overkant toch te hoog om er overheen te klimmen. Dit verhaal hoorde Gerda eiken keer op nieuw met de grootste belangstelling aan; Zij voelde zulk een groot medelijden met het arme prinsesje, dat maar nooit over het bree de water kon komen. Telkens moest Gerda. aan haar denken en zoo kwam het, dat zij eindelijk hel besluit nam toch eens te pro beeren of zij het prinsesje misschien kon redden. Zij zou probeeren in het slot te komen en daar alles eens goed bekijken. En op een avond, toen moeder haar naar haar kamertje gebracht had, maakte Gerda zich stilletjes gereed om naar 't kasteel te gaan zoeken. Spoedig was zij buiten en op weg. Eerst was zij wel een beetje bang maar wel dra vatte zij meer moed en schreed dapper voorwaarts. Na een kwartiertje loopen reeds, kwam zij op een heuvel van waar uit zij een goed gezicht had op de naaste omgeving De maan stond helder en in zijn licht zag Gerda ,in de verte een bosch, althans zoo zag het er wel uit. En boven de boomen uit zag zij de torens van een groot gebouw op rijzen. „Zou dat misschien al het kasteel van hel prinsesje zijn? dacht Gerda en snel liep zij verder in de riclidng van de torens. Zij had nog niet ver geloopen, toen zij merkte dal zij zich niet vergist yhad. Alles wat zij zag kwam volkomen overeen met wal moeder van, hel kasteel verted had. Zij liep steeds verder met van opwinding g ordende wangen en weldra stond zij voor het breede wa.er. Ach ja, dat was natuurlijk de gracht I Hel prinsesje kon er niet over komen IDadedijk ging Gerda op zoek naar een bfrug, maar hoe zij ook zocht, zij vond er geen. Ook niets an ders vond zij, geen bootje, geen vlot, niets!II Treurig en moe zette zij zich eindelijk neer in het hooge gras langs de oevers en zuchtte half luid: ,Nu heb ik het geheele eind van huis naar hier geioopen om het prinsesje te verlossen en nu kan ik haar toch niet helpen. Wat moet ik nu doen?" En diep nadenkend zat zij daar. Zij kon echter met geen mogelijkheid een manier vinden om over het water te komen. Haar voelde zij opeens dat iemand haar schouder aanraakte. Verschrikt sprong zij op e:i draaide zich om. Een klein mannetje stond achter haar. nog kleiner dan zij zelf was. .,Wie zijt gij en wat wilt U?", riep zij luid. ..Je behoeft voor mij niet zoo te schrikken. Ik doe je toch geen kwaad. ..Maar wat wilt U dan van mjj?" vroeg Gerda bevend. „Ik wil Je helpen, lief kind. Ik weot pre cies waarom je hier gekomen bent en ik weet ook, dat je een lief braaf meisje bent en daarom ook in staat bont om het arme prinsesje te verlossen", v Verbaasd had Gerda naar het kaboutertje, want dat was hij, geluisterd. Tot het uiterste verheugd over zijn vriendelijke woorden kwam zij een stapje nader en zei: „Kurrt gij mij helpen?" En wilt U het ook? O, wat bent U een goed mannetje. Nu heb ik tenminste den weg niet voor niets geloo pen. Kunnen wij dadelijk in het kasteel gaan?" „Stil, stil. Zoo overhaast gaat het nieft, hoor. Zoo erg eenvoudig is het niet Maar als je geduld hebt, dan komt alles in orde'". „Geduld heb ik", riep Gerda uit. „Dat heeft moeder mij geleerd en ik wil U bewijzen dat Ik geduldig ben". L „Nu, dat Is dan maar goed bok; zooveel te gemakkelijker zullen wij bij do prinses kun nen komen. Volg mij maar". L Het dwergje liep nu een eind langs het water voort en Gerda volgde hem op den voet, zonder een woord verder te sprekfcn. Einde1 ijk kwam zij bij een hollen booms!am, waar de kabouter bleef staan. „In dezen hollen boom staat een ladder, die naar beneden in de aarde voert. Ik zal voorgaan en hem afdalen; gij moet volgen" Met deze woorden nam hij uit een hoekje bnder den boom een lantaarntje en maakte licht. Met een sprongetje zat hij in den boom en verdween vlug in de diepte. Toen hij al een stukje den ladder af was gedaald, riep hij Gerda toe hem te volgien. Ook zij klon? op den booms'am en daalde de spor'en van den ladder af. Het kaboutertje stond beneden en liet het licht zoo vallen, dat Gerda alle? goed kon zien. Na een oogenblikje stond ook zij op den grond. Voor haar zag zij een lange, donkere gang. De dwerg nam haar nu bij de hand