We ge ling s Tlieuwsblad in Bijblad van SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE VOOR SCHAKERS. SCHAAKPROBLEEM No. 52. VAN ALLES WAT. Zenon. MOOIE VOORJAARSDAG* III VOLKSGEZONDHEIDS-HOEKJE 32e JAARGANG VRIJDAG 16 APRIL 1926 No. 15 WEG L NG's NIEUWSBLAD VAN 16 APRIL 1926. Oplossing van probleem no. 51 uit ons vorig num merDa 7. Hume. „English Mechanic" 1881. Zwart (4) Wit (5) Tweezet. Wit: Kb 8, Dc 5, Ta 5, Rd 5, Rh 6. Zwart: Ke 5, Pc 8, pionnen d7, e7. t (Oplossing volgende week) Eens was hij in gezelschap van een jongmensch, dat voortdurend het hoogste woord voerde. gHij zeide tot den jongeling: „Laat ik u eens iets zeg den. De natuur ^af ons twee ooren en slechts één mond, haarmee aantoonend dat wij dubbel zooveel moeten ooren als spreken". Een andermaal ontmoette hij een jonge man, die bui ten de stadsmuren ging, wijl hij, naar hij zeide, niet gaarne een zijner bekenden wilde ontmoeten, die hem gewaagd had in een bepaalde zaak een valsche ge tuigenis te geven. Wel hoe! zeide Zenon, wat zijt gij een dwaas 1 Daar is niemand die u verleiden wil tot oneerlijke en onredelijke dingen, en het ontbreekt u aan moed om hem die dingen flink en vierkant te weigeren Gij vreest hem en gij schaamt u voor hemDwaas zijt ge 1 Eens had hij iemand beloofd hem "500 penningen te leenen, doch vernam dat die persoon een dergelijke weldaad onwaardig was. Toch leende hij hem het toegezegde bedrag, tegen den raad zijner vrienden in, want, zeide hij, „ik heb ze hem eenmaal beloofd." Zenon was eens met vele andere wijsgeeren uitge- noodigd tot een banket, gegeven door afgezanten van den Koning van Perzië Al spoedig waren zijn collega's in een drjik en op gewonden gesprek geraakt, terwijl het opviel dat Zenon geen woord uitte. Eindelijk dronk een der gezanten hem toe en vroeg: „Wel, heer Zenon, wat zullen wij den Koning, onzen Meestei van u vertellen Diarop antwoordde hij„Zegt den Koning, heenen, dié gij op een banket binnen Athene een oud man hebt ontmoet, die wist te zwijgen." g^Franciscus Heerman, uit wiens „Goldene Annotation" van 1670 wij al onze wijsheid haalden over „Oude Wijs geeren", voegt er aan toeZenon gaf daarmede te kèn- n, d «t bejaarde menschen matig moeten wezen met uunne woo. Jen, en vooral geen langdurige betoogen moeten hadden in gezelschap. Ook moeten zij de nieuwig heden maar laten p isseeren en zelf-niet kluchtig willen wezen. Anders zal men meer letten op de witte hoofden der ijdele oude zotteklappen, dan op hunne woorden. (Het Kompas). G. L. j. Als 't een mooie voorjaarsdag is, Is 't een heel bizonder feest; Ramen komen er dan open, Die nooit open zijn geweest. Als 't een mooie voorjaarsdag is, Is de voorjaars-zonneschijn Ook voor U, melaise-lijder Een malaise-medicijn. Als 't een mooie voorjaarsdag is, Alles kleur en leven wordt, Zeg jewat kom ik door regen En door mist een boel te kort 1 Als 't een mooie voorjaarsdag is, En je kindje bloempjes plukt, Is 't of alles wat je doen wilt \A1 bij voorbaat is gelukt. Als 't een mooie voorjaarsdag is, Vol van mooien vogelzang, Voel jq je net als een kamer Met een splinternieuw behang. Als 't een mooie voorjaarsdag is, Alles zich in zonlicht baadt, Komt een mensch tot de conclusie: 't Leven is nog niet zoo kwaad. Als 't een mooie voorjaaVsdag is, Zingt de zon een wonder lied Je probeert het neer te schrijven Maar dat lever je hem niet. III VEILIGHEIDS- EN Loshangende haren