Voor Jong en Oud bNS JEUGDVERHAAL1 SNUFFELGRAAG E KNAGELIJNTdE. WEGELING.s NIEUWSBLAD VAN VRIJDAG 4 JANUARI 1929 No. L EEN ROEMEENSCHE VOLKSVERTELLING. Stanislaus Barlowan verging het in zijn jon- nsjaren al zeer vreemd. Zie her bijv. een beurlenis welke hem ook werkelijk is over' o- len. In Roemenië zeggen de menschel altijl: Als het SI an niet werkelijk overkomen was, 10e zouden wij het dan kunnen vertellen". S'an was een vreeselijk luie jongen naar overigens erg braaf. Maar omdat hij zoo ui was. had hij het ook verschrikkelijk arm, oo arm zelfs, dat de vliegen nooit in zijn hu:s c wam en. Aangezien Stan 'bijna g°en enke en lag genoeg te eten had en z'n kleer n ook h e arg r hoe slechter werden, dacht hij er dik wijls aan hoe hij. het toch zou aanleggen om iet wa' beter in de wereld te krijgen. Zijn bu en zeiden altijd: „Stan, jongen, als je da vil, dan moet je werken". Maar werken was iu eenmaal niels voor Stan en daaraan dacht dj dus maar niet eens. Nu had een oer in het dorpje waar hij ivoonde, wel eens aan Si an ver eld, dat er lier en daar verborgen schatten wa en, waar door iemand, die er een vinden zou, op slag ichalrijk zou we:.en. Maar, Jiad de boer er bij vpr'.e'd. zulke schatten werden mees'al A >or een monsterach igen draak bewaakt. En draken zijn dier jes, waarmede niet te spotten valt, zooals jullie zeker ook wel zullen weten. Toch nam Stan het besluit eens op zoek te jaan naar "een verborgen schat. En op een goeden dag trok hij de wijde we reld in, met geen ander gezelschap dan zjjne poes en een homp kaas. Nadat hij den gehee- ien dag gel oo pen had, kwam S an des avonds bij een weg, welke d >or een roesachtige s reiik overdo. Daar hoorde hij van een herder, dat ergens tusschon deze rotsen een draak woonde, die een schat van vele honderdduizenden lalcr, moest bewaken. De draak had ook nog een moed r. Elkén dag ging het heest op jacht en precies op hv t m.ddeniachlelijk uur kwam hij voorbij den weg. waar S an was aangekomen, om naar huis te gaan. De herder waarschuwde Stan dus, dat hij moest maken dat hij weg kwam, voordal de drcak langs zou komen, want anders 'zou zijn laagste uur je zeker ge slagen hebben. Stan lach e eens en dacht: „Ik voel er nle's voor om weg te loopen. Liever zal ik eens kennis maken met d en draak. Misschien ge lukt het mij wel om dien schat te veroveren. Een draak heeft toch nie s aan zooveel gecV De poes was wel een beetje bang, naluuriijk, maar toen zij zag, dat S an rustig aan den kant van den weg ging zitten, bleef zij ook maar. Als de baas niet bang is, is een poes het ook niet. En ja. hoor. Precies om twaalf uur in den nacht, hoorde S an opeens een za ht gerom mel in de ver e. Hij luisterde aan Inch ig en merkte op, da hel geluid hoe langer hoe meer naderbij kwam en ook hoe langer aoe heviger werd. Tenslotte was het een oorverdoovend ge raas, dat veel geleek op een gewe dig onweer. Stan twijfelde er niet aan, of de draak was in aantocht en weldra zag hij het geweldige dier op zich aankomen. Hij had een kop neen, zoo verschrikkelijk, dal ik niet in s aat ben he te beschrijven. En het ademde vuur uil, dat zag Sian dadelijk aan de geweldige neusga.en, waaruit telkens vlammen scholen. Nu, om heeelemaal de waarheid te zegg'n, was Slan wel een klein oogenb.ikje bang. Ei genlijk was hij