en voerde haar met zich medq terwijl hij het zachte licht op de wanden van de gang liet schijnen. Gerda kon het natuur lijk niet zien maar zij begreep, dat zij onder het water van de gracht doorliepen. Het loo pen duurde vrij lang, maar tenslotte begon de onderaardsche weg te stijgen en nu, duurde het niet lang meer of Gerda zag, dat zij weer op den beganen grond kwamen. By de uitgang van het hol, duwde het dwergje de takken van een rozenstruik opzij en np stonden zij op het slotpleinbinnen de muren. „Nu moeten wij vlug en voorzichfig verder gaan, totdat wij aan den Bevrijdingstrap ko men, die naar het binnenste van het kasteej voert", fluisterde het mannetje en snel nan? hij Gerda met zich mede. Nauwelijks echter had het meisje haar voetje op de eerst? trede gezet of daar verscheen voor alle ra men van het kasteel een helder licht. OveraJ schenen opeens de lichtten ontstoken te zijn en het gansche slotplein was nu duidelijk te zien. Zooeven was alles nog in diepe duister nis gehuld geweest. Maar er gebeurde nog meer. De groote deuren, die toegang verleen den tot het inwendige van het kasteel, spron gen opeens open en twee dienstknechten ver- scn* ten op den drempel. Zij s haarden zich ladeljjk naast Gerda en vergezelden haar naar binnen. „De prinses verwacht U boven in den gou den zaal", zeiden de bedienden haar. Nu word Gerda t'oo.h wel een beetje angstig, wait zij was er niet op voorbereid geweest, ür.i tij zoo voi statie voor de prinses ge bracht zou worden. Zij had eerder gedacht lat hel prinsesje In een kerker zuchtte, maar ilil scheen toch niet het geval te zijn. En wat morsr zij nu eigenlijk tegen de prinses ■leggen? M*ar veel tijd om daarover na le denken had zij niet meer. De beide dienst knechten bleven plotseling voor een groote 'teur die geheel van ebbenhout was en zware edels'eenen ioge'egd staan. Zij open den de beide vleugels en noodigden Gerda uit binnen te treden. Maar Gerda stond een oogenblik als ver blind door al do schittering van het goud en zilver en van do edelsleomen, welke zty overal iag. Opeens hoorde zij haar nnatn nepen en onwillekeurig deed zij een stip vooruit om te zien waar de lieve stem van daan kwam. En daar zag zij aan het einde van de zaal eindelijk de prinses, die haar heel vriende'ïjk toeknikte en zeide: „Wat doet mij dat een plezier, lieve Gerda, dat je eindelijk gekomen bent om mij te oevrijden. Al heel lang heb ik op jé ge- vacht. Kom nu hier en ga naast mij zitten". Rij deze woorden voelde Gerda zich weer ■eheel op haar gemak gesteld en verheugd liep zij thans op de prinses toe om haar do hand te drukken. Maar de prinse» trok haar .aar zich toe en kuste haar op het voor hoofd. Dan sprak zij weer ..O. Ik d>nk je, dat je gekomen bent, want nu ben ik eindelijk weer vrij en knn Tntj weer buiten begeven en met andere menschen om gaan. Nu is het l reede water ook geen hin dernis meer voor mij". ..En waarom mocht gij dit kasteel dan nim mer verlaten?" vroeg Gerda nieuwsgierig. ..Omdat ik een ridder moest volgen, die wreed en bloeddorstig was en dat wilde ik niet. Daarom werd dit kasteel betooverd en k werd er in opgesloten. Later hoorde ik, dat alleen een lief en braaf klein meisje mij redden kon als zij er in slaagde de treden van der Rtwijdings-trap aan te raken". ..Een kabouter heeft mij den weg naar hier gewezen", vertelde Gerda nu. „Ach, dan ben ik bijna zeker dat die ka- bouter-vriecd Vredesoog is. die altijd zoo goed voor mij geweest is", glimlachte de prin ses. „Gij woont hier echter wel veel mooier dan wij het hebben, prinses", zuchtte Gerda. in be wondei ing voor de schitterende omgeving. „Zou jij hier willen wonen?" vroeg de prinses. 