Door Jon ff en Oud
ONS JEUGDVERHAAL
SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE,
WEGELING's NIEUWSBLAD TAN VRIJ DA# 8 FEBRUARI 19» No. 8.
HANS BIJ DE ELFJES.
Hans was dadelijk na zijn avonturen bij het
visschen naar huis gegaan, Zijn ouders vroe
gen hem waar hij nu de gevangen viSch had,
maar snel antwoordde hij
,.Dat gedeelte van den sloot waar de oude
wilgenboom staat, schijnt niet zoo geschikt
te zijn om te visschen. Ik zal daarom op een
anderen dag eens wat verder op gaan en zien
of ik daar wat vangen kan".
Met dit antwoord waren zijn ouders tevre
den en Hans nam een boek ter hand en pro
beerde wat te lezen. Maar ach, dat vlotte
niet al te best want telkens weer vlogen zijn
gedachten terug naar den wilgenboom met 't
vreemde gezicht en het kleine elfje dat hij
gezien had.
,.Zou zij werkelijk woord houden en mij ko
men afhalen?" vroeg hij zich zelf wel honderd
maal. Nog één dag wachten en dan zou hij
zien of alles werkelijkheid was geweest.
Deze dag kwam gelukkig ook tot een einde
en Hans ging des avonds popelend van on
geduld veel vroeger naar bed dan hij ge
wend was. Hij was werkelijk heel zenuwachtig
want nu moest immers het elfje komen. Reeds
verscheidene malen had hij zich in bed van de
eene zijde op de andere gewenteld, toen hij
plotseling op de gedachte kwam, dat het wel
licht noodzakelijk was om het raam open t«
zetten. Want hoe zou anders het elfje binnen
moeten komen?
„Als rij nu maar het goede venster wist te
vinden", dacht Hans, „en als zij maar niet
per ongeluk bij mijn zusje in de kamer gaat en
haar meeneemI".
Zoo dacht hij maar steeds verder en intus-
schen kon hij zijn oogen niet van hpt venster
houden. Maar tenslotte kon hij het vechten
tegen den slaap toch niet volhouden, en ein
delijk sluimerde hij zachtkens tn.
Zoo had Hans ongeveer een uur reeds ge
slapen toen plotseling de gordijnen voor het
venster licht bewogen. Een kleine hand schoof
de kleine gordijntjes iets terzijde en weldra
verscheen het elfje.
Zij droeg een heel mooi, fijn zijden japon
netje, dat wel overal bezaaid scheen te zijn
met goud en zilver. In lange plooien viel het
tot bijna op de fraaie voetjes. Op haar hoofd
droeg zij tusschen het in blonde lokken neer
vallende haar, een prachtig diadeem, met ze
ven spitsen, op eiken spits glansde een won
dermooie brillant, welke alle tezamen een hel
der wit stralend licht over het elfenfiguurtje
wierpen. Aan haar schouders prijkten twee
heel teere, doorzichtige vleugeltjes
Wat was rij mooi.
Zij blikte vragend naar Hansjes bed en kon
niet nalaten te glimlachen toen zij zag hoe
rustig hij sliep. Maar toen vloog rij vlug naar
het hoofdeinde van het ledikant en riep met
haar zacht, fijne stemmetje:
„Hans, Hans, wondt wakker. Je zou toch
met mij meegaan?"
En kleine Hans vloog met een schok over
eind. Dadejijk was hij klaar wakker, hoewel
hij niet direct begreep wie hem geroepen had.
Maar opeens zag hij vlak boven zijn hoofd *t
lieve elfje zitten, dat hem vriendelijk toeknikte
en zei:
„Nu, Hans, hoe is het? Wil je meegaan of
liever verder slapen?"
„Neen, neen", sprak Hans verschrikt. „Na
tuurlijk ga ik liever mee. Ik wil niet verder
slapen ik heb heelemaal geen slaap
Ik dacht al dat ge niet meer komen zoudt".
,Zoo?" fluisterde het elfje, „dacht je dat?
Neen, hoor. Als ik iets beloof dan houd Ik
woord, dat doe jij toch zeker ook?"
„Ja, ja, zeker, lief elfje", haastte Hans rich
te antwoorden, „weest alstublieft maar niet
boos, dat ik dat gedacht had. Ik zal nooit
meer zoo iets van U denken".
