Voor Jong en Oud ONS JEUGDVERHAAL SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE WEGELING's NIEUWSBLAD TAN VRIJDAG 15 FEBRUARI 1929 No. 7. JDE VERSTOOTEN MINSTREEL. Het was in de middeleeuwen, dus heel lang geleden, toen de reizende zangers en muzikan ten minstreels genaamd nog van land tot land en van burcht tot burcht trokken, dat er op zekeren dag een jongeling voor het venster van zijn ouderlijke woning Btond, Mis moedig blikte hij naar 'bulten en sloeg de menschen gade, die Ijverig heen en weer door de straten liepen. Maar plotseling schrok bij hit op. Wat was dat? Dat was de klank van een luit, meende hij. Aan de voorbijgangers zag hij ook dat zij de muziek uit de verte hoorden, want verscheidene bleven verrast en keken naar alle kanten uit. Het duurde niet lang of de muziek kwam al nader en nader. Thans zag de jongeling hoe de menschen daarbuiten allen naar een zelfde richting uitzagen. Men scheen dus nu ook iets te kunnen zien. Onze jonge vriend vergat zijn verdrietighe den en begaf zich Raör buiten om iets van het schouwspel waar te nemen. Zoodra hij den drempel van zijn huis overschreden had, zag hij uit de verte een groepje bont gekleede ruiters aankomen, omgeven door de joelende straatjeugd. De ruiters, die ongedwongen op hun paarden zaten, schenen wel met vriende lijke bedoelingen in het stadje te komen, al thans zij droegen geen harnas en evenmin 'n stalen helm. Integendeel zij voerden muziekin strumenten met zich en hadden op het hoofd een bont gekleurden steek met veeren in ver schillende kleuren versierd. Toen zij tot heel dicht bij genaderd waren, knikten zij de men schen vroolijk toe en vroegen naar den weg. Zij wilden naar een grafelijk kasteel, dicht in in de omgeving. Dat hoorde ook Helmoed, onze jongeling, die een zoon was van een rijk poorter uit het stadje. Het scheen een bijzonderen indruk op hem te maken, dat de ruiters naar het kasteel wilden en dadelijk sprong hij naar voren om zich aan te bieden als wegwijzer. De voorman der ruiters zag hem een oogen- blik met welgevallen aan en terwijl hij den jongen naast zich voort liet loopen was hij weldra in een ernstig gesprek met hem gewik keld. Helmoed vertelde in het kort wie hij was en ook, dat Jiij bestemd was om als oudste zoon zijner ouders de zaken van zijn vader voort te zetten. Dat was in zijn familie al een eeuw lang zoo gegaan; de oudste zoon moest zijn vader opvolgen. Maar Helmoed had geen lust in dezen taak; hij verlangde iets anders.... „Wat verlang je dan wel, mijn jongen", vroeg de ruiier hem. „ik wil de wereld zien", antwoordde Hel moed opgewonden, „ik wil weg van hier uit dit kleine stadje en naar buiten om te reizen en te trekken en alles te zien en te onderzoe ken waarvan ik nu alleen maar lees en hoor. Weg wil ik ook uil mijn huis waar alles eiken dag precies hetzelfde is en waar ik ook niet geiukkig kan zijn". De fuiter had stil geluisterd en keek nu den jon^feling oplettend aan. Dan vroeg hij „Heb je er heusch wel eens over gedacht wat je .aljemaal aan goeds verliezen zult als je je ouders en vrienden verlaten gaat om de we reld in te trekken?" Helmoed zweeg en de ruiter sprak verder: „Vandaag weet je tenminste nog waar je van nacht slapen zult, vandaag wordt ook de tafel nog voor je gedekt, vandaag omringen je ook nog de liefde en de zorgen van je ouders, maar als je op avontuur wilt gaan, zul je dit alles verliezen en geheel op eigen beenen staan. Dan weet je nooit waar je des nachts zult slapen, liefde en goede zorgen van je ouders moet je ontberen". „Mijn ouders begrijpen mij niet", dep Hel moed uit, „zij willen mij precies zoo maken als sedert twee honderd Jaren de oudste zoons In onze familie zijn geweest. Maar dat Tean Ik nieten ik wil het ook niet. Ik wil ik moet weg van hier. Ik ga met U mee...,. Blijft U lang bij den graaf?" „Dat weet ik nog niet", luidde het rustige antwoord. „Ik denk echter dat wij wel min stens vier weken hier zullen blijven, want Öe graaf heeft uit alle oorden van het land de zangers en muzikanten op zijn kasteel genoo- digd, dus het zal wel een