Door Jong en Oud
ONS JEUGDVERHAAL
SNUFFELGRAAG EN K N A G E L IJ N T J E.
WEGELING's NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 11 JANUARI 1929 No. 2.
WIJ, ARME VOGELTJES...
Het had in de laatste dagen duchtig ge
sneeuwd. De geheele natuur had zich in een
wit kleed gehuld en op alle huizen, boomen
en struiken, op de hekken om de tuinen en op
alle andere dingen lag de sneeuw c n ime era
hoog. Alles scheen daardoor veei g weldiger
en grooter dan het in werkelijkheid wa>»
Voor de arme vogeltjes vooral was het een
troostelooze tyd, hoe lang moesten zij niet
rond vliegen eer zij een tak of een twijgje ge
vonden hadden, waarop zij even konden uit
rusten. Dat was op zichzelf al erg genoeg maar
nog erger was het, dat zij zoo weinig voedsel
vonden, want letterlijk a-les lag onder de
sneeuw bedolven.
Voor mij was het weer echter aanlokkelijk
genoeg om er eens op uit te trekken, naar
buiten in de vrije natuur. In mijn zakken nam
ik een flinke hoeveelheid broodkorstjes en
kruimels mede, want ik begreep na uur ijk
wel, dat ik daarmede menig vogeltje gelukkig
zou kunnen maken. Zoo kwam ik ook langs
een ouden, kalen boom, op welks lakken een
eenzame musch zat. Het diertje sidderde over
zijn geheele lijfje en van tijd tot tijd liet het
een klagelijk „Piep, piep" hooren. Langzaam
trad ik nader, greep in mijn zak en wierp
het een paar stukjes brood toe. Van zijn p'aats
af, had het musch je heel goed mijn bewegin
gen gezien en snel had het zijn kopje heen
en weer gedraaid. Zoodra ik mij weer een paar
schreden van den boom verwijderd had, vloog
het op den grond en pikte vlug de paar krui
mels op, welke ik daar had neergeworpen.
Dan zocht het zijn plaatsje op den tak weer
op en riep: „Piep, piep". Ik dacht zoo, dat
dit wel een koort dankbetuiging kon beduiden
en vervolgde glimlachend mijn weg.
Ik was edhter nog niet veel verder doorge
wandeld, toen ik opeens een grooten vogel uit
een boschje op zag vliegen. Met langzame,
krachtige slagen vloog hij breed en majestueus
op den ouden boom toe.
„Aha", dacht ik verrast. „Hij heeft zeker
van de verte uit met zijn scherpe oogen het
kleine muschje ontdekt en zal het nu gaan
vangen om er zijn honger mede te s'illen".
Het was naar mijn meening, waarschijn'ijk
een roofvogel, die door de koude in he N or
den naar ons land gedreven was, S el ii p
ik een paar passen naar den boom te ug, waa
ik het muschje nog ineengedoken zag zitten,
angstig naar alle kanten blikkend.
Maar de roofvogel had mij ook gez:en en
blijkbaar door mijn aanwezigheid vers.oord,
veranderde hij opeens van richting en vloog
in een wijden boog om den boom. Mr ar als c.e
wind zoo snel keerde hij opeens terug en een
oogenblik zag het er zelfs naar uit, dat h'.j
nuj wilde aanvliegen. Verschrikt greep ik mijn
wandelstok stevig bij den knop, maar eer ik
goed wist wat er gebeurde zag ik den grooten
vogel in één streek over den tak, waarop
het muschje zat, zweven. Dit ges h:edde echer
zoo buitengewoon vlug, dat ik eerst nadat da
roover zich weer in dfe richting van het
bosch verwijderde, bem°rkte dat het mus hje
verdwenen was. Ik zocht nog een oog nb ik
rond den boom op den grond daar ik meende,
dat het kleine diertje wellicht van s -hrik in
de sneeuw gevallen kon zijn, maar ik vond
niets. Nu stond het ook bij mij vast, dat de
roofvogel het muschje gevangen had. Hij had
zeker wel ergen honger gehad want ergens
heb ik gelezen, dat vogels van zijn soort zich
hoofdzakelijk met veldmuizen voeden. Maar
natuurlijk, d >or de hoogliggende sneeuw, wa
ren ook nergens muizen te vangen en zoo
had hij zich dus wel aan een enkel muschje
moeten vergrijpen. Ach... ook roofvogels moe
ten leven en zij kunnen het zelf niet helpen
als zij honger hebben, nietwaar?
In gedachten liep ik door maar weldra hoor
de ik vlak achter mij nog eens het bekende.
