We geling s Tlieuwsblad
Bijblad van
SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE
HUMOR
32e JAARGANG
VRIJDAG 10 DECEMBER 1926
No. 49
WEGELING's NIEUWSBLAD VAN 10 DEC 19?6.
Beleefdheid.
^Nu, wat moet een beleefde jongen zeggen, als een
<i; - e hem een cent geeft voor het pakjes dragen
Ik ben te beleefd, om u dat te zeggen, juffrouw."
Moe dom 1
Wim had op school gehoord, dat De Ruyter niet wist
wat vrees was.
„Hoe dom van hem, om het dan aan niemand te
vragen", merkte Wim op.
„|a, hij neemt me iederen Zaterdagmiddag mee naar
een museum."
„Werkelijk En wat studeert hij
„Economie".
v isscherslatijn.
at zeg je van die prachtbeesten?" vroeg de hen
gel a.» an zijn v.ouw.
„Je hoeft mij niets wijs te maken", antwoordde zij,
„juffrouw Smit' ueeft je in den vischwinkel zien staan.
„Ja, ik weet wel, dat ze me gezien heeft. Maar ik
had e zoo'i hoop, dat ik er eenvoudig een paar van
moest v.koopcn!"
Ziek jongetj» „Zal ik kunnen fietsen, als ik weer
beter ben
Verpleegster: „Natuurlijk, Jantje."
Ziek jongetje„ZooToen ik nog niet ziek was, kon
ik het niet."
Muzikaal aangelegd.
Twee buitenmenschen zaten zich vreeselijk te vervelen
op een concert, dat heel veel nummers telde.
Willen we er maar uitgaan stelde de een voor,
juist toen er een trio zou beginnen.
Och, 't zal gauw afgeloopen zijnze beginnen nu
al met hun drieën tegelijk dat schiet op.
Verschil van opvatting.
.Zij: Zeg eens ventje, is dat niet onbillijk, dat ik
zoo zuinig moet zijn en dat jij zooveel verteerd.
HijWeineen, kindlief, dat is volstrekt niet onbil
lijk. Ik heb een rijke vrouw getrouwd en kan me daarom
iets gunnen maar jij hebt een armen man getrouwd en
daarom is het noodig dat je heel spaarzaam bent.
Oogendienaars.
Een schoolopziener trad de school binnen. Alle jon- v
gens zaten keurig en stil. Maar toen hij met"den rug
naar de klas met een onderwijzer ging staaft praten,
waren er twee op de voorste bank die begonnen te
stoeien.
De schoolopziener keert zich om en zegt: Jullie ben
nen oogendienaars.
Algemeene verbazing om niet-begrijpen.
„Kom, zegt de schoolopziener„wie weet wat een
oogendienaar -is
Na eerige oogenblikken van doodsche stilte gaat op
de achterste bank schuchter een vinger omhoog„Een
bril, mijnheer
Ze moesten eenige bezoeken afleggen.
Om half twee waren ze beiden naar boven gegaan
en kwart voor drieën kwam hij naar beneden, netjes
aangekleed, z'n mooiste jas, z'n mooiste hoed, z'n mooiste
handschoenen.
Hij ging in de voorkamer zitten en nam een krant,
die hij tot kwart over drieën las.
Toen ging hij naar de trap en riep
Vrouwtje, ben je haast klaar?
Direct schat. Een minuut.
Om vier uur riep hij nog eens.
Ik kom, antwoordde ze.
Om kwart over vier kwam ze.
Een hij was een beetje gehaast. Want ze hadden nog
verschillende bezoeken te maken.
Staat m'n hoed recht mannie? vroeg ze,
Toen beging hij de fout om zonder kijken „ja" te
zeggen.
Och, je hebt heelemaal niet gekeken. Staat ie
werkelijk recht
Ja zeker, heusch. Alles is in orde. Kom nou mee, schat.
Neen, dat kan niet. Als m'n hoed recht staat moet
ik nog even naar boven. Dat soort hoeden moet juist
een beetje scheef staan.
En fluks liep ze naar boven om de fout te herstellen.
Hij viel op een stoel neer.
En Johnny, is dat het portret van je bruid
Ja.
Dick keek er ernstig naar en zei toen beleefd: Ze
is zeker erg rijk.
->
Voor Song en Oud
225 Toen we thuis kwamen, was moeder heel erg
boos. „Wat doe je ook altijd ruzie te maken",
zei ze. ,.Als het weer gebeurt, breng ik je bij
diender Muizen schrik of regelrecht naar Kater
de ReusFoei ik heb eiken dag narigheid met
jullie l"
226 Op zekeren avond vonden we iets heel merk
waardigs. 'tWas een platte doos met allemaal
rolletjes erin. En ernaast lag een doosje lucifers.
Die waren zeker vergeten door een jongen, die
de leege flesschen kwam weghalen.
227 We sjouwden met ons allen de doos sigaretten
en de doos lucifers naar boven op een dwarsbalk.
Dat was een heele toer. Maar het lukte toch.
Wij wilden ook wel eens weten hoe heertijk
rooken was. Want de menschen schenen het erg
prettig te vinden.
228 Wijsneus en Eigenwijs staken samen een lucifer
aan. Toen brachten we onze sigaretten bij de
vlam. Weldra zaten we aliemaal heel gewichtig
op een rijtje. En we rookten. Het was wel een
vieze smaak en 't prikkelde erg op onze tong
maar we deden net of we 't heerlijk vonden.