0. ja, dolgraag. Maar dan zouden mijn ouders natuurlijk ook hier in het kasteed moeteii zijn", lachte Gerda. f ..Dat is lief van je", sprak de prinses ern stig, „hoe zouden zij het vinden als ik jullie allemaal hier liet wonen?" „Maar mijn ouders kunnen toch niet. door den hollen boom kruipen; die opening is veel tc smal", riep Gerda uit. „Dat is ook in het geheel niet noodig, hoor", zei de prinses weer, „je moet weten, dat er op hetzelfde oogienblik dat hier de lichten aangingen ook een brug over het water ontstond, die nu altijd daar blijft, net als vroeger, toen was er ook een". Verbov-sd hoorde Gerda dit aan. Nu had zij geen rust meer en riep „Maar dan ga ik oogenblikkelijk naar huis om vader en moeder hier te halen". De prinses lachte, stond op en wenkte naar een bediende dat hij een koets moest in- oam.en om Gerda thuis te brengen en haar ouders te halen. De man haastte zich om aan ii»l bevel te voldoen en spoedig daarna reed Gerda eeds over de nieuwe brug, op weg uk ar huis. Daar Ouders wisten niet wat zij er van enken rp.oei.en, toen zij het wonderlijke avon tuur vercumot!, maar natuurlijk, zij wilden li'.f prir-sesjc niet beleedigen en stapten bij nun dochtertje in het rijtuig, dat dadelijk o linke vaart terugreed l'ii het prinsesje was hoogst gelukkig, dat zij de ouders van Gerda ook leerde kennen en /ij drong er op aan. dal de lieve menschen Ik. haar bleven wonen. En zoo geschiedde het. Nog tientallen van aren daurna woonde Gerda met haar vader n moeder in het kasteel en zelfs toen zij allang getrouwd was en zelf kinderen had, woonde zij er nog, in vrede en gelukkig. RAADSELS. Oplossingen der vorige week. 1. De bedelstaf. 2. De hoedenfabrikant 3. Kristal. 4. Zij trachten beide te treffen. 5. Barbieren. 6. Als men de handschoenen uitdoet. 7. Zij worden beide geblazen. 8. De appel valt niet ver van den boom. 9. Maan, Naam. NIEUWE RAADSELS. I. Mijn geheel bestaat uit 14 letters en ls lets, dnt In don winter veel gedaan wordt, II, 7 vindt men op het water. 6, 13. 9, 12, 8, 10 vindt men achter een locomotief. 1. 4, 10, 5 is een meisjesnaam. 3, 5, 10, 12 is iets anders dan zacht. 7, 2, 3, 5, 6 beteekent meestal veel geld. 2. Verborgen spreekwoord: Zooals altijd was Gerrit ook nu weer te laat De winter viel dit keer niet mee. Hij gaf den ouden man wat voedsel en wat geld. De meisjes zongen prachtig. De arme vogeltjes piepen van den honger. De boomen in het boschje zijn omgewaaid, Hans is [niet,slim maar wel een goede jongen, 3. Wat vindt gij boven don toren. 4. Hoelang staat een ooievaar meestal op één poot? 5. Wat is het verschil tusschen een schip dat een rivier opvaart en een schip, dat de- dezelfde rivier afvaart? 6. Als het water niet meer vloeibaar is en het is toch geen ijs geworden, wat is het dan? 7. Ik ben onzichtbaar. Iedereen heeft my voortdurend om zich heen en verplaatst mij herhaaldelijk, zonder er aan te denken; Zoo- dra gij mij moet missen is het met U gedaan en gaat gij dood. Ra, ra, wie ben ik? 8. Waarom droeg Michiel de Ruyter altijd kousen? 9. Ik hoor bij de soep. Gij kunt mij om- keeren en dan blijf ik toch wie ik ben. ra, wie ben ik? DENK EENS NA. Hier hebben vrij nu een compleet ingerichte keuken. Alles blinkt er en is even netjes en toch zullen we bij nadere beschouwing zien, dat verscheidene zaakjes niet in orde zijn. Het is echter geenszins onze bedoeling de huis vrouw daarvan de schuld te geven, want het komt ons voor dat de teekenaar ons er tus schen heeft willen nemen. Bij een aandachtige beschouwing van deze teekening hebben wij twaalf dingen gezien, welke hoogslwaarschwijnlijk zijn. Probeert nu zelf ook eens of je deze twaalf grapjes van dein teekenaar kunt vinden. Engelsche humor: Een Londenaar zei de zer dagen tot mij: „Ik kom graag in Holland, maar het is een bezwaar, dat men, bij U beter Engelsch spreekt dan hier". 685 Maar 't was zóó drukkend warm, en de insecten zoemden zoo brommerig, dat Kna gelijntje onder korenbloemen, m. mad®< Liefje» in ainap viai- 686 Plotseling schrok Knagelijntje van een ge- 687 Hoe het arme kind ook tegenspartelde. 688 Thuis wou Knagelijntje nooit wat voor weldigen reus, die voor haar «tond. Het ze moest met den boozen reu» Nimmerzat moeder doen, maar in het hol van Nim- was Nimmerzat, de hamster met een erg mee naar zijn hol onder dm grond, waar merzat, den reus, moest ze hard werken, scherp mes in zjjn gordel m mm achoef hjg emuaam woonde. Met een bezem, die ze bijna niet alleen düm ken.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 3