Voor Song en Oud ONS JEUGDVERHAAL SNUFkFELGRAAG EN KNAGELIJNT|JE. <kSJ'p° WEQBLING'a NIEUWSBLAD VAN YRIJÖAG 1 FEBRUARI 19» No, 5. HANSJES AVONTUUR, Gij herinnert U toch nog de geschiedenis van den betooverden wilgeboom? Daar kwamen bij het schijnsel van den maan de kabouters te zamen, weet ej nog? Maar het waren niet al leen de kabouters, die met hun grappen en grollen den wilg vermaakten, neen, ook de elfjes kwamen hem van tijd tot tijd bezoeken en zagen vol verbazing, dat de oude boom zich opnieuw met groene blaadjes tooidew De elfjes, die in de bosschen en op de wei den woonden leefden altijd in vrede met de dwergen, maar toch nooit hadden zij tegelijker tijd hun samenkoms'en. De elfjes waren te teer en te zacht om deel te kunnen nemen aan de ruwe stoeipar'ijen van de kabouters. Op ons plaatje zien we zulk een éfje op het blad van een waterplant staan. Zij is in gesprek met den kleinen Hans, die bezig is te trachten vischjes te vangen met zijn nieu wen hengel. Wij moeten eens probeeren af te luisteren wat die twee elkaar te vertellen hebben. Dat kan gemakkelijk, als wij ons in het hooge riet verschuilen. Het elfje spreekt met een heel zacht en hoog stemmetje: ,,Hans, wat doe je hier?" Ach, wat schrikte die Hans opeens. Nu blijkt dat hij het elfje heelemaal nog niet gezien heeft. Van verbazing kan hij niet eens ant woorden en het elfje moet eerst haar vraag herhalen, alvorens hij kan stotteren: „Ikikwil visschen vangen". „Maar Hans, weet je dan niet, dat dit op deze plaats ongeluk brengt?" vraagt het elfje, „Neen", zegt Hans, „hoezoo dan?" „Dat zal ik je zeggen: deze sloot staat, voor zoover het oog reikt, onder onze speciale be- zcherming. Hier mag dus geen mensch vis schen. Wie het toch doet en thuis de vischjes bakt zal bij het eten een graat in dein keel blijven steken, welke er slechts met de groot ste moeite en onder hevige pijnen uit te halen is". „Daar wist ik niets van", antwoordde Hansje verschrikt, terwijl hij vlug zijn hengel inhaalt „Luister verder, Hans. Al de visschen, die hier in het water zwemmen zijn betooverde elfen en dwergen, die wegens hun ongehoor zaamheid in visschen veranderd zijn. Als zij een tijd lang als' visch geleefd hebben hoe lang dat ls hangt geheel van hun straf af worden zij weer elfen of dwergen opnieuw en mogen verder weer gewoon met ons mee leven. Nu moeten wij natuurlijk altijd goed op passen, dat er hier geen menschen komen om te hengelen. De visschen mogen ook niet ver der zwemmen, dan tot daar, .waar de sloot ec n bocht maakt. Tot zoover reikt %ok onze macht en als je dus door wilt gaan met henge len, moet je voorbij dien bocht een plaatsje zoeken. Dan zul je voor nare dingen gespaard blijven, want de visschen daar zijn geen be- t' averee elfjes of dwergen". Hans staat nu dadelijk op en zegt: „Dan ga ik er heen, want ik wil natuurlijk geen elfjes en dwergen vangen. Als daar an dere visschen zijn is het mij ook goed", „Dat "is braaf van je, Hans", zei het elfje en zij kijkt hem lachend aan. Hans begrijpt niet goed waarom zij lachte en hij draait zich om om heen te gaan. En zie, al loopende kwam ook ons Hansje voorbij den wilgenboom en stond niet weinig ver baasd, toen hij hét gezicht in den boomj zag. Hij werd zelfs zoo bang, dat hij het liefste dadelijk op de vlucht gegaan was. Maar daar hoorde hij uit de verte het elfje roepen: „Je behoeft heusch niet bang te zijn, Hans. De wilgenboom zal je werkelijk niets doen. Ook hij houdt de wacht over de visschen in dezen sloot, ofklat er niets met hen gebeuren zal". Hansje keek echter toch nog Wel wantrouwig naar het gezicht in den boom en schrok op nieuw toen dit plotseling begon te spreken: „Daar jij mij toeschijnt een aardige jongen te zijn, die bovendien beloofd heeft de vis schen in dezen sloot met rust te zullen laten, wil ik je een plezier doen". Daar keek Hansje van op, want dat klonk al zeer aanlokkelijk. Hij zag hoe het gezicht zich tot het elfje wendde en hoorde het zeg gen: „Als de kleine Hans er plezier in heeft, zou je hem' dan niet eens een keertje kunnen uitnoodigen om jullie samenkomst bij te wo men, opdat