oor Jong en Oud ONS JEUGDVERHAAL UFFELG KNAGELIÜNTÜE. WEGELING's NIEUWSBLAD TAN VRIJDAt 18 JANUARI 19» Now S. DE HARDVOCHTIGE SLOTHEER. In ©en ver land, wel drie dagreizen van hier, in een jSichaarsch bevolkte omgeving, stond eens een grool, oud kasteel. Er ging een sage, welke vertelde dat het verwenscht was en dat er in het slot een oude man woonde^ die nog nooit in zijn lCven voor eenig schepsel vriendelijk geweest was. Er was eens een bedelaar bij het kasteel gekomen, die aan de poorten geklopt had. Volkomen uitgeput was de arme man Deerge vallen en had met bevende stem om een weinig voedsel en een plaatsje in de stal gesmeekt. Hij wilde slechts eeh nacht uitrusten van zijn zwerversleven. Maar de bezitter van 't kasteel was zoo'n hardvochtig mensch, dat hij zelfs niet eens zooveel medelijdein had om de smeek bede van den armen man te verhooren. Hij liet hem door zijn knecht van de deur weg jagen Toen de bedelaar reeds eenige schreden van het kasteel verwijderd was, hief hij in wanhoop de hand op en riep dreigend naar de poort van het slot: „De gerechtigheid zal U uw loon niet onthouden. Als gij zelf eenmaal oud zijt en er naar verlangt afscheid van deze wereld te nemen, zult gij nog niet kunnen sterven. Eerst zult gij medelijden moeten leeren". De slotheer had na'.uurlijk niets van deze woorden gehoord en had het geval zelf reeds eenige ©ogenblikken laler g heel vergeten. M.;ar liet eene jaar verging na "het a dere en de rid der werd ouder en oud ér. Tenslotte werd hij en grijsaard en de kwalen van den ouderdom bleven hem niot bespaard. Soms kan hij dagen lang niets anders doen, dan stil in een stoel liggen. Zoo kwelde hem dan de jicht. Des nachts lag hij van pijn wakker en tenslotte werd het zoo erg, dat zijn vingers krom ble ven staan en hij in het geheel niet meer kon loopen. De man leed en werd het leven moe, Maai* de dood, die dan voor de eer.ij .e en bra ve menschen als een verlossing verschijnt, wilde bij hem niét komen. Hoe de man ook verlangde naar zijn laatste uur, het wLde niet voor hem slaan Daar hij zich in het geheel niet meer van van zijn plaats kón oprichten, werd het hem Onmogelijk toezicht uit te oefenen op zijn woning en huishouding. Al zijn bedienden wa ren tenslotte vertrokken of gestorven en slechts éèn oude trouwe 'knecht liep nog dagelijks door de gangen van het slot Het kasteel raak te vreeselijk in verval en wekte naar buiten den indruk dat het volkomen verlaten wasv Nooit zag men iemand in- of uitgaan en zoo kwam het dus geheel vanzelf, dat de menschen iri de omgeving meenden dat het slot ver wenscht was. Het scheen of alle leven, daar binnen verstorven was. Maar op een goeden dag hoorde de oude knecht van den zieken slotheer een zacht, licht klopje.op die deur. De man schrok er waarlijk van. Wje ^on dat zijn? In geen jaren was er iemand aan de poorten verschenen en de knecht durfde dan ook niet de groote eiken deuren te openen. Voorzichtig keek hij door een klein vensterraam. Tot zijn verbazing zag hij daar buiten een klein, lief meisje staan, met een wit, moe gezichtje. De brave knecht voelde dadelijk medelijden met 'het arme kind en haastte zich nu dé poort te openen. Onmid dellijk stapte het meisje naar binnen en reikte den ouden man trouwhartig de hand. Deze was zoo geroerd door de onbevangenheid van het kind, dat hij haar in zijn armen nam en voor zichtig door de hólle gangen van het slot naar zijn eigen kamer bracht. Daar zette hij 't meisje op een stoel en vroeg haar nieuwsgierig van waar zij kwam, hoe zij heette en waarheen zij wilde. Het tongetje van het kind kwam weldra los en uit haar gebabbel begreep de oude