Voor Jong en Oud ONS JEUGDVERHAAL SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE. WEGELING'a NIEUWSBLAD TAN TRlJDAG 25 JANUARI 1929 No* A DE BETOOVERDE WILGENBOOM. Eenzaam in een groot, heuvelachtig veld, aan den oever van een bijna verdroogd slootje, stond vroeger een wilgenboom. Iedereen in den omtrek kende hem, want aangezien de streek zoozeer verlaten en dor was, zonder andere boomen of struiken, was de wilg wel het ©enig ste herkenningsteeken voor menschen, die den juisten weg zochten. De wilg zelf was eigenlijk niet meer dan een stronk en reeds sedert jaar •n dag dood. Allerlei dieren hadden resds in den loop der jaren een toevlucht voor ragen en wind gezocht en gevonden in den hollen stam. Maar niet alleen de menschen wisten van 't bestaan van den ouden boom, ook de dwergen kenden hem heel goed. Als het kleine volkje bij maanlicht des nachts hun achuilplaatsen in het binnenste der aarde verlieten en aan de oppervlakte verschenen, Ti wam en zij altijd bijeen aan den voet van den wilgenboom, Van daar uit konden zij alles goed overzien en op passen dat zij niet door de menschen gestoord werden, want daar hadden zij een hekel aan. Door het lot werd een der kabouters aange wezen om in den boom te klimmen en de wacht te houden, terwijl de anderen vergade ring hielden en later speelden en dansten. Als zij na een aantal uren, tegen dat de zon plan nen maakte om op te komen, weer vertrokken, maakten zij kwasie ernstig «en diepe buiging ▼oor den ouden wilg en bedankten hem, dat hij hun 'dien nacht wederom zulke goede diensten had bewezen. Daarna keerden xjj vlug in h«t binnenste der aarde terug. Op een aekeren avond nu, zou er weer eens •ulk een bijeenkomst van kabouters plaats vin den. Maar aangezien zij in langen tijd niet op de aarde geweest waren, zonden zij voorzichtig heidshalve een dwerg vooruit om te zien of de oude wilg er nog wel was. Het dwergje ging op weg en kwam na een kwartiertje loo- pens aan het slootje, waar de boom stond. Maar toen de kleine man vlak bij den dorren stronk gekomen was, zag hij tot zijn starre verbazing, dat aan den knot een paar nieuwe twijgen ontbloeid waren, welke zelfs reeds met blaadjes prijkten. Het "dwergje stond zoozeer verrast, dat hij geen woord kon uitbrengen. Hé? Was dien ouden wilg dan niet dood? Dat scheen hem onmogelijk. Hij keek den geheelen stam aandachtig na an liet tenslotte zijn oogen •ven rusten op een atuk van een ouden tak. Maar wat het kaboutertje nu zag, deed hem van schrik de haren te bergen rijzen. Verbeeld je. Het uitstekende «tuk hout veranderde on verwacht en langzaam in een lange neus en een kin en een voorhoofd en het kreeg zelfs oogen ook. Vol ontzetting sprong het kleine baasje een «tap terug. „De boom is betooverd". gilde hij vol angst. Maar het scheen niet genoeg, dat het gezicht ontstemd, maar het was nog buitengewoon leelijk ook, maar bovendien begon het te spre ken: „Waarom schrik .je zoo, mijn kleine vriend?" De stem van het gezicht klonk bijzonder diep en hol, net als het rammelen van den donder, maar niet zoo hard natuurlijk. Het kaboutertje beefde als een riet, maar toch vond hij zijn moed terug en zei met tril lende stem: „Vindt U dat zoo'n wonder, dat ik schrik? Ik dacht hier een doode wilgenboom te vinden ennu zit U er in en spreekt. Moet men daar dan niet „van schrikken?" „Hahaha", lachte het gezicht „Ik ben toch altijd hier geweest", „Dat is niet waar", sprak het dwergje ver ontwaardigd, „zoo dikwijls wij des nachts hier waren, hebben wij U nog nooit gezien". „Dat is best mogelijk", bromde het gezicht, „Maar toch was ik er hoor. Ik ken jullie wel, want dikwijls heb ik jullie gezien als je hier vergaderden en dansten en sprongen. Ik heb dikwijls genoeg hartelijk