10 e ge ling s 71 ie ums 6 lad Bijblad van SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE HUMOR ZIJN LAATSTE WENSCH. - Aangenaam. 32e JAARGAfeG VRIJDAG 22 OCTOBER 1926 No. 42 WEGELING's NIEUWSBLAD VAN 22 OCT. 1926. De Bandiet s „Handen omhoog I" Vriend (tot (ansen, die met trots de kam®r laat zien, die hij zelf behangen heeft) ,.Heel keurig, kerel, maar - e - waarom zit de rand onderaan Jansen„Ja, zie je, die ezel ran een Bruinsman wou zijn trap terug hebben, vóór ik gelegenheid had gehad de rand boven aan te plakken." Vrouwtje: „Raad eens, wat ik je kom vragen?* Man „Geld Vrouwtje „O, wat ben jij toch een verstandig mannetje! Kleine Annie hield niet van chocoladepudding, „Eer je pudding op, kindje," zeide moeder. „Moeder, ik houd niet van chocoladepudding." /Dan moet je maar net doen of je er van houdt," „Moeder, ik doe liever net, of ik er van eet." Oplossing van probleem no. 65, uit on^vorig nummer Wit: 35-30, 29-23, 33-28, 23-28, 23-18, 19:30,24:2,2:35 Zwart alles gedwongen. „Lieve Moeder laat mij gaan, Waar de mooie lelies staan. Waar het beekje murmelt zoo zacht, Waar het zonnetje koesterend lacht, En de vogeltjes zingen zoo vroolijk en blij In de struiken en in de wei'; 't Kinderhoofdje rust in de kussens Moeders zachte teed're hand, Streelt de lokken van haar liev'ling Want het is haar eenigst huwelijkspand. Koortsig gloeien kindjes wangen 't Hoofdje hoort ze bonzend slaan, En zij reikt haar kleine liev'ling Ras een dronk tot laafnis aaa „Gij" zoo fluistert zï) „zult straks gaan Waar de schoonste bloemen staan, Waar de liefste vogels zingen, En de dart'le lamm'ren springen ln de frissche groene wei, Als de lente komt in Mei" Als de Lente komt in Mei" Roept de kleine lijder blij, Maar de Lente is toch al gekomen 'k Zag haar toch Moelief in mijn droomen Opent nu het venster maar Want de Lente is reeds daar" 't Knaapje zijgt weer sidd'rend neer Zachtjes omvat door moeder's arm, 't Sluit zijn oogjes om te slapen Aan 't moederhart zoo warm 't Moederoog aanschouwt zijn lijden 't Moederhart doet wee van pijn, „Och", zoo snikt zij „moet het wezen Och mijn vader laat het toch niet zijn." Door het kleine open venster Wenkt een engel 't kindje in rust, Neemt het zachtjes uit moeders armen 't Kindeke, haar schat, haar lust, „Moeke" zegt hij onder het heengaan „Waar de hemellelies staan Waar de schoonste bloemen bloeien Waar de liefste beekjes vloeien Waar geen smart is en geween Daar breng ik Uw alles heen ln den Hemelen 's hoogste sfeerf Vindt gij straks Uw liev'ling weer. Kerel, doe het niet. Je brengt zooveel onschuldi- gen onder verdenking. Vlaamsche humor. Een boer ging zijn tand laten trekken en toevallig stak er een nagel uit den stoel waar hij moest gaan zitten. Juist als de tandarts zijn tand trok, verschoof de boer van schrik en kreeg de nagel in zijn hespenwerk. Aiezei de boer, toen 't gedaan was, en voelde aan zijn achtersteik wist niet dat een tandwortel zoo diep zat. Ik geef mijn gedichten uil onder pseudonium. Wat denk je er van Jansen j 0 w CD fi) (fi O UI IT O. tO (O (O Voor Jong en Oud 199 Toen het negen uur was kwam meester Wijsmuis naar buiten en trok aan de beL We snelden allemaal naar binnen en gingen ieder weer op onze oude plekjes in de klassen zitten. De heele school was schoongemaakt en onze fijne neusjes rooken de versche kalk van de zolder en de muren. 200 „Ziezoo", zei meester Wijsmuis, „nu Is de tijd van stoeien en ravotten voorbij. Het muizen kwaad dat sommigen in de vacantie uitgehaald hebben, moet nu eens en voor goed uit zijn". En terwijl meester dat zei, keek hij Knagelijntje en mij aan't Was maar gelukkig, dat muizen geen kleur kunnen krijgen. 201 Eerst kregen we aardrijkskunde. Ik mocht bij de kaart komen en aanwijzen hoe je langs de kortsten weg kon reizen van de aardappelhoek naar mollenland. Nu dat wist ik natuurlijk uit stekend. Meester Wijsmuis zei dat ik het best gedaan had. 202 Toen moesten we deelsommen maken op onze leien. Die sommen hadden ook een staart net als wij. Maar zoo'n staart van een deelsom is veel moeilijker. Vooral als je er aan bezig bent en je zit gelijk aan de vacantie te denken. Dan komt hij bijna nooit uit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1926 | | pagina 11