zoo bang, dat hij van schrik aan den grond genageld stondals dal niet het geval was geweest, h.d hij het bes 1st op een loopen gezetEn poesVan die zullen we maar niets verklappen, dat is he^ beste. Maar, hoe het kwam wist hij zelf niet, op eens vatte Stan moed. De draak was niet ver meer van hem af, toen onze he d opeens mid den op den weg sprong en het monsterachtige dier toeschreeuwde: „HalL", En Stan riep het met een stem waar hij zelf van schrok. De draak keek even verrast op en boomde „Wat maak jij een lawaai, mannetje en wat ben je van plan. Wil je mij soms een beetje plagen?" „Zwijg", schreeuwde S'an, ,ik ben S'anis- laus P rzepia Balowan. Overdag eet ik boom s'ammen en d s nach's verslind ik hier de rotsblokken. Ik wil eens nader kennis met je maken, draakje". Toen de draak dit allemaal hoorde, stond hij toch maar liever even stil, wel is waar, geloofde hij het niet dadelijk, maar hij \va> toch bang, dat Stan een geweldigen kerel wa v. Daarom zei hij „We zullen dan toch eerst eens uitzoeken, wie van ons beide de s'erksfe is." „Neen, maar", lachte S'an die is goed. Maak niet zooveel praatjes, draakje en pas maar liever op, dat ik je niet vermorzel. Kijk eens hier. Kan jij dat ook? Melk knijpen uit een stuk steen?" En Stan kneep met alle macht zijn stuk kaas fijn, zoodat het tusschen zijn handen wegdroop. De draak stond raar te kijken en greep on middellijk een stuk rolss'een maar hoe hij ook „Het spijt mij wel", bmmde hij teleurgesteld, kneep; er kwam geen melk uit, natuurlijk. „Maar dat doe ik je niet na". Op hetzelfde oogenblik probeerde de draak stilletjes weg te sluipen want hij was werke lijk bang geworden voor S'an. Maar de jongen bulderde hem toe: „Blijf hier, want als ik je moet naloopen kom je er niet levend af, dat beloof ik je". En de draak 'bleef staan. „Stanislaus", zoo sprak hij na een poosje, „kom bij mij en mijn moeder wonen. Wij heb ben veel werk te doen en jij bent net het mannetje om ons te helpen. Het loon bedraagt tien zakken talers per week". „Afgesproken", antwoordde S'an en bedaard liep hij met den draak mede naar diens huis. Onderweg liet hij het mons'er nog telkens even schrikkendat was om de angst er in te houden, begrijp je. Voor het hol van den draak aangekomen, moest S'an eerst even wachten. De draak wilde nj. zijn moeder waarschuwen, dat hij iemand meebracht. De moeder-draak zou anders te veel schrikken, want bezoek had zij haar ge- heele leven nog niet gehad. Maar dat was de waarheid niet. De draak wilde naluuriijk met zijn moeder even een afspraakje maken hoe zij het vlugst van Stan zouden af komen. Laat alles maar aan mij over b^se jongen", zei het moeder-monster, „dat mannetje maak ik wel klein". Eindf'lijk mocht Stan ook ln het hol komen. Weer schrok hij even, want de moeder was nog heel wat verschrikkelijker om te zien, dan haar zoon. Dat kwam zeker omdat zij zooveel ouder was. Den volgenden dag was er geen werk en dus gingen Stan en de jonge draak maar een bee'je spelen. Zij spraken af, dat zij eenknods weg zouden slingeren en dan zouden zij eens zien, wie het verst kon gooien. Voor het hol staande, greep de draak zijn knods en wierp hem zes kilometers ver weg. S'an stond sjijf van schrik. „Wat een kracht", dacht hij vol bewondering, maar hij liet niets blijken en naar de plek waar de