om al jullie grappen gelachen". „Zoozei de dwerg met een lang gezicht want hij vond het niets aangenaam te moeten hooren, dat hij en zijn makkers des4 nachts toch bespied waren. „En", zoo vroeg hij nieuwsgierig, „wat denkt U nu wel te doen?" „Ik denk niets te doen", lachte het gezicht. „Zie je dan niet, dat er boven mijn hoofd weer nieuwe blaadjes gekomen zijn"; „Ja, zeker", antwoordde het kaboutertje, „ik was niet weinig verbaasd dat te zien". Hoe is dat gekomen?" „Dat zal ik je nu eens precies vertellen", sprak het gezicht, dat in een zeer spraakzame stamming scheen te zijn. „Luister." „Aan mijn stamwortel had zich al sedert een paar jaren een geheele larven-familie vastge hecht, die al de kleine zulgworteltjes, die ik kreeg, wegaten. Ik kon daar heelemaal niets tegen doen en zoo kwam het, dat mijn stam langzamerhand heelemaal verdroogde, niette genstaande het water dat hier is. Ik dacht dan ook niet anders, dan dat Ik dood zou gaan. De menschen, die mij zagen, dachten trouwens dat Ik al dood was. Maar op zekeren dag voélde ik opeens een vreeselljk rukken aan mijn wor tels en een hevig gekriebel. Ik wist niet wat er gebeurde en dacht dat nu zeker mijn laatste uurtje geslagen had, toen ik plotseling water in mijn stam voelde komen. Mijn wortelen weer en ik kreeg opeens volop voedsel. Ik hoorde hoe ergens iemand riep: „Zoo, vriend Wilg, daar heb ik je eventjes goed van afge holpen". Toen ik goed rondkeek, zag ik een mol, die de larvenfamilie aan mijn stamwortel ontdekt had en al de insecten tegelijk verslond. Je begrijpt dat ik hem dankbaar was, vooral toen ik een maand later zag,, dat ik op mijn ouden dag nog frisch groen krijg ook", „Zoo, zoo", merkte het dwergje op, „dus dan heeft die mol U op het allerlaatste nipper tje nog het leven gered?" „Ja, dat heeft hij zeker en zooals ik zeg, daar ben ik hem heel dankbaar voor. Ik had nooit gedacht nog eens beter te zullen worden en zie, nu is het toch gebeurd. Ik vool pw weer zoo gezond als een visch". „Maar dan ben je ook niet betooverd, wel?" vroeg het kleine mannetje nogeens voor alle zekerheid. „Wel neen, hoe kom je er bij", zei 1 gezicht, „ik ben alleen maar ziek geweest en weer beter geworden; dat is alles". Nadenkend sloot het gezicht even de oogen, doch daarna begon het weer te spreken: „Nu heb ik nog een verzoek aan jou en Je vrienden, kaboutertje. Zouden jullie dat willen inwilligen?" „NaluurlJJk, ui9 wij maar eerst weten wat het Is", antwoordde de kabouter, die al in t geheel niet meer bang was, „Welnu, vraag dan aan je vrienden of zij bij hun samenkomsten niet "meer in mijn stam willen klimmen. Ik ben bang, dat anders mijn nieuwe takjes zullen breken"'. „Ik zal het natuurlek graag vragen", zei de dwerg vriendelijk. Maar hoe zullen wij dan de wacht kunnen houden?" „Daar weet ik wel raad op", meende het gezicht. „Jullie komen maar gerust hier esq dan zal ik zelf de wacht houden. Je behoeft heusch niet bang te zijn, dat ik jullie zal ver raden, want ik vind je gezelschap veelte leuk. En een voordeel voor jullie is, dat dan alle kabouters aan de bijeenkomst kunnen deel nemen, want niemand behoeft meer op te let ten. Gaat mijn voorstel maar eens overbren gen en kom dan nog even zeggen, hoe je vrien den er over denken"! Snel liep nu de kabouter naar de zijnen te rug. Het duurde lang eer hij weer terugkwam, want natuurlijk hadden zijn vrienden hem niet weer weg laten gaan, voor hij alles en alles verteld had. Maar zij waren dan toch tenslotte besloten om dien nacht te komen en het een keertje met tten wilg als wachter te probeer en. En zoo geschiedde het ook. De proef slaag de zeer goed en na dien tijd kwamen de dwer gen nog heel dikwijls bijeen, terwijl de wilg trouw oppaste. i Het meest verbaasd waren echter de men schen, toen zij zagen, dat de oude boom weer vol was van frisch, jong groen, Niemand be greep natuurlijk hoe dat zoo gekomen was, Het geheim kenden de kabouters en de mol len alleen RAADSELS. Oplossingen der vorige week. 1. Kampen, Den Burg, Alkmaar, Assen. 