langdurig feest wor den". „Kunnen wij dan elkaar niet af en toe zien en spreken?" vroeg Helmoed, „dan kunt U mij misschien wat vertellen van uw reizen". „O, ja, dat kan best", antwoordde de ruiter. Weldra waren zij nu bij de muren van het grafelijk kasteel gekomen en moest Helmoed afscheid nemen. Hij sprak met zijn nieuwen vriend af, dat hij hem dikwijls zou komen be zoeken. „Je vraagt altijd maar naar den „zanger" als je komt. Iedereen noemt mij zoo. Het beate zal zijn als je mij in de morgenuren opzoekt, want 's middags en 's avonds is er natuurlijk dikwijls feest en moeten wij zingen en spelen". Dikwijls in de komende weken verliet Hel moed nu stilletjes het ouderlijk huis m bagaf hij zich naar het kasteel waar hij dan een paar genoegelij ke uurtjes doorbracht mot den zanger. Maar vlugger dan hij gedacht had kwam de dag, dat de minstreels weer verder moesten trekken. Helmoed nam een brutaal besluit; zonder thuis ook maar iets te zeggen trok hJQ met den troep mee, de wereld inHet verdriet dat zijn ouders hadden was onbeschrij felijk. Overal deden zij nasporingen maar ner gens konden zij hun zoon terugvinden, zoodat zij eindelijk de hoop opga von om ham ooft weer te zien. En Helmoed zag de wereld. Hij vergezelde de minstreels op al hun tochten en trok over de Zwitsersche bergen zoogoed als door de Hongaarscbe vlakten. Vlug had hij geloerd luit te spelen en bovendien maakte hij zich nog vele kunst stukjes eigen, zoodat hij op de ka- steelen spoedig een gaarne geziene minstreel werd. Hij dacht nog wel dikwijls aan zijn ouders en het stadje dat hij verlaten had, maar het avontuurlijke zwerversleven lokte hem toch steeds zoo aan, dat hij immer verder trok. Zoo zwierven zij eens in het zuiden van Duitschland, van het eene kasteel naar het andere erf op een mooien namiddag hadden zij in een dicht woud halt gemaakt om te rusten en te eten. En daar was het dat Helmoed door het ongeluk bezocht werd. Een deftig koopman naderde de minstreels' en zat een oogenblik met hen aan. Op zeker oogenblik echter, haalde de man een paar prachtige diamanten te voorschijn en vroeg of geen der muzikanten lust had er een van te koopen. Maar de minstreels barstten in een luiden schaterlach uit; zij hadden natuurlijk geen geld om zulk een „blinkende keisteen" te koo pen. De koopman begreep dat hij niet met rijke menschen te doen had en stopte de steenen weer in zijn tasch. Hartelijk nam hij afscheid en vervolgde zijn weg. Heimoed zag hem na. Hij was zenuwachtig gewerden toen hij de blinkende steenen in de handen van den koopman had gezien. Zoo'n sleen moest een groote waarde hebben en Hel moed dacht, als hij er een zou hebben, dat hij hem dan verkoopen kon en van het geld een plaats koopen op een schipHet reizen ging hem nu te langzaam, maar dan zou het beter zijn en zou hij nog meer van de wereld kunnen zien De gedachte liet hem niet meer los. Plotse ling sprong hij op. zeide tot zijn kameraden, dat hij wat water wilde zoeken, maar reed zoo snel hij kon den koopman naNa een uur keerde hij in uiterste opgewondenheid terug. De minstreels vroegen hem waar hij geweest was, maar Helmoed ontweek al hun vragen Maar de muzikanten hielden aan en dreven hem' tenslotte zóó in het nauw, dat hij bekende den koopman een diamant ontfutseld te hebben door hem met zijn zwaard te dreigen De zangers stonden versteld. ZIJ waren vnoo Üjke en avontuurlijke lieden maar zoo eerlijk als goud. Dadelijk sprongen zij te paard, na men Helmoed tusschen zich in en snelden den koopman na. De arme man zat ergens aan den kant van den weg en treurde over het verlies van zQn kostbaar bezit. De zangers dwongen Helmoed den steen te rug te geven en namen hem ook zijn paaitl af, dat zij 'kis schadeloosstelling aan den koop man overhandigden. Helmoed werd uit hun kring gestooten en kreeg den raad nooit meer onder hun oogen te komen, want dan zou t slecht met hem afloopen En zoo trok hij nu te voet door de vreeimda landen, overal in de dorpen voor arme men schen spelend. In de kasteden durfde hij! niet meer te komen uit angst zijn vroegere vrienden te