We ge ling's Jlieuwsblad
Bijblad van
HUMOR IN BEELD
SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE
T
VOOR SCHAKERS.
Dat kon hij niet zeggen.
Tourist: „Waaraan heb je je hooge
ouderdom te danken?**
Oudste inwoner: „Dat kan ik nog
niet zeggen, meneer. Er zijn: verschil
lende fabrikanten van patent-genees
middelen nog met mij aan het onder
handelen."
Een „levende" gift"
In het dorp werd een nieuw wees
huis gebouwd, waarvoor inschrijvin
gen dringend noodig waren. Een der
collectanten belde bij den heer Gil-
kins aan en begon: „Ik collecteer
voor het nieuwe weeshuis. Zoudt u
misschien ook iets willen geven
„Oh, ja," zei Gilkins.
„Dat wist ik wel, meneer Gilkins,"
sprak de collectant, „waarvoor zal ik
u inschrijven
„Oh", antwoordde de dorpeling, „Ik
zal u vijf kinderen geve^!"
Iets, wat hij niet betalen kon.
Zij tot verloofde)„Nu moeten wij
heel spaarzaam zijn. Beloof me, dat
je niets zult doen, wat je niet betalen
kunt."
Hij„WatZou je dan willen, dat
ik ons engagement verbrak?"
Oplossing van probleem no. 64 uit ons vorig num
mer Te 3 - e6
SCHAAKPROBLEEM No 64a.
van C Promislo.
Eervolle vermelding, 8e.
Amerikaansdie Schaakcongres.
Zwart (4)
Wit»
Tweezet
(Oplossing volgende week)
Merkt de zonnige uren op, voordat
de schaduwen vallen.
SPELLETJES.
KRU1SWOORF RAADSEL
Horizontaal
1 uit het schaakspel
8 jongensnaam
9 stad in'tN. van Europa
10 voorzetsel
11 boom
12 voorzetsel
15 bloem
16 verkorting van vader
18 dorp in Gelderland
19 als 10
20 jongensnaam
21 Bijbelsche naam.
22 gelijkmatig
Verticaal
1
3
4
gaat naar het abattoir
plaats voor gevangenen
uitroep
hoofdstad des lands
moeder
titel van een geestelijke
bij toeval
bij een boerderij
14 als 11 horizontaal
17 afk. van „advent"
19 meisjesnaam
5
6
•7
13
dj' Aül Uftf 9 'ïnn IC?-i S^L
Q
23e JAARGANG VRIJDAG 8 JULI 1926
WfcGtLiMG's NIEUWSBLAD VAN 9 JULI 1926.
2
Voor Jong en Oud
141 Het etrsb wat de Baron deed, was ons uit het
water hskn. Nu ik was uit mezelf al op den
kat gekropen, hoor. Maar Knagelijntje zou zeker
verdmken ijn. als de Baron haar niet gegrepen
had. Zoo kwamen we allebei behouden aan
den kant
142 „Gauw achter dien boom, kraderren" zei de Baron
„Want de ooievaar lust jullie evengoed als hij
mij lust". Nu we lieten het ons geen tweemaal
zeggen. Alle drie kropen we achter den stam
van een dikken wilg. £r daar loerden we om
't hoekje om te zien wat Storch wel zou uithalen.
143 Storch, de ooievaar, stond midden in de vijver
van de Baron. Met zijn lange roode snavel pikte
de grootmoordenaar in het water. O. hemel!
Daar had hij een kikkerHet arme dier zat
vastgeklemd tusschen twee hoornen messen. Wat
trappelde het met de pootjes Maar dat hielp niets.
144 Storch wierp zijn hals achterover, zoodat zijn
snavel recht in de hoogte kwam te staan. Toen
liet hij den kikker, levend en wel, in zijn keelgat
glijden. Wij rilden van angst en de Baron zei
zacht: „Die arme Groensok. 't Waszoo'nbrave
kerel. Nu zit hij in de maag van Storch".