Dan Is het goed. Nu, vooruit, schiet op,
anders komen wij nog te laat bij den wilgen
boom".
Vlug stond Hans op. Het elfje nam hem bij
de hand en hoe was het mogelijk'? zweef
de met hem door de kamer en het venster uit.
Heel door de lucht gingen rij over boomen en
struiken de velden over. Hans wist waarlijk
niet hoe hij het had, maar toch voelde hij
zich bij het elfje volkomen veilig. Hij vroeg
zich alleen maar af of hij misschien ook een
elfje geworden was, dat hij zoo wonderlijk
licht door de lucht kon zweven. Maar nog eer
hij het daarover met zichzelf eens geworden
)was, liet het elfje, dat hem tot hiertoe steeds
bij de hand had vastgehouden, zich langzaam
op de aarde neer en zag Hans tot zijn verras
sing. dat zij vlak bij den ouden wilgenboom
stonden. Dadelijk zag Hans dat de wilg ook
zijn gezicht weer liet zien, maar het was nu
niet zoo boos en lee'ijk meer, integendeel het
stond zeer vriendelijk.
Nog was alles heel stil en schemerde het
overal, want de maan was nog niet opgekomen.
Het elfje keek Hans aan en zeide:
„Nu duurt het nog maar een paar oogen-
blikken en dan gaat het feest beginnen. Daar,
waar het zoo licht wordt aan den hemel, komt
straks de maan. Zoodra hij geheel over den
rand komt kijken, komen al de elfjes te voor
schijn. Let nu goed op en kijk in de juiste
richting".
Hans stond en tuurde aandachtig met een
kloppend hart en vol verwachting voor de din
gen welke straks gebeuren zouden. Na korten
tijd riep hij opeens:
„O, hé, wat is dat? Het schijnen allemaal
lichtjes te zijn".
„Neen, Hans," antwoordde het elfje hem,
„dat rijn allemaal elfen. Zij dragen allemaal,
net als ik, een diadeem In het haar en die
stralen het licht uit, dat je ziet".
Hans keek en zag gespannen toe hoe de elf
jes uit de verte steeds naderbij kwamen. Eerst
naderden rij in een grooten kring, steeds dich
terbij, maar langzamerhand werd de kring
kleiner. Het leek wel alsof al de elfjes zich
dichter opeen schaarden en rondom den ouden
wilgenboom dansten. Eindelijk was de kring ge
heel gesloten geworden en nu zag Hans ook,
dat de elfen zich niet meer van hun plaats
bewogen. Zij stonden stil. Daar verhief zich
in het midden van den kring een elf, wier dia
deem rood licht uitstraalde. Dat kwam omdat
de spitsen van haar hoofdtooisel met prach
tige robijnen versierd waren. Zij vloog lang
zaam over de rijen der andere elfjes heen en
scheen elke tweede aan te raken. En. dadelijk
straalden deze elfjes een helder licht uit Alles
zacht lila. Zoodra rij al de rijen langs gegaan
was, kwam zij tertig en begon haar ronde nog
eens, maar nu raakte zij de andere elfen aan
en deze straalden dadelijk daarop een helder
wit licht uit. Het was prachtig.
Toen zij ook daarmede klaar was, verhief
rij zich weer in het midden van den kring.
Loodrecht steeg zij langzaam omhoog en Hans
zag. dat fn een grooten kring al de elfjes, die
lila-licht uits'raalden, eveneens omhoog gin
gen. Toen rij zoo ongeveer twee meter van den
grond waren opgestegen, daalden zg alle weer
omlaag, maar tegelijkertijd stegen de andere
elfjes, die wit licht uitstraalden. En zoo gin
gen de lila-lichtjes en de witte een tijdlang op
en neer. Het was een wondermooi schouwspel
en Hans stond er dan ook in innige verrukking
naar te kijken.
Langzaam daalden tenslotte de witte licht-
elfjes ter aarde, terwijl de lila-figuurtjes niet
meer stegen. Alle bleven rij staan om opeens
keurig op tijd en allen tegelijk diep naar
den grond te buigen. Daarop verdwenen alle
lichtjes en alleen de diadeemen straalden nog
wat glans uit, maar dat leek Hans welhaast
niets in vergelijking met wat hij zooeven* aan
schouwd had. De elfjes richtten zich weer op
en verdwenen thans weer op dezelfde wijze
als zij gekomen waren.
