2e 13lad. ID egeling's llieuwsblad
DRUK
WERK
van Vrijdag 11 «Juni 1926
No. 23
Dnittsrtl H. WagsUng
Drukkerij De Lange Jan
Ongetwijfeld moet het voor een hooggeplaatste per
soonlijkheid toch wel eens een tijdelijke verordening
geven, zich onbekend en derhalve vrij onder de „groote
massa" te [kunnen bewegen. Het lijkt ons ten minste
verschrikkelijk toe, om, als Vorst of Vorstin bijv., bij
elke gelegenheid bewonderd, beschouwd, aangegaapt,
becritiseerd, toegewijfd, nageloopen, etc,, etc. te worden.
We zeggen niet dat dit geschiedt uit een verkeerd be
ginsel, in'tegendeel, doch we gelooven, dat het vooreen
monarch toch wel heerlijk moet zijn eens voor een
poosje van die bijzondere aanhankelijkheid te zijn ont
slagen. Wil een koning of koningin op „keizerlijk"
gebied zijn we sedert de laatste acht jaren in Europa
erg verarmd, we houden er tegenwoordig in ons wereld
deel geen enkele Ceasar meer op na zich eens aan
die openbare belangstelling en bekijkerij onttrekken,
zoo nemen zij het incognito van d.w.z voor „mèn" is
de vorstelijke majesteit dan onkenbaar. Misschien dat
we met een voorbeeld te nemen overduidelijk zijn. Wil
bijv. onze Koningin eens gaan genieten van de heerlijke
Zwitsersche bergen en meren of van de indrukwek
kende Noorsche kusten, zoo reist H.M. niet als Koningin
Wilhelmina der Nederlanden, doch onder een andere
naam, meestal onder dien vanGravin van Buren. Bovendien
wordt dan de aankomst op de plaats(en) van bestem
ming niet van te voren officieel aangekondigd. Nu is
daarmee nog niet gezegd, dat niemand onze Vorstin
herkennen kan of zal. Geschiedt dit, dan vervalt natuur
lijk opeens de heele „onherkenbaarheid" en is het „Oranje
boven 1", want 't is buitengewoon opvallend, dat men
in alle Europeesche Staten onze Koningin eert en viert.
Als bekend mogen we veronderstellen, dat iedereen weet,
dat onze Koningin meer dan eens en zelfs gaarne, ook
in ons land, incognito reist. Van alle majesteiten kon
of kan dit niet gezegd worden. Zoo liet bijv. de vroegere
Duitsche Keizer, Wilhelm II, thans te Doorn, zich nooit
zien zonder uniform of sabel. Van dichtbij hoorden we
indertijd eens beweren, dat er in Zijner Majesteits kleed
kamer van elk regiment een costuum hing in generaals-
groot-tenue, welk aantal op 4; 400 stuks werd geschat.
Stelt men een gewoon jaar op 365 dagen, zoo valt
licht te beredeneeren dat er voor de „burgerpet" dan
ook geen daagje meer viel af te knijpen. Alleen bij be
zoeken aan het front in het l&&tste deel van den oorlog,
verscheen de ex-keizer zelden meer als militair en menig
Duitscher heeft dan zijn schim gezien, zonder te beseffen
dat het Zijne Doorluchtige, Wilhelm R. I., in eigen per
soon was.
Niet alleen dat een vorst zich dus gemakkelijker be
weegt is 't incognito, doch ongezien en ongemerkt leert
een monarch des te beter de verlangens en begeerten,
mitsgaders de nooden van zijn volk kennen. Van beroemde
vorsten, als Haroen-al-Raschid, Karei de Groote e. a.
staat geschreven, dat ze zich menigmaal als gewoon
burger verkleed onder de menigte begaven om aldus
beter op de hoogte te komen met de geest van hun
onderdanen. Ook bekwame staatslieden deden zulks meer
dan eens. Om bijv. maar bij één voorbeeld in ons eigen
land te blijven. Toen in de laatste periode van de mo
bilisatie door onze militairen nogal eens geklaagd werd,
te recht of ten onrechte, over allerlei narigheden, was
het een onzer ministers van oorlog, die, als spoorreiziger
3e klasse, ons land doorkruiste, om uit aangeknoopte
gesprekken de stemming onder onze „jongens" te polsen.
Natuurlijk was Z.Ex. eveneens incognito, anders zou het
niet zoo gemakkelijk van stapel geloopen zijn,
In den rulmsten zin genomen beteekent incognito dus
ook onkenbaar, niet alleen voor personen uit vorstelijken
bloede, doch voor iedereen. Een politieagent in „burger"
is een incognito persoon, een luitenant in badcostuum
eveneens, een Hugo de Groot als metselaar idem enz.
enz. Ook wij hadden deze week het genoegen eens „in
cognito" getuige te zijn van een gesprek naar aanleiding
van ons laatste artikel in de „Walchersche Bazuin", over
de gedeeltelijke laffe houding der Nederlanders in den
slag bij Waterloo. Beide spraaklustigen waren het er
niet over eens, of dit nu wel zoo was als het er stond.
De een beweerde, dat het best zoo kon zijn waartegen
over de ander opmerkte, dat hij er toch ook niet bij
geweest was, evenmin als de schrijver van dat stuk.
Logisch gedacht, zou dat ook wel niet erg best mogelijk
zijn geweest, want deze veldslag ligt reeds ruim lOÖjaar
achter ons. Uit het verdere gesprek distilleerden we, dat
de een eigenlijk slecht hebben kon dat de Nederlanders
deze lafheid zoo maar in de schoenen geschoven werd,
als 'tzoo was, nou ja; dan was 'tmaar mooier geweest
om dat niet te zeggen, juist mijn waarde, daar heb je 't,
de tegenwoordige maatschappij is er grootendeels aller
akeligst bang van om de waarheid te moeten hooren.
Men mag de zuivere waarheid nu afgezien van
de Engelscne weergave in Baedeker over bovengenoemd
den veldslag niet meer zeggen, want dan is men te
scherp, te hoekig, te onbeschaafd en nog veel fraaiers
meer. Wist U niet, dat de oorzaak van de allermisera-
belsten toestand, waarin Europa thans verkeert, hoofd
zakelijk gelegen is in het feit, dat de meeste menschen de
waarheid niet aandurven Men npoet kunnen plooien en
De Dames-Lezeressen verzuimen vooral niet de
rubriek „Voor de Vrouw" te raadplegen. Dat
deze rubriek in den smaak valt, bewijzen de vele
aanvragen voor knippatronen
schikken, zoolang, tot de kern verdoezeld is en wie dat
niet doet of kan, is reactionair, of grof, of ouderwetsch.
Wil ons Europa, ook ons land, weer worden wat het
eenmaal geweest is, dan heeft het bovenal menschen,
die de waarheid aandurven, menschen met ruggegraat,
noodig, op allerlei gebied.
Wie de waarheid evenwel openlijk durft te beweren
wordt gehoond, belachelijk gemaakt of uitgestooten. Zoo
ging het in de politiek bijv. met mannen als Colijn en
Marchant, op kerkelijk gebied met dr. Geelkerken, op
het gebied der algemeene vredesgedachte met dhr. Boeke
enz. enz. De groote oorzaak van al deze jammerlijkheden
ligt o.i. geheel in de opvoeding der tegenwoordige maat
schappij. Reeds in de huisgezinnen begint het. De ouders
hebben open oogen voor de goede, ook wel eens zoo
genaamde hoedanigheden van hun kinderen, doch voor
de boosheden van hun kroost zijn ze blind, stekeblind.
Hun kinderen zijn de beste, anderen deugen niet veel.
En wee degene, die het durft wagen, hen op deze
averechtsche beschouwing te wijzen. Men kan er zeker
van zijn, dat in tegenwoordigheid der kinderen de
criticus wordt afgemaakt. Zoo wordt de kiem gelegd
tot vernietiging van alle waarheid en het zaad gestrooid
van egoïsme en eigen gerechtigheid. Natuurlijk moeten
dergelijke kinderen, eenmaal groot geworden, evenals
iedereen, ook door het dal der menschelijke critiek. Nu
wordt het nog erger, want niemand wandelt hier onge
zien en onverdeeld, laten we zeggen incognito, door
heen. Gelukkig dan de mensch, die geleerd heeft in
zijn jeugd de waarheid durven te aanvaarden. Het leven
wordt misschien voor hem niet gemakkelijker, omdat
hij zwart zwart en geen wit kan noemen, doch wel vol
ler en heerlijker, hij behoeft niet mede te huichelen om
staande te blijven, omdat hij eenvoudig niet vallen k&n
en hij lacht om het oordeel van anderen, die gebukt
gaan onder het vooroordeel der menschheid. Wie zoo
door het leven gaat, vindt in de geheele wereld zijn
geestelijke bloedverwanten en wordt bewaard ook voor
nationaal familiezwak of te wel chauvinisme.
Nu de zomermaanden weer in het naaste verschiet
liggen, spreekt het welhaast vanzelf, dat het berucht
geworden wegen-vraagstuk plotseling weer aan de orde
komt. Des winters blijven wij in den regel van critiek
op oude toestanden en nieuwe verbeteringen (of plannen)
nogal gespaard, maar niet zoodra is er kans op zonne
schijn en zomerwarmte of de kwelduivel, die wegenzorg
heet, staat weer voor ons. Het „tourisme" brengt hel
nare vraagstuk telkens opnieuw ter tafelde niet-tou-
risten, de arme handelsreizigers, die winter en zomer
door op motorfietsen en in kleine auto's de ongelijkste
plaatsen moeten bezoeken, de boeren, die op hun hooge
karretjes door elkaar geschud worden, de auto-bussen
en al wat er verder zoo dagelijks over Neerlandsche
wegen trekt, laten betrekkelijk weinig van zich hooren.
Hoogstens hoort men des avonds in de hotel-kamers
eens een paar kernachtige opmerkingen of raadgevingen
aan het adres van heeren landsbestuurders.
Ons land pronkt op het oogenblik met een paar
prachtige groote straatwegen, vooral in het centrum en
naar den kant der Veluwe-zoomen, terwijl ook verschil
lende landwegen, waarvan de zorg hoofdzakelijk op het
bestuur der kleine gemeentes drukt, zeer goed onder
houden en aangelegd zijn. Op het totale aantal straat-
en landwegen echter, blijven het maar uitzonderingen,
juist de wegen, welke het dichtst langs of onder de
grootere steden loopen en waarover het drukste verkeer
plaats vindt zijn er het slechtst aan toe. Wie b. v. van
ben Haag uit naar het Noorden trekt en over Utrecht
moet om in Friesland en Groningen te komen, verkeert
een groot gedeelte van zijn tocht in levensgevaar. De
kuilen en gaten, welke hij tegenkomt en die hem des
avonds als zwarte schaduwen van den weg af aangrijn
zen, zijn legio en dat het aantal ongelukken met mo
toren en automobielen niet nog grooter is, mag mis
schien alleen worden toegeschreven aan het fe t, dat
het gros van de reizigers, die dagelijks „bij den weg"
zijn, ons geheele land van Zuid naar Noord en van
Oost naar West op hun duim kennen. Het land met
zijn hoeken en gaten is aan velen bekend, omdat het
zoo klein is en dus bekend kan zijn. Anders zou het
echter zijn als wij er nog een stuk of wat provincies bij
hadden en de reizigers derhalve met zeer groote tus-
schenpoozen in bepaalde streken van leer trokken.
Het tourisme lijdt echter van de vele gevaren, welke
de Nederlandsche wegen opleveren. Hier toch heeft men
veelal met reizigers te doen, die den weg niet zoo goed
kennen en die heel vaak in totaal onbekende streken
aanlanden. Het aantal ongelukken des zomers denk
maar aan het „In de rivier rijden" is dan ook be
duidend. grooter, dan in de koelere jaargetijde. De oor
zaak daarvan is niet in de eerste plaats het drukker
verkeer, maar hoofdzakelijk de onbekendheid met de
trajecten.
Aan dien toestand moet een einde komen Al kent
men een bepaalden streek of weg niet, dan behoeft
men daarom nog niet.in voortdurend gevaar te worden
gebracht. Het landsbestuur dient dan ook niet langer
te aarzelen met het aanbrengen van vele hoogstnoodige
verbeteringen en niets mag het weerhouden de werk
zaamheden op groote schaal aan te vangen. De gedeelten
en plaatsen van den openbaren weg, welke aan de ge
meentelijke zorgen zijn toevertrouwd, zijn ook al
weer uitzonderingen daar gelaten veelal wel in goede
conditie en in sommige gemeenten zorgt de overheid
zelf op onberispelijke wijze voor het veilige verkeer 1
Tusschen de ambtenaren en de overheid wil het op
vele punten maar niet vlotten. Het is ook moeilijk, noch
de eene noch de andere partij weet het elkaar naar den
zin te maken, en hoe in dezen toestand ooit nog eens
een afdoende verandering en verbetering kan komen is
een vraagstuk, dat voorloopig nog wel niet zal opgelost
worden.
Hooren wij dtn meesten tijd van de grieven der regee
ring en gemeentebesturen, niet vergeten mogen wij, dat
onder de werknemers ook werkelijke redenen tot onte
vredenheid zijn. Nemen wij in de allereerste plaats het
voortdurende „overplaatsen" waar de meeste ambtena
ren onder te lijden hebben.
Vele personen in Rijksdienst, vooral ook de gehuw
den, worden een paar maal in hun leven dikwijls
om de twee of drie jaar plotseling in kennis gesteld
met het bericht dat zij naar een andere stad zijn over
geplaatst. De menschen zijn dan in een bepaalde om
geving gewend, hebben zich ingericht, misschien nog
niet lang geleden en moeten nu in den tijd van soms
enkele dagen opbreken en naar elders vertrekken. Na
tuurlijk hebben zij te kampen met allerlij moeilijkheden,
zooals daar zijn het zoeken van een nieuw huis, het
aanschaffen van nieuwe stukken in het huishouden, daar
de andere niet passen of om andere reden niet te ge
bruiken zijn, de kinderen naar andere scholen, groote
kinderen die al in betrekking zijn of meegaan en
hun betrekking kwijt of niet meegaan en derhalve op
eigen beenen.
Dat deze grief een zeer ernstige is, zal iedereen be
seffen en dat de regeering daar al niet minstens vijftig
it htt tog maar steeds niet in de meeite za
ken. Evenwel hoort men zoo nu dan bewe
ren, dat er tanige «opleving" te consta-
teertn is. Zeker is het, dat vele saken meer
zouden hebben, wanneer-men over het
algemeen meer prijs stelde op „Beter
Drukwerk". Dit toch geeft immers
cachet aan Uw zaak en brengt U steeds
nieuwe orders. Laat ons het eens voor U
vervaardigen en U suit, zoowel over prijs
alt uitvoering tevreden zijn.
Noordstrant VMeeüigen
Lange Delft, Middelburg
laar geleden iets op verzonnen heeft is onbegrijpelijk.
De moeilijkheid waarmede de regeering te kampen heeft
is echter ook zeer groot, daar de overheid bij het ver-
deelen der functies toch in de eerste plaats moet toe
zien dat overal genoeg personeel aanwezig is. Nu is het
een feit, dat er in verscheidene dorpen en zeer kleine
gemeenten dikwijls geen gegadigden naar rijksbetrekkin
gen te vinden zijn. In dat geval moet het Rijk dus amb
tenaren uit andere gemeenten daarheen zenden. Deze
echter, die fn hunnen betrekking natuurlijk carrière wil
len maken en daarvoor werken maai op hunne kleine
standplaats geen gelegenheid vinden, hebben het recht
vroeger of later weer naar een andere gemeente en
liefst in een betere functie te worden overgeplaatst
Zoo is al jaren lang een voortdurend omruilen en op
schuiven aan den gang, dat echter helaas slechts voor
den gedeelte der ambtenaren voordeel medebrengt an
voor het grootste gedeelte ongerief.
Het overplaatsen in dezelfde functie of rang is bot
onaangenaamste van alles en dit komt helaas het meeste
voor, maar daar is tenslotte niets aan te doen. Wat de
ambtenaren echter vragen is, dat de overheid wat meer
aan de belangen der betrokkenen zal denken in geval
len van overplaatsing en b. v. als regel in voert dat het
personeel een maand te voren wordt ingelichtdat er
door het Rijk zelf in de nieuwe standplaats voor een
goede woning wordt gezorgd, enz. enz. Natuurlijk houdt
men rekening met uitzonderingen die ook zeer gemak
kelijk kunnen voorkomen bij ziekten en plotselinge sterf
gevallen, maar over het algemeen zou aan dezen wensch
toch wel tegemoet gekomen kunnen worden en derhalva
verwachten wij dan ook, dat de heeren bestuurders
naar een bevredigende oplossing zoeken zullen.
Wij vestigen de aandacht op de advertentie van
de Pleines' Zeepfabriek „De Duif", waarin voorkomt een
zilverbon, waarvoor men, met toevoeging van een aantal
Duifmerken, een prachtig Silverplate tafelcouvert kan
bekomen.
I 4-