hij de dansen en spelen in het maanlicht eens zien kan?" Het elfje antwoordde niet dadelijk maar keek eerst een poosje nadenkend naar Hans. Toen zij echter zag hoe hoopvol zijn oogen op haar gericht waren, zeide zij vriendelijk: „Wel, Hans, zou je er wel eens bij willen zijn als de "elfjes hier bij den boom tezamen komen....?" „O, zoo graag", haastte Hans zich te ant woorden, „maar wanneer vindt zulk een sa menkomst dan plaats?" „Des nachls. Overmorgen weer voor het eerst. Je mag echter van te voren aan niemand iets vertellen. Ik kom dan wel aan je bed en breng je hier, zonder dat iemand er iets van merkt, Als het feest voorbij is breng ik je weer naar huis en in je bed. Wel, heb je plan om te komen?" Of Hans plan had. Natuurlijk. Hii beloofde plechtig er met niemand over te zullen spre ken en vond het alleen maar vreesdijk jam mer dat het nog zoo lang duurde eer het overmorgen en dan nacht was. Intusschen had hij het snoer maar om zijn hengel gewikkeld, want in het hengelen had hij thans geen lust meer, Maar eer hij naar huis terug keerde bedankte hij nog beleefd het elfje voor haar uitnoodiging en het ge zicht in den wilg voor de vriendelSjklej WoordenL Eerst daarna ging hij weg. Maar nauwelijks had hij een tiental schreden gedaan, toen hij ontdekte zijn doosje met wur men en aas vergeten te hebben. Hij keerde weer terug en vond opnieuw het plaatsje bij den wilgenboom. Hij raapte het doosje op en wilde zijn weg vervolgen, maar daar viel zijn oog nog even op het blad van den waterplant in het midden van den sloot. Het elfje was echter niet meer te zien en toen hij eens aandachtig naar den wilgenboom keek, zag hij ook dat het gezicht verdwenen was. De boom zag er uit als alle andere wilgen- boomen. „Nu", bromde Hans, zou ik nu toch gefopt zijn?" Langzaam liep hij naar huis terug en dacht over zijn avontuur nog eens goed na. Hij kon echter Diet gelooven, dat het werkelijkheid geweest was en ook scheen het hem niet mo gelijk dat het een droom was. Hij besloot daarom eindelijk zuchtend om maar rustig te wachten tot het overmorgen avond werd, Dan zou hij vanzelf wel zien wat er gebeuren ging en of zijn avontuur werkelijkheid was geweest of niet Lieve vrienden en vriendinnen. Bewaart deze vertelling en als het nog kan, ook die van de vorige week. De volgende week zullen wij zien, of het elfje haar woord hield. VOOR DE KLEINTJES. Deze knipplaat moet eerst netjes op carton worden geplakt en daarna stukje voor stukje zorgvuldig worden uitgeknipt. Daarna komt het moeilijke werk, De stukjes moeten zoo bij elkaar worden gezocht, dat zij passen en lang zamerhand een beeld vormen van„. ja, waar van? Het is een dier. Met een lange, smalle snuiL Zijn tong hangt vrijwel altijd uit zijn muil, of hij jong is of oud. Zijn gang is wiegend en onhoorbaar. Ook zeer elegant, zooals men dat noemt. Hij houdt veel van de menschen en is het liefste binnenshuis. Althans geeft er liet veel om naar huiten te gaan. Bijzonder rouw is hij niet en waakzaam zelfs heelemaal liet. Het is dan ook geen dier dat men voor voor zijn nut houdt, maar alleen uit plezier. "Weet jullie nu. welk dier het is? Neen? Wel nu, het is een hazewindhond. Mooi om1 te zien, maar verder van weinig nut Zijn naam heeft hij gekregen omdat hij zoo razend snel loopen kan. Dat is inderdaad iets bijzonders, want over het algemeen zijn honden nu niet zoo buitengewoon snel. Herten en antilopen bijv. kunnen heel wat vlugger uit de voeten. Eén hazewind echter, doet voor «en hert niet onder en kan rennen, dat men er versteld van staat. Zijn lichaam is daar geheel op ge bouwd; het golft als hij loopt en daardoor geeft hij zichzelf hoe langer hoe meer snelheid. Nu, probeert maar eens zijn portret samen te stellen. Het is niet zoo gemakkelijk' als het lijkt, hoor, en je moet dan ook niet te spoedig je geduld verliezen. RAADSELS. Oplossingen van de vorige week, 1. Dé boer kocht 19 biggen; dat is 285 gld. en een kalkoen van drie gulden, dat is samen 188 gulden. Toen kocht hij nog tachtig kui- iens van vijftien cent per stuk, maakt 12 gld. waarna hij honderd dieren had en precies 300 gld. had uitgegeven. Een heele rekensom, hè? 2. De heer was bakker van beroep, welk woord precies uit de letters van zijn naam gevormd kan worden, 3. De gulden was valsch natuurlijk. 