„O, o", steunde Hans, ,,wat was dat beeldig.
Zoo iets heb ik nog nooit gezien".
„Ja", lachte rijn elfje, „dat wil lk graag ge-
looven. Kom, ik zal je nu maar weer naar huis
en in bed brengen".
En weer vatte rij Hans bij de hand en zweef
de met hem door de lucht. Kort daarop lag
hij al weer in zijn bed. Het elfje streek hem
nog even met de hand over de oogen en
verdween. Hans had niet een9 den tijd haar
voor al het genotene te bedanken, zoo vlug
was rij het venster uit. Vermoeid viel hij dade
lijk in slaap.
Toen hij den anderen morgen ontwaakte,
moest hij aanstonds weer aan rijn avontuur
denken. Snel stond hij op, want hij wilde zon
der dralen alle9 eerst aan rijn vader en moe
der en rijn kleine zusje vertellen. Het was al
les zóó prachtig geweest, en hij' vond, dat al
rijn huisgenooten behoorden te weten wat er
des nachts alzoo bij den ouden wilgenboom
gebeurde.
Nu, dat Hans ouders en zijn kleine zusje
vooral, vreemd opkeken, dat kun je begrijpen.
Zij wilden natuurlijk ieder voor zich ook wel
eens een keertje met het elfje mede, maar dat
teere wezentje verscheen helaas nooit meer....
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
1. Voorzichtig Niet stooten.
2. Zij namen van de zeven half volle wat en
er vier af. Daarvan maakten zij twee volls
vaten. Toen waren er dus: negen volle, drie
half volle en negen ledige vaten.
3. Klein Jantje kan nog niet tellen....
4. Stoel, Kast, Klok, Lessenaar.
5. Hansworsten.
6. Evenwicht
7. Oudejaar.
NIEUWE RAADSELS.
1. Het is niet groen, het is niet paars, het
is niet blauw, maar toch heeft het een. kleur
en 't strekt tot sieraad van den mensch,
2. Mijn geheel bestaat uit twee lettergrepen
en is een lekkernij. Mijn eerst» welt uit een
bron en mijn tweede is rond.
3. Mijn geheel is een bloem. Mijn eerste is
een bemind familielid, mijn tweede is een lid
woord, mijn derde is zeer aardig en met mijn
laatste spreekt ge uw vriend aan.
4. Ik ben een dier, dat kan schreeuwen,
springen en zwemmen. Ik heb ook pooten
maar toch kan ik niet staan.
5. Mijn geheel bestaat uit tien letters en bij
dag zoowel als des nachts kunt gij mij op
straat zien staan. Voor menschen, die veel
brieven schrijven ben ik onmisbaar,
1, 9, 2, 4, 7 wonen naast U,
5. 4, 6, 7 is een grondsoort.
8, 2, 3, 6, 10 is hetzelfde als wind.
0, 4, 3, 7 is een ander woord voor schoon.
6. Wanneer is gierigheid aan deugd?
7. Een boer schonk eens de helft van rijn
vee weg en daarna verkocht hij nog 3 koeien.
Hoeveel bezat hij dan eerst als ge weet, dat
hij na den verkoop niets meer had?
BELLETJE TREKKEN.
Een kleine jongen had de leelijke gewoonte
om des morgens, als hij naar school ging, al
tijd aan het huis van oen oude dame belletje
te trekken. Het dienstmeisje van de dame had
dikwijls voor niets de deur geopend, maar aan
gezien rij nooit iemand voor de deur zag,
deed zij tenslotte niet meer open. Zij was er
aan gewend, dat er 's ochtends om even voor
negen altijd door een kwajongen gebeld werd.
Maar op een dag was de oude dame riek ge
worden en het meisje had vlug den dokter ge
waarschuwd. De brave dokter kwam en belde
aandes morgens om vijf minuten voor
negen. Het meisje echter dacht niet anders, dan
dat haar kwelgeest van iederen dag weer zijn
streek uithaalde enliet den dokter staan.
Die werd natuurlijk kwaad, ging heen en kwam
niet .meer terug. En nog voor het tien uur
was, verergerde de toestand van de oude dame
zoo zeer, dat het meisje de straat op snelde
om een anderen dokter te roepen. Maar toea
rij daarvan terugkeerde was haar arme me
vrouw reeds gestorven
En wie had daaraan de meeste schuld?
MIJN KINDJE'S MOOISTE DAAD.