knods was neergeko- naar de plek waaar de knods was neergeko men. Nu. dat was een flinke wandeling. Toen zij den knods gevonden hadden, was het Stan's beurt. Maar o, lieve help, Stan zag dadelijk dat hij het zware ding niet eens van den grond zou kunnen optillen om van gooien maar niet eens te spreken. Hij stond dus wel erg beteuterd te kijken en de draak riep dan ook nieuwsgierig: „Waarom kijk je zoo gek. Gooi liever". „Zonde, zonde van zoo'n mooien knods", fluisterde S'an, „bedenk wel, draakje, a!s ik er mee gooi, zien we hem nooit meer terug, hoor." „Haha", lachte de draak, „dat geloof ik niet. Gooi maar gerust, hoor. Het is wel een knods van mijn grootvader geweest en een echt familiestuk, maar zoo ver, dat wij hem niet meer terug vinden, kun jij hem toch niet wegwerpen". „Nu, vooruit dan maar", antwoordde Stan, „Maar laten we dart eerst n»" - b -s gaan om wat eten te halen, want wij moeten den knods minstens toch wel een dag of drie achterna loopeen". „Goed", zei de draak. En eerst gingen zij proviand voor drie dagen halen. Toen zij daarmede terug kwamen, ging S'an bedaard op een boomstam zitten in plaats, dat hij tracht te den knods te gooien. „Wat is er nu weer?" vroeg de draak, „Ik wacht natuurlijk tot de zon onder Is", antwoordde Stan. „Waar is dat voor noodig?" vroeg het dier met den muil open van verbazing. „De zon staat me jDrecies in den weg. Zie je dat dan niet? Ik zou je knods pardoes boven op de zon smijten en dat gaat toch niet, vindt je ook niet?" „Neen, weet'je wat, Stanislaus, gooi jij maar liever niet", stelde die draak voor, want hij werd nu toch wel een beetje bang. De dingen, die Stan zei, waren zelfs voor "hem te erg. Maar Stan dacht er niet aan om den draak zijn zin l|a geven. Hij moest en hij zou gooien. Totdat eindelijk een goede overeenkomst getrof fen werd. De draak zou honderdduizend talers aan Stan uitbetalen, waarvoor d ze dan be loofde nooit met den knods te zullen gooien. En zoo kreeg Stan. zijn schat. IETS VOOR ONZE SCHILDERS. Hier komt nog eens een mooi „s'illeven", dat door onze teekenaar vast in sche s ge/.e is, met de bedoeling dat jullie het zuilen vo looien. Zooals je ziet, s elt dit „doek" vo >r een tafel met een pot bloemen er op. D ze bloemen zijn cinia's, en heb oen vrijwel al e maal een verschillende kleur. Rood wit, geel, blauw, door elkaar. Alles zeer mooi. Welke kleur je aan het tafelkleed wil geven en aan de rest van de kamer, blijft geheel aan je zelf overgelaten, als je maar oppast, dat het geheel een stemmigen en fraaien indruk maakt. Probeert er dus eens iets moois van te ma ken. Het is een prachtig werkje voor Zondag avondals je dan tenminste met verf knoei en mag EEN AARDIG SPELLETJE. Dit spel heet het „Bandspel" en het komt ze-er in aanmerking om op avondjes, dat er eenige personen bij elkaar zijn, gespeeld te worden, aangezien het een der leukste geezl- sehapsspelen is. Alle menschen. die meedoen, stellen zich ln een kring op. behalve een der deelnemeers, die in het midden van den kring gaat staan. Nu neemt men een lang touw of een band (waar naar het spel genoemd is) en knoopt de beide pinden daarvan aan elkaar. Hel touw moet zoo lang zijn, dat alle menschen het met twee handen vast kunnen houden en er dan nog een weinig ruimte overblijft. Degene die in "het midden van