4. Tweedracht. 5. Lediggang. NIEUWE RAADSELS. 1. Er was eens een man, die van zijn baas opdracht ontving om een kist dicht te tim meren, welke naar het station moest om ver zonden te worden. De man deed het werk plankje voor plankje, zooals het behoorde, maar toen hij klaar was kwam zijn baas kijken en vroeg verbaasd: „Waar ls het opschrift nu?" De knecht keek hoogst verwonderd en trok snel een der planken weer van de kist af. En warempel, daar zag hij dat aan de andere zijde van de plank een paar letters ge schilderd stonden. Hij had dus de planken met de binnenzijde naar boven getimmerd en moest nu alles veranderen. Toen hij al de planken los had gemaakt waren zij alle met letters beschilderd in deze volgorde: S V I C. N. IH. O. I. T. Z. OT. TO. EN. O. R. ET. G. De knecht stond nu natuurlijk voor de op gave om uit dit abracadabra een leesbaar op schrift samen te stellen. Hij moest de planken dus verwisselen en eindelijk na lang zoe ken gelukte hem dit. En wat was nu het opschrift. Probeeren jullie dit ook eens te vinden. 2. Drie mannen hadden van hun vader een aantal vaten wijn geërfd, d.w.z. zeven volle vaten, 7 half volle vaten en 7 ledige -raten. De vader had bepaald dat elk precies evenveel zou ontvangen en wel zoo dat zij werkelijk alle drie evenveel volle, als half wolle en ledige vaten zouden krijgen. Zfl mochten ech ter aan de volle vaten niets veranderen. Hoe werd de juiste verdeeling nu tot stand ge bracht? Even nadenken, het is niet moeilijk. 3. Er zaten eens drie menschen aan tafel. Vader, moeder en klein Jantje. Maar daar kwam opeens oom Hendrik op bezoek, tot groote pret van Jantje, die van oom altijd wat lekkers kreeg. „Hoera", riep Jantje, „daar is oom. Nu zijn wij met z'n vijven". Begrijpen jullie nu hoe Jantje zoo iets kon zeggen? 4. Verborgen meubelnamen Moeder stond voor dezen keer Miee toe laat naar bed te gaan. Vader kocht verleden jaar een pak aster- stekken. De heerlijke versche melk lokte ons tot drinken. J.ui volgde de lessen aardig op. Welke worsten kunnen zich met worsten voeden? Welk gewicht moet een mensch hebbsa om staande te kunnen blijven? 4 7. Welk jaar duurt maar één dag? LEVENSWIJSHEID Hoe dikwijls veroordeelen wij het gedrag on zer medemenschen, maar handelen wi| zelf mders dan zij? Het goede aambeeld vreest den hamer niet Hij is de beste rekenmeester, die zijn eigen fouten zonder fouten kan optellen. Wij kunnen den oorlog niet humaniseer» wij kunnen hem alleen afschaffen. Religie is onmiddellijk levensbesef aangaande liooger eenheid en de band die den enkele met deze tPuifjU bindt. Wees waar tegen uw zelf en zoo zeker als de nacht op den dag volgt, kunt gij dan tegen niemand valsch zijn. Het Zelf is de Koning in ons, die ons wil doen kennen het Koninkrijk der hemelen op aarde. Van al uw leed trek af de schuld, en draagt het restje met geduld. Voor de menschen verzwijg uw leed, Pronk niet met geleden smarte: tSilte is de tolk van een diep gemoed, Meer dan wanhoops tranenvloed. Geniet, maar wacht U 't hart te kluisteren (aan het goed, Waardeer het, maar als een die 't eenmaal (mistten moet. 860 Antje wist nu heelemaal niet meer wat ze deed. Ze schrok zóó, dat ze de heele slüjpplank door het keukenraam mikte. Kin- keldekinkel ging de ruit in diggelen en wtj maakten een heele laehtrei*. 670 Antje had zooveel van haar dierbare 671 De plank zelf kwam in den tuin terecht 672 Antje krabbelde overeind tn strompelde krachten aan de slijpplank verspild, dat ze over de Vuilbak heen schoot en haar aanvallig neusje platdrukte tusschen de aardappelschillen. boven op het eerwaardige hoofd van Ka ter de Reus die gezellig had liggen maf fen. Wij sprongen snel uit het zaadbakje en maakten dat we wegkwam». naar de rechtbank om haar vuile gezicht wat af te doen. Maar inplaata van het stukje zeep, greep ze een levendige tnuia Ze was nu heelemaal buiten ziehesire.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 3