Een buitenlandsch tijdschrift had voor haar
lezers een prijsvraag uitgeschreven. Moeders
moesten met enkele regels een verslagje in
zenden van de mooiste daad, welke zQ zich
herinnerden van hun kinderen te hebben waar
genomen. Hieronder volgen de vier bekroonde
antwoorden.
„De school, welke bezocht wordt door mijn
zoontje van zes jaar. hield een „fancy-fair"
waarbij artikelen verkocht worden ten bate
van een ziekenhuis. Ik gaf mijn jongentje
fl.50 om daar voor het goede doel te beste
den en toen hij 's middags thuiskwam had hg
op twee dubbeltjes na het geheele bedrag be
steed om kleinigheden voor mg te koopon, o.a.
kralen, een klein naai-mandje en een. waaier
tje. Er was een overvloed van speelgoed,
waaruit hij voor zichzelf iets had kunnen kie
zen, maar hij dacht het eerst aan zijn moeder
en dat is, geloof ik, toch wel een zeer mooie
eigenschap in een. zoon". (Eerste prijs).
„Onze kleine meisje is doodsbang voor on
weer en storm. Zg is drie jaar oud. Op zeke
ren dag, dat zij speelde in den tuin, begon
het plotseling te Qnweeren en rij holde naar
haar vader toe, terwijl rij angstaanjagend huil
de. Halverwege echter zag zg poes in den
drup zitten en rij ging eerst terug om poes
veilig In een "kolenhok te brengen en daarna
weer huilende verder te vluchten. Het greep
ons zeer aan omdat wij weten hoe bang zij
werkelijk is met zulk weer". (Tweede prijs).
„Onze baby is nog geen achttien maanden
oud, maar reeds sedert dat hg negen maanden
oud was, heeft hg al de gewoonte om als
Iemand iets voor hem meebrengt, eerst de geef
ster of de gever te laten nemen, daarna alle
andere menschen, die er bij rijn en dan pas
zelf Iets te nemen. Het is een beleefdheid,
welke wij zulk een Jong kind natuurlijk niet
hebben geleerd en baby doet het dan ook
zoo heel uit eigen beweging". (Derde prijs).
„Ons kleine meisje, vgf jaar oud, had eeja
prachtige pop gekregen ter vervanging van
de oude, verfomfaaide teddy-beer. Het kind
was er zóó aan gehecht, dat mijn man en ik
ons wel eens bezorgd maakten wat wij zouden
moeten beginnen als de pop eens kapot ging
of weg raakte. Op zekeren dag speelde zij
met een ander meisje, dat ook een pop had
meegebracht en deze pop viel onverwacht
kapot. "Het meisje huilde verschrikkelijk en
was niet te troosten. Toen haalde onze kleine
meid geheel uit eigen beweging haar dierbare
pop te voorschijn en zei: „Hier Kitty, neem
mijn pop maar, dan speel ik voortaan wel met
mijn Teddy". Wij dachten eerst dat haar be
doeling was de pop te geven voor dien eeneq
middag, maar toen het buurmeisje later weg
ging en den pop meenam, bleek dat onze
kleine het zoo bedoeld had en absoluut nie4
teleurgesteld was". (Vierde prijs).
OM TE ONTHOUDEN.
Londen is groot, dat weten jullie wel, hé?
Maar wist je ook, dat er in die stad meer
menschen wonen dan in hel werelddeel Au
stralië, dat toch niet zoo heel veel kleiner
is dan Europa? Toch is het zoo, hoor.
uitvluchten. Maar net kwam mevrouw aan
stormen. Die wilde de keukendeur open
gooien om te zien of de brand al erg
was. En toen kreeg Aatje pardoee de deur
tegen haar geteietavde voorgevel.
673 Help, help, riep ze en ze wilcfS de keuken 674 Antje's neus zwol als een aardbei in de
schoone Meimaand. En ze voerde voor
mevrouw's verschrikte oogen oen soort In
diaan sche krijgsdans uit.
675 Eindelijk viel ze glad van der eigen zei-
vers en mevrouw snelde naar de keuken
kast om er een glas uit te halen. Ze wilde
Antje een slokje laten drinken voor da»
schrik.1
676 Maar in de keukenkast had de arme
Korstjesknauwer zich verstopt, toen hg
zoo wreed door Antje was verjaagd. Nu
sprong hij te voorechg'n.