zullen ontmoeten. Schaamte en berouw over zijn slechte daden kwelden hem dagelijks en thans dacht hij mat weemoed hoe gelukkig hij had kunnen zijn als hijgewild had. Want Helmoed besefte heel goed, dat alle schuld b!J hem alleen lag. Hij had zich een ondank bare betoond tegenover zijn ouders door stil weg te loopen en tegenover zijn vrienden door hun eer te "bezoedelen. Zelf voelde hij zich de eerlooze, die het niet wagen durfde bij eerlijke menschen te vertoeven en zoo zat hij tenslotte maar het liefste in de vrije natuur, geheel al leen, droevig op zijn luit te spelen Dan luisterden alleen de vogels naar het gezang van den verstooten minstreel RAADSELS. Oplossingen der vorige week, 1. Het hoofdhaar. 2. Oliebol. 3. Madeliefje. 4. Een kikvorsch. 5. Een brievenbus. 6. Als het leergierigheid is. 7. Zes koeien. NIEUWE RAADSELS. 1. Verborgen spreekwoord: Mijn zusje is gelukkig weer beter. Hly zei ten hoogste alleen: „Dank U*. Twee "halve appels geven nog geen heele. Men heeft thans het water gekeerd. Is Jan ouder dan Het? Duitschland ligt ten oosten van ons land. Hij voelde zich wel een heele Piet, Uren hebben wij door het bosch gedwaald. 2. Op een schotel lagen eenige koeken. De vader nam er de helft van en nog een halve koek. De zoon nam van de rest de helft en ook nog een halve koek. Van wat er toen overbleef nam de moeder de helft en ook nog een halve 'koek. Hoeveel koeken waren er nu geweest? 3. Welke plaats staat hier: 4. Ik ben een keukengereedschap van acht letters. Keer mij om dan ben ik het uiterste deel ervan. 5. Wat zit er binnen in je mond, dat je er telkens uit doet, maar wat toch net zoo lang er in blijft als je leeft? fl. Ik ben een rivier. Doe mijn kop weg, dan kun je met wat ik dan ben visch vangen. EEN KLEURPLAAT. Er zullen er wel niet veel van jullie zijn, die al eens in het gebergte geweest zijn, maar die dat geluk gehad hebben of nog hebben, zullen hun geheele leven wel niet vergeten hoeveel schoons de natuur ons daar in den winter te genieten geeft. De door sneeuw be dekte bergen, met dennen begroeid, vertoonen vooral in het helle zonlicht een betooverend beeld. Sommige boomen hebben door de geweldige massa sneeuw, waarmede zij bedekt zijn, een geheel anderen vorm gekregen en dikwijls is hel net of zij de figuur van een mensch of van een dier hebben aangenomen. Dit alles kennen wij hier in onze steden niet. Hier is de sneeuw een lastpost, die zoo gauw moge lijk weggeruimd wordt om het verkeer niet te hinderen. Maar in de bergen is dat natuurlijk niet noo- dig. Daar trekken de menschen heen, groot en klein, met sleden en ski's om de gezondewin tersporten te beoefenen. Op ons plaatje vin den we twee jongens, die in bobsleden een berg afglijden en dit plaatje moeten jullie nu eens mooi kleuren. De sneeuw is natuurlijk helder wit (in de stad lijkt zoo dikwijls zwart). De schaduwen moet je met zeer dunne, zwarte streepjes aan- brengen. De achtergrond is grauw en de he mei donkerblauw. Hoe een bobslede èr uit ziet, weet je zelf wel. Meestal bruin. De klee- ren van de jongens kun je ook wel naar eigen goeddunken kleuren. Haalt dus nu de waterverf of het kleursel voor den dag en zet je aan het werk, DE ARRESLEDE. Ach, hoe anders is 't gerij. Honderd jaren zijn voorbij, Zag men vroeger vroolijk ai ren, Tegenwoordig niets dan karren. Nauw'lijks viel de eerste sneeuw (In 't begin der vorige eeuw Of men haalde paard en slee En reed vroolijk weg er mee. Ach, de ar keert nimmer weer; Weggejaagd door 't druk verkeer. Nu slechts modder, waar men Ziel, En de sneeuw geeft orisverdriet. «77 Dit was teveel voor Mevrouwt helden- 678 Toen woer bowlen ia oasen kelder «79 Maar plotseling hoorden we zware ■tanneti fWO We y moed. Zij huppelde achterwaarts aa reeg aangekomen vertelden we elkaar achter ons. Ueve grnUm 1 op het slagveld neer over de bezwijmde onze roeran|ke heldendaden. Vooral Korat- aaikar. daar was Muizen schrik de diender Antje. wt, maakten dat we 1 3SÏ STwJaT rend had afgebracht. achtoma. Hillatja Hou«al. dT7JSL3ST

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 3