„Piep, piep". Hoe was dat nu mogelijk? En
voor de tweede keer keerde ik mij naar den
boom. Op denzelfden tak zat ook nu een
musch, welke echter wel iets grooter en dik
ker scheen te zijn dan de eerste. Het vogeitje
scheen erg opgewonden en blikte met kor e,
zenuwachtige bewegingen van zijn kopje, naar
links en rechts. Het leek mij toe, dat hij het
andere muschje, dat zooeven nog op de-e
plaats geze en had. zocht. Het was - eker ee i
paar geweest en één was er nu w g. M dj.ij
dend greep ik weer in mijn zak en wierp op
nieuw een paar kruimels uit. Dadelijk pikte
de musch alles op en zette zich daarna weer
op zijn plaats, luid roepend: „Piep, piep".
Opeens zag ik dat het muschje opvallend
onrustig werd. Wat was daarvan de reden?
Een oogenblikje keek ik rond en met schrik
ontdekte ik, dat in de verte weer de roofvogel
uit het bosch gevlogen kwam. Hij had zeker
dit muschje ook alweer gezien, en het kleine
vogeltje liet duidelijk merken, dat het zijn vij
and daar in de verte reeds herkend had. Ik
liep nog dichter naar den boom toe en was
nieuwsgierig of den roover moed genoeg zou
hebben om thans nog een aanval op den
musch te doen. Even als de eerste keer kwam
hij statig naderbij gevlogen om tens'otte een
grooten cirkel om den boom te beschrijven. Hij
steeg daarbij al hooger en hooger en ik dacht
reeds, dat hij plan had naar het bosch terug
te keeren, toen hij zich plotseling loodrecht
naar omlaag liet vallen en vlak boven mijn
hoofd over den tak streek. Direct daa op ver
dween hij zeer laag vliegend. Maar het
muschje op den tak was eveneens wegZoo
had de brutale roover toch zijn buit gekregen.
Alles ging ook nu weer zoo snel, dat ik
waarlijk den tijd niet gekregen had om het
arme vogeltje te beschermen. Ik begreep, dat
het de honger was, welke den roofvogel tot
het uitvoeren van dergelijke brutale stukjes
dreef. Het beest had mij beslist wel gezien en
zal ook wel een beetje bang voor mij geweest
zijn, maar het kan toch niet nalaten zij
prooi te bemachtigen. Was ik een jager ge
weest en gewapend, dan zou hij zijn waags uk
zeker met den dood hebben moeten bekoopen.
Ik wandelde weer verder en nam mij stellig
voor, zooveel mogelijk voor de klein re vo
geitjes te zullen zorgen. En dat deed ik op dz
volgende manier. Alle takjes en twijgen, welke
binnen mijn bereik waren, in den tuin en op
den weg voor mijn huis, zuiverde ik eiken
morgen van sneeuw, zoodat de muschjes en de
andere vogels een plaatsje hadden waarop zij
konden neerstrijken. In den tuin legde U
plankjes waarop ik telkens wat bro d ui -
strooide. Op deze wijze vonden de dier j s ook
hun voedsel en was net niet noodig, ('a' zij
zich naar het bosch of het veld moes en b
geven om voedsel te vinden. Buiten zouden 7^j
natuurlijk door de groote vogels en de uilen
spoedig worden verslonden, maar in de nabij
heid van huizen waren zij veel veiliger.
En als het met den honger zoo erg zou
worden, dat de uilen des nachds zelfs de hui
zen der menschen durfde naderen, vonden
de muschjes in ieder geval onder de lage slrui
ken in de tuinen een plaats om zich te ver
bergen. Want in zulk laag groeiend gewas kuja-
nen de grootere vogels niet komen.
En nu ik jullie verteld heb, wat ik zelf eens
buiten gezien heb, hoop ik maar, dat je ook
voor de vogeltjes zult doen wat ik gedaan heb.
Het zijn onze lieve vriendjes nietwaar, en wij
moeten bedenken, dat zij in den winter door
niets en niemand beschermd worden. En om
hen wat te helpen is wel prettig ook, want je
moet eens opletten hoe snel de muschjes je
gaan vertrouwen en dichtbij durven komen,
als zij eiken ochtend wat voedsel en een plaa's-
je om te zitten krijgen. Het irf dan alsof 7.y
telkens zeggen: Ach, wij arme vogeltjes. Help
ons toch.
Hen helpen. Wie zou dat niet gaarne doen?
EEN LEGPLAAT.
Dit plaa'je stelt een op hol geslagen paard
\oor. Dat kan men wel i? waar niet dadelijk
/ion, maar toch is het zoo. Alleen moeten e rs,
•il de zwarte stukjes netjes word n uitgeknip
on opgeplakt. Daarna moet ailes zorgvuldig
a an elkaar gepast, net zoo lang tot het plaat je
niet het hollende paard duidelijk voor den dag
komt. Een prachtig werkje voor de lange avon
den.
NIET ZOO MOEILIJK.
