:ooo
J
ooo:
Wat genoten de jongens!
„O, opa, wat is het toch prettig bij U," riepen
ze als uit één mond.
Bij Oom Karei werd halt gehouden. Die woonde
in 't naburige dorp en nu ze er toch langs kwa
men, wilden ze natuurlijk Oom en Tante even be
groeten.
,,Dat is aardig!" riepen die. „Komt binnen."
„Heel even maar," antwoordde Grootvader,
„het is al zoo vroeg donker en dan rijd ik liever
niet meer."
„En, jongens, morgen zeker de ijsbaan op, is 't
niet?"
Ze durfden geen van beiden antwoord te geven
doch zagen Grootvader eens aan.
En Opa had haar bepaald daarover niets ge
vraagd, want den volgenden middag togen de
knapen naar de vaart toe, met de schaatsen over
hun schouders en hun ijscostuum aan.
Wat was 't al druk op het ijs. Fijn hoor! En wat
een heerlijk zonnetje er over! De noodige tenten
met versnaperingen en de vele baanvegers ont
braken natuurlijk ook niet.
Nu, daar hadden ze wel op gerekend. Van Opa
hadden ze elk wat geld mee gekregen. Maar eerst
maakten ze een baantje.
„Wel wat vreemd in 't begin, hé Johan, als je
er in zoo lang niet op geweest bent."
Maar Jqhan was een flinke rijder en maakte al
spoedig groote forsche streken. Hij werd hoe lan-
12
ger hoe moediger en zwaaide met steeds grooter
slagen over de baan.
Hein voelde zich ook weer gauw thuis op het
ijs. Hij reed nu in het midden aan de stok. Wat
ging het er over!
Na even uitgerust te hebben onder het genieten
van een glas warme anijsmelk ging 't weer verder.
Steeds wilder werd het, steeds rooder gloeiden
de wangen.
Zelfs begonnen ze krijgertje te spelen en Hein
met Johan waren natuurlijk ook van de partij.
Johan moest tikken en juist toen hij Jaap wilde
raken, kwam hij met zijn schaats in een scheur
terecht en o, o, wat viel hij!
De jongens stonden verschrikt te kijken. Niet
één dacht er aan om Johan te helpen met opstaan.
Gelukkig echter kwamen er andere rijders bij.
„Als 't vannacht flink doorvriest," zeide deze,
„ja, dan kon het er wel eens van komen."
Hein en Johan hadden dit antwoord niet ver
wacht.
Dat was een meevallertje!
„Kom, we zullen weer eens instappen, jongens.
De thee heeft ons lekker gesmaakt, maar 't wordt
hoog tijd."
Na Oom en Tante gegroet te hebben werd de
terugreis vervolgd. Thuis vertelden ze Daatje dat
ze morgen misschien mochten rijden.
Daatje schudde het hoofd en zeide: „Nou, as
't an mijn lag, bleef 't bij kijken alleenig, hoor!"
„Kom, kom, we kunnen het best, hoor. Zeg dat
nu niet tegen Opa, Da!"
„Ikke? nee, as me niks gevraagd wor, zeg ik
der niks van, hoor!"