2. Gelijke Monniken, gelijke Kappen. NIEUWE RAADSELS. 1. Het was voorjaar en een boer had drie honderd gulden overgespaard, waarvoor hij zich op de voorjaarsmarkt een paar dieren wilde aanschaffen, om zijn bezit aan vee nog wat uit te breiden. Hij toog op weg en bedacht zoo bij zichzelre dat hij in geen geval meer dan honderd dieren wilde koopen. Hij zou zijn keuze bepalen op kuikens, kalkoenen en biggen. Van deze soor ten moest hij in ieder geval wat hebben. Toen hij op de markt kwam, hoorde hij, dat de kuikens vijftien cent per stuk kostten en de kalkoenen drie gulden. Voor biggen vroeg men vijftien gulden per stuk* „Jonge", dacht de boer, „dat is ook niet gemakkelijk. Drie honderd gulden wil ik besteden, daarvoor echter niet meer dan honderd dieren koopen en dan zoo dat ik van alle drie de soorten wat heb. Hoeveel biggen, kalkoenen en kui kens moet lk nu koopen om precies mijn zin te hébben?" De boer ging op een stoepje zitten en nam een papiertje en een potloodje, waarmede hij dapper aan het rekenen sloeg. Het duurde zeer lang eer hij met zijn berekening klaar was, maarhij had'zijn zin. Hij toog met hon derd dieren naar huis, was zijn drie honderd gulden precies kwijt en had van alle drie de soorten iets. Probeeren jullie ook eens uit te rekenen wat de boer gekocht had. Het is niet moeilik, maar het zal je toch niet meevallen. 2. Een meneer kwam ergens op visite en zooals dat behoorde, gaf hij zijn naamkaartje af. Daarop stond te lezen: K. E. Krab. „0", alchte het dienstmeisje, „U is zeker... van uw vak". En zij raadde het precies, Probeêrenv jullie nu ook eens om uit Osn naam van dezen heer zijn beroep «amen to stellen, 3. Een lieer kwam eens in een winkel m kocht daar een paar boordenknoopjes. Toen hS) hij den prijs vroeg, antwoordde de winkelier hem: „Vijftien cents, meneer". De kooper legde nu een gulden op tafel, maar de winkelier schoof dit muntstuk terug en zeide: „Het spijt mij wel meneer, daar kunt U niet mee betalen". Ra, ra, hoe kan dat? 4. Welke is de leelijkste dracht 1 5. Welke gang voert ten ondergang.? EEN MOOI KNUTSELWERKJE Nu gaan wij eens een mooie schemerlamp maken, die op de tafel of op een standaard prijken zal. Het eerste plaatje laat zien hoe de kap er uit moet zien en op de zes ander? plaatjes kunnen jullie de versieringen ziea. welke op de zes rechthoeken van den kap worden aangebracht Het zijn eigenlijk geen rechthoeken Öoch tra pezen. Een bepaalde grootte kunnen wij na tuurlijk niet aangeven. Dit hangt geheel af van jullie eigen wenschea in dit opzioht In alk geval moet de bovenste rand een stuk smallor zijn dan de onderste van elk £er zes vlakken, ?65 Twee muizen sprongen uit Antje's pantof fels. Antje gaf een gil en een schop of ze in de voorhoede speelde van het Neder- landsch elftal. Doch al'een met haar rug maakte ze goals: aan haala stapel borden #ng van da 666 Antje greep naar een wapen om het onge- 967 Neuswijs en Korstjesknauwer waren allang 668 Maar toen Antje het zandbakja vm de diprlfl tn vatHpIhati 7ii Silda no.r- rlm t _l_ dierte te verdelgen. Zij ijlde naar de slijp- plank. Daar zou ze di elamme muizei* toch een klap mee geven foetsie, maar toch maakte Antje zich ge reed om haar pantoffels finaal plat te daan. Dan kon er tenminste niets meer jprittwi. slijpplank omhoog hield klapte het defcsrf open. Goeden morgen, Antje, zei KnageUjh- tje vriendelijk. Want ze is ea muizoimeisje.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 3