oooc cooo::::::::::::::::::::: oooo: ÜOOO gezichten om zich heen zag, ontdooide hij en knikte hier en daar een tafelgenoot toe. Na liet souper, dat door menigen toast was opge- vroolijkt, begon het muzikale deel van den avond. Leopoldine Blatheka droeg eenige sonaten, van Kotzeluch voor, daarop liet zij eenige lieflijke, eigen composities hooren en bleef als accompagnatrice aan het spinet zitten, toen de gezusters Fröhlich zich bereid verklaarden eenige van Schubert's duetten te zingen. Kathi en Anna zongen vol gevoel de „Mütterlie- der"; toen voegden zich bij haar de beroemde zan gers Vogel en Wild en weldra weerklonken heerlijke kwartetten.. Om den zangers gelegenheid te geven, uit te rus ten, declameerde de duizendkunstenaar von Schwind, op meesterlijke wijze, verscheidene gedich ten van Franz Grillparzer en liet heele scènes uit de „Ahnfrau" volgen. Het publiek applaudisseerde geestdriftig en even later zette Beethoven zich tot aller groote verbazing voor het spinet en improviseerde wel een uur lang. Kathi Fröhlich, die altijd geestige invallen had was bezig, uit het groen en de bloemen, die de tafel sierden, een krans te winden; en, toen het spel ge- daan was, legde ze dien aan zijn voeten neer en riep hem toe: ,,Zoo heerlijk als vanavond hebt u in lang niet gespeeld, mijnheer Beethoven!" „Vleistertje," dreigde de meester op half lachen^ den toon. Toen keek hij haar ineens scherp aan en vroeg: „Of wilt u er misschien piee zeggen, dat ik mij eerst met „Grinzinger" moet benevelen, om góed te spelen?" Allen spraken deze woorden levendig tegen en boven den wirwar van stemmen verhief zich zege vierend die van den zanger Vogel, die Schubert's nieuwste lied zong: „Ich schnitt es gern' in alle Rinden ein; Icli grüb es gern' in jeden Kicselstein: Dein ist mein Herz, und soil es ewig, ewig bleiben!" „Dein- ist mein Herz und soil es e'wig bleiben," herhaalde Kathi Fröhlich geestdriftig, terwijl zij zich in de donkere zijkamer dicht tegen Franz Grillparzer aanvlijde. „Dat lied is als 't ware voor ons gecom poneerd, niet waar?" ,,St! Kathi!" vermaande de jonge dichter. „Spreek niet zoo hard. Je weet, hoe je zuster steeds op ons let en het niet goed vindt, als wij lief doen tegen elkaar." ..Kom, kom. Baby is een echt moedertje voor mij en meent het goed met ons. Ik heb mij al zoo lang verheugd op dit gezellige praatuurtje en mijn groote (3 brombeer ziet niet eens, hoe mooi ik mij voor hem gemaakt heb, is 't wel?" „Je ziet er vanavond allerliefst uit, Kathi. Ik-, met mijn leelijk gezicht, pas heelemaal niet bij je." „Of mijn Grillparzer niet wist, dat hij „de schoon ste en heerlijkste van allen" voor mij is!" riep Kathi pruilend. Grillparzer nam haar fijn kopje tusschen zijn groote handen en keek haar teeder in de oogen. Daar hoorden zij beiden luid gejuich onder de gas ten in de eetzaal en, toen zij er heengingen, zagen zij de beide dames von Schwind binnentreden met een reusachtigen bowl vol punch, gevolgd door Mo- ritz von Schwind, die een gloeiend kolenbekken droeg, om lood in te smelten. Onder vroolijken scherts deed de loodlepel de ronde; toen Kathi Fröhlich gegoten had, riepen allen: „O, een bruidskrans! Een bruidskrans!" en keken lachend naar Grillparzer. Kiithi boog zich blozend over het kransje, maar riep opec'ns, met bevende stem: „Maar wat beduiden die kleine druppels aan mijn kransje toch? Misschien wel tranen?" „Wel neen!" riep de dichter Bauernfeld, „dat zijn myrteknoppen!" Ook Schubert had een krans gegoten. „Hoera! Franz krijgt een lauwerkrans!" jubelde von Schwind. „Een geldzak was mij liever!" „Hé, foei, wat prozaïsch!" „Nood leert proza," zei Schubert, met buitenge wonen ernst. Daarop trad Grillparzer op het kolenbekken toe. „O, een boek, een boek!" riepen allen, toen Grill parzer zijn stukje lood in de hoogte hield. „U verrast ons zeker weer gauw met een meesterwerk!" „O, heden, Baby Fröhlich heeft een paar pantof fels gegoten! Wie is de gelukkige, die daaronder bukkèn moet?" plaagde Bauernfeld. Zelfs de ernstige Beethoven nam den loodlepel. Toen zijn lood sissend in het water druppelde, riepen de gasten: „O, Ludwig heeft daalders voor zichzelf gegoten!" Beethoven glimlachte: „Welke Muzenzoon kan geen geld gebruiken?" Nu schaarden zich allen om den punchbowl; de gasten klonken op elkaar en er kwam geen einde aan het vroolijk en geestig gepraat. Het was laat geworden, toen de gasten het Mond- scheinhaus verlieten. Het zilveren maanlicht straalde over de kale boomen en in de verte stonden, als trouwe trawanten, de trotsche Kahlenberg met den steilen Leopoldiberg, of ze zeggen wilden: „Wij levenlooze bergen duren langer, dan de be roemdste menschen en tijden!" ooo

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1926 | | pagina 18