Deze legplaat is niet zoo moeilik als die
van het paard. Dat komt omdat het een olifant
voorstelt en de stukjes daarvan kan men allicht
wal makkelijker bij elkaar vinden, dan die
vin het paard. Ook hier moeten eerst de losse
stukjes worden uitgeknipt en daarna opgep.akt
Dan maar passen en melen, totdat het werk
je klaar is. Een aardige bezigheid voor de
kleine lezers en lezeresjes.
VOCHTIGE KASTEN EN BUFFETTEN.
Voortdurende ergernis is vaak ons deel door
dat een onzer kasten of een buffet voch.ig is.
Het linnengoed wordt flauw en slap of be
derft geheel, de messen roesten, en het leder
werk beschimmelt. De eigenaresse heeft maar
werk dat zij door hooge uitgaven probeert
goed te maken wat de kast bedorven heeft*
Het eenvoudige en goedkoope middel tegen
deze plaag is vrijwel iedereen onbekend» HeL
is- ongebluschte kalk. Op elke plank legt men
een klein hoopje en vernieuwt dit van tijd
lot tijd. De kalk zal alle vochtige dampen ab
sorbeerén en de kast of het buffet volkomen
droog houden.
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
1. De markies van St.-Cyr had immera gijn
geheelen van nog overgehouden, (Markiesi „van"
St.-Cyr.))
2. Prins Maurits.
3. Aal, Uil, Eend, Egel, Kanarie, Slang, Aapt
NIEUWE RAADSELS.
1. Verborgen rivieren:
Manderijnen zijn iln Spanje niet in tel.
Daar heeft men liever lekkere sinaasappelen»
Spreeuwen vernielen ook daar dikwijls de
vruchtboomen.
De vogels vechten dan met elkaar om de
mooie appels.
2. Mijn geheel bestaat uit zeventien letters
en is de naam van een beroemd geworden
admiraalschip.
Een 1. 4, 6, 13 is een vreemdeling,
3. 15, 2 17 kan een blinde niet.
Een 8, 16, 7 gebruikt men wel eens op de
school.
12, 5, 10, 10, 9, is zeer kostbaar, en wordt
door de jacht verkregen»
14, 10, 9 is zoowel een jongens- als een
meisjesnaam.
Eerst zoeken dan 11. 15, 7, 1, 4, 19L
SPELLETJES.
Het telegramspe). Men kiost een woord
van bijv. negen letters. Precies komt het aan
tal letters er niet op aan. Daarna krijgt een
ieder, die deelneemt aan het spel opdracht
om zoo snel mogelijk een telegram op te «lel
len, waarvan elk woord begint met een letter
van het vooruit genoemde woord en wel in
de juiste volgorde. De deelnemer, die het eerat
een goed en in behoorlijk Nederlandsch tele
gram klaar heeft wint natuurlijk. Ik was eenc
op een feestje waar een kleine jongen gewel
dig rap was met het samenstellen van deze
telegrammen. Eenmaal werd als woord geko
zen „Hottentot" en nog geen minuut later
riep het jongetje: „Heb oude tante ten eten
noodig tot opmaken taart".
Hij won, want de andere deelnemers wisten
zoo snel niets beters te verzinnen, Soms is het
gekozen woord niet erg geschikt maar dan
maakt men er natuurlijk maar wat van. Bijv.
het woord Kanarie en het telegram „Kan an
ders niet pjïtijd rijden in equipage". Dat is In
ieder geval ook een zin, nietwaar?
Een ander spel is het volgende: Men Heat
een letter van het alfabet en nu moet iede*
der deelnemers een lijstje schreven met woor
den, welke alle met dezen letter beginnen. Al
les natuurlijk zonder dat de een 't werk van den
ander kan zien. Als men klaar is worden de
lijsten met elkaar vergeleken. Heeft men dan
bijv. hetzelfde woord als zijn buurman, dan
wordt op beide lijden het woord don-gaslagefe
Wie dan na dit tenslotte de langste lijst over
houdt heeft het spel gewonnen.
657 Toen knoopte meester Wijsmuis zijn zak- 658 Daar stapte meester Wijs muls naar huis. 659 en haalde behoedzaam de zakdoek met 660 Daar schoot diender Muizenachrik om
doek dicht en stak hem in zijn achterzak.
„Ziezoo", dacht hij, nu ga lk eena gauw
kijken of moeder de vrouw de thee klaar
heeft. Ik breng de suikert! ei mee."
Zijn zakdoek met de suiker'jes erin stak
een heel eind uit zijn achterzak. Stilletjes
slopen wij achter hem aan. Op mijn tee-
nen naderde ik. stak mijn voorpootje» uit..
onze koslbare suiker jes uit me ster'i ach
terzak. Meester merkte niets. Hij li p lang
zaam en statig door en had heelemaal
niet in de gaten, dat hij zooveel lichte*
hoek vandaan. „Mijnheer Wijsmul»", riep
hij, „uw ondeugende kinderen halen wat
uit uw achterzak." In een oogenblik zaten
de diender en de meester «ohter ona>