den kring staat moet nu trachten een der andere o.p de vingers te tikken. De andere zijn bezig het touw steeds te verschuiven, zoodat hun handen voortdurend in beweging zijn. Als iemand den man uit het midden op zich af ziet komen, mag hij het touw direct loslaten, natuurlijk om te voorkomen dat hij op de vingers ge'ikt wordt. Gebeurt dit toch, dan moet hij rijn plaats afstaan en zelf in het, midden „naloo- pertje" gaan spelen. Nu komt er nog wat bij. Het Is niet genoeg als men op het laatste moment de handen weg trekt om niet getikt te worden, maar het stuk touw dat men zooeven vastgehouden heeft moet ook „vrij" zijn, d.w.z. daar mag de knoop niet zitten. Gebeurt het n.1. dat iemand zijn handen nog juist bijtijds in veiligheid weet te brengen, maar blijkt daarbij dat hij juist den knoop vasthield, dan is hij toch ver plicht om plaats te nemen in het midden van den kring. Het (s een alleraardigst spel, dat vooral veel pret geeft, als blijkt, dat iemand toeval lig net den knoop heeft. RAADSELS. 1. De adem. 2. Overal waar witte rozen zijn, n.1. schim mels. S. Ootmoed. 4. 19 Juli want dan beginnen de hondsdagen. 5. Een rivier. 6. Kleed. leed. 7. Eindhoven. 8. Lucifer. 9. Een afgewaaid boomblad. 10. Rood. door. 11. Rotterdam. 12. Katwijk. NIEUWE RAADSELS. 1. In de dagen van de Fransche revolutie moest eens een Edelman voor de revolutionaire rechtbank verschijnen. „Burger, hoe is uw naam?" werd hem ge vraagd. „Markies van St. Cvr". „Wij hebben geen markiezen meer". „St. Cvr dan". „Wij kennen ook geen Sinten meer". „Cvr dan'. „Er bestaan geen sire's meer". „Dan heb ik h^elemaal geen naam meer", antwoordde tenslotte de wanhopige markies. Maar toch vergistte hij zich daarin' deerlijk, want het voornaamste deel van zijn naam had hij nog overgehouden. Maar daaraan dacht hij niet, zie je. Wat had hij overgehouden? 2. Mijr geheel bestaat uit twee woorden en twaalf letters en is de naam van een beroemd persoon uit de vaderlandsohe geschiedenis. Een 1. 7. 4. is een keukengereedschap!, Een 6, 8, 10, 12, is een knaagdier. Door een 2, 8, 10, 11, kan men kijken. Een 4. 7, 9, is een grappenmaker. 6, 7, 2, 11, 3, 4, 8, 5 is -een jongensnaam. 3. Verborgen dierennamen: Ginds wordt een zwaren paal in den grond gedreven. Het is een huilend kind, dat ge hoort. Het is geen degelijke jas, welke gij daar draagt. Zoo'n grooten hoed kan Arie niet dragen. Die weg is ettelijke «kilometers lang. Ik heb nog heeleinaal geen slaap. 1 s Dp brutale Kors'jesknauwer moest dadelijk 154 Om vier uur mochten we allemaal naar 655 We bleven om een hoekje loeren, wat er 656 Wat schraapte meester Wij mis begeerig i i een hoek gaan staan en meester Wijs huis, behalve Korsljesknauwer. Die moest wel met de suikertjes gebeuren zou. Wel- de „rommel" bij mekaar. hij straks muis gooide al de „rommel" erg hard in de snipperbak. Dan kon niemand meer d ml-pn da' hij ooi' in op buiten de school schoolblijven, omdat hij zoo brutaal ge- weeest was. Maar wij gingen ook niet da dplijk naar huis. dra stapte meester Wrijsmuis op de snip perbak toe, legde zijn zakdoek op den gronden dee^ onze suikertjes daarin. zoo minachtend wegr v.vu en had. Geen suikert; leef Ln d mperbak achten Alles ging in meester roote zakdoek. WÊÊÊI

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1929 | | pagina 5