knecht weldra, dat het kind oudjrloos was. Maar va der en moeder schenen pas kort geleden ge- sterven te zijn, na een lang ziekbed. „Maar waarom ben je dan weggegaan? Was er dan niemand, die je tot zich wLde nemen?" vroeg de oude man. Ta, er was een oude vrouw, die mij mee wilde nemen, piaar zij was zoo boos, dat ik stilletjes weggeloopen ben. M. g ik dan niet hier blijven? vroeg het kind zoo onschuldig mogelijk. De knecht glimlachte en antwoordde haar, dat hij dat niet mocht beloven. Het kasteel was immers van een oudsn, zieken ridder. Hij zou dus naar hem toegaan en vragen of hij het goed vond dat het kleine meisje ook in, het slot bleef wonen. „Mag ik meegaan?" vroeg de kleine. „Neen, neen", antwoordde de dienaar haas tig. „Voorloopig moet je even hier blijven en wachten tot ik terug kom. Maar je zult toch zeker wel honger en dorst hebban?" En tegelijk haa de hij r eds uit een kast brood en boter te voorschijn, dat hij haar met een beker frissche melk voo ze'te. Het kleintje liet zich niet lang noodgen, maar greep dipper toe. Het scheen wel of zij bijna uitgehongerd was en de oude knecht ver heugde zich zeer, dat het haar blijkbaar zoo goed smaakte. Snel stond hij op om naar zijn heer te gaan. Maar o, wat duurde het lang eer hij weef terug kwam. Het meisje werd zoo ongeduldig, dat zij tenslotte ook van haar stoel sprong en de k^mer verliet om hem te zoeken. Zij dwaal de door een lange, holle gang en ontdekte op eens, dat er een deur was, die slechts even aanstond. Toen zij voorzichtig poogde door het kiertje te kijken, hoorde zij, hoe daarbin nen iemand vreeselijk steunde en zuchtte. En nieuwsgierig opende zij de deur wat meer en zag nu dat haar beschermer bezig was om een stokouden grijsaard in een leunstoel te plaat sen. Verschrikt bleef zij staan, op den drem pel in de half geopende deur. Zij kon het niet helpen, dat haar oogjes zich plotseling met tranen vulde, toen zij zag, hoezeer de oude man pijn leed. Opeens zag de zieke haar staan en na een oogenblik van verbazing, wenkte hij haar om naderbij te komen. Nu echter zag ook de knecht haar en die brave man werd werkelijk een beetje boos, dat zij niet rustig op hem gewacht had. Maar hij waagde het toch niet tusschenbeide te komen en haar uit de kamer te sturen. Het meisje*, met de tranen nog op haar wangen, liep op den grijsaard toe en reikte hem lief haar handje. Maar ach, 'de slotheer was niet in staat haar handje beet te pakken, zoo slecht kon hij zich bewegen. Zijn stem beefde, toen hij het kind vroeg waarom zij weende. „Omdat U zoo ziek bent, dat U mij niet eens een hand kunt geven", antwoordde zij aar zelend. En opeens sloeg zij haar beide armp jes om zijn hals en kuste hem op het voor hoofd. De oude man begreep niet goed, wat er met hem gebeurde, want zoo iets was hem in zijn geheele leven nog niet overkomen. Ieder een had hem tot nog toe gemeden en gekust RAADSELS. Oplossingen der vor'ge week, 1. Rijn, Lek, Spree, Vecht. J „De Zeven Provinciën". NIEUWE RAADSELS. 1. Verborgen steden: De soldaten gingen npar het kamp en bega- had natuurlijk nog niemand hem. Diep ont roerd vroeg hij het meisje, waarom zij zoo lief voor hem was. Hij was toch maar een vreemde, oude man. „Ach", sprak het lieve kind, „het doet mij zoo'n leed, dat U zooveel pijn moet lijden". De oude man wist niet wat medelijden was, en hij begreep ook niet dat het bestaan kon. In nadenken verzonken blikte hij op het meis je neer. Daar werd opeens luid op de poorten val) het slot geklopt. Verschrikt verliet de dienaar de kamer om te zien welke gast zij nu weer kregen. Het meisje echter wilde bij den slot heer blijven en zonder verder iets te vragen begon zij op kinderlijke wijze een sprookje te vertellen. Maar toen de oude slotheer haar eens antwoorden wilde, kwam de knecht opge wonden in de kamer terug en zeide, dat daar buiten voor de poorten een arme bedelaar stond, die met den grootsten nadruk verlangde den slotheer te spreken. De grijsaard werd door een vragenden blik uit de onschuldige kinderoogen zoo getroffen, dat hij zonder ver der le denken den knecht een toestemmend knikje gaf. Kort daarna trad de bedelaar binnen, „Kent U mij nog?" zoo sprak de haveloos gekleede man den slotheer aan. Jaren geleden hebt gij mij eens van uw deuren verjaagd toen ik uitgeput van honger en ellende een weinig voedsel vroeg en om een slaapplaats smeekte. Toen heb ik gewenscht, dat ge niet eerder zoudt sterven, dan nadat ge geleerd hadt wat medelijden beteekent. En zie, mijn wensch is op wonderbaarlijke wijze vervuld, want van dit onschuldig kindje schijnt gij het medelijden geleerd te hebben". De bedelaar zweeg en keek den slotheer een oogenblik doordringend aan. Daarop nam hij het meisje bij de hand en stelde zichzelf tus- schen haar en den grijzen slotheer, terwijl hij sprak „Gij hebt geen nakomelingen en dus bok niemand om uw goed te erven. Vermaak daar om uw kasteel en uw andere bezittingen aan dit arme, ouderlooze kind, dat een gouden hart bezit. Op die wijze kunt U wellicht door haar nog veel goedmaken van al het onrecht dat ge in uw lang leven begaan hebt. Dan zal tenslotte de dood ook U van al uw lijden ver lossen". Voorzichtig richtte de oude slo'heer zich wat op in zijn stoel en plechtig antwoordde hij „Gij beiden, gij en mijn ouden knecht, gij zijt getuigen dat ik dit kasteel hier en al het andere dat ik nog bezit nalaat aan dit kleine meisje, dat mij geleerd heeft wat medelijden is. Alle3 onder voorwaarde, dat ook gij beiden in het slot wonen zult tot aan uw stervensuur en geen gebrek zult lijden". Vermoeid zonk de zieke in zijn stoel terug. Hij wenkte de mannen heen te gaan, maar het meisje wenschte hij bij zich te houden Toen het dien dag donker geworden was en reeds laat in den avond gingen de knecht en de bedelaar nog eens zachtjes naar de kamer van den slotheer om te zien, hoe hij het wet maakte. Voor zich zagen zij toen de oude man nog steeds in dezelfde houding op zijn stoel zitten, terwijl het meisje naast hem: geknield zat en in slaap gevallen was. Op haar blonde hoofdje rustte de rechterhand van den grijzen ridder, die in deze houding en met een glim lach om de lippen voor eeuwig was ingeslui merd DUITSCHE SCHOOLJONGENS. In Duitschland dragen de schooljongens ge kleurde petten. Dat heb je misschien wel eens gezien, als er des zomers hier een paar lo geerden. Elke school heeft eigen kleuren, zoo dat men aan de bruine, roode, groene, blauwe of gele petten dadelijk zie(n kan waar een scholier thuis behoort. De jongens waren vroe ger verplicht om hun pet altijd te dragen, ook des avonds, als zij weieens met vader of moe der of alleen uitgingen. Het is duidelijk date zij zich behoorlijk moesten gedragen, want ie dereen op straat kon dadelijk zien op welke school zij gingen. Indien zij dus kattckwaad durfden uithalen, gebeurde het dikwijls, dat zij den volgenden dag dadelijk bij het hoofd van hun school geroepen werden, waar zij dan een geducht standje in ontvangst "hadden te nemen of wel in een of ander opzicht ge straft werden. Do jongens verzonnen natuurlijk wel een» middeltjes om wat minder in het oog te loo pen, maar ook dan moesten zij heel voorzich tig zijn, want de kans bestond, dat een politie agent hen aanhield en vroeg: „Waar is je pet?" En als zij dan met het hoofddeksel voor den dag kwamen, wist de agent gelijk, dat zjj wel iets uitgevoerd zouden hebben. Ik heb eens gezien in de straten van een Dull si li stadje, dat er ergens aan een huis „belletje" getrokken werd. Er liepen wel vier of vijf jongens in de straat, waarvan er twee niets met het geval te maken hadden. Maar toch was het eerste wat alle jongens deden, hun petten in de tasschen stoppen. Eerst daar na gingen zij aan den haal. De beide jongens; die niets met het geval te maken hadden, ver borgen blijkbaar hun petten alleen om te voorkomen dat zij voor de daders zouden wor den aangezien Als in Duitschland de Jongens da lagere school gaan verlaten en overgaan haar eena middelbare school, krijgen zij het eerst een ander hoofddeksel. Gaan zij later studeeren aan een of andere universiteit, dan ontvangen zij ook daar een pet. Natuurlijk verminderde het toezicht wel naarmate de jongens ouder werden, maar toch worden zij als zij op straat ergens bij betrokken zijn - dadelijk door iedereen herkend, zelfs als zij reeds bij na afgestudeerd zijn en al lang volwassen. Of het nu nog zoo gaat, zou ik niet durven zeggen. Zeker is het, dat de petten nog wel gedragen worden en dat de jongens er nog even zoo goed als vroeger... trotsch op zijn. Dit is wel vreemd, vindt je niet? Elke Duifc- sche jongen is trotsch op zijn pet Dat zouden jullie misschien niet zijn, is het wel? Maar dat is de gewoonte, moet je maar denken. En dat de kleine Duitschertjes dikwijls de grootst» pret hebben, met hun opvallende petjes kun j» gerust gelooven. ven zich ter ruste. Den burgers wordt het rooken verboden. Kalk maar door riep de stucadoor tot zijn knecht. Al de broeikassen waren door den hagel vernield, 2. Kap nik en ge ge lij pen. lij ke mon ke. Stelt hieruit een spreekwoord samen. EEN HANDIG SCHOLIER. Kees Putters was wel een goede jongen. Maar op school kreeg hij toch dikwijls straf, omdat hij vol guitenstreken zat. Op de vel» regendagen in de vacantie echter, had hij' zich cjanig verveeld en daarom had hij maar vast een voorraadje strafregels geschreven. Wel,-op zoo'n keer schreef hij: „ik moetlst llzi tten*' en over de achthonderd maal: „ik mag nietl praten in de school" en zoo maar verder, van alle soorten wat. Op den eersten schooldag na de vacantie ging hij met het. pak naar school en borg zijn voorraad voorzichtig in zijn Lade. Maar reeds op den eersten dag was hij al drie keer bestraft, toen eindelijk de meester zei, dat hij hem om vier uur nog maar een poosje „gezelschap" moest houden. En om vier uur klonk het: „Schrijf jij maar eens netjes op: „ik moet in school netjes zijn". Kees bukte zich en vroeg: „Hoeveel keer?" „Vijftig maal" antwoordde de meester. En met een triomfantelijk gebaar haalde Kees een pak papier te voorschijn en vroeg leukweg „Hebt U soms terug van honderd?" 661 Wij vluchtten dadelijk de keuken in. Korst- jesknauwer en Neuswijs verstopten zich in do pantoffels van An:je, de keukenmeid. Daar zouden ze zoo gemakkelijk niet ge vonden worden, dachten ze. 662 Kn a ge lijnt je en ik kropen in het zaadbakje 665 De andere zoete leerlingen van meester 664 Daar trad Aatje de keuken binnen. Dad»- ran de slijpplank. Dat was nog een beter Wijsmuis zochten allemaal een goed heen- lijk zeilde ze op haar pantoffels af om plekje. „Wel te rusten", riepen we tot da komen. Langstaartje verdween zelfs i het die even aan te schieten. Maar, o, wat andere muizen. „Wj| zitten hier fijn hoor, zeepbakje, dat naast de keukenkraan hiag. een verschrikkelijke ramp cr Dat was in elk geval het schoonste plekje. toen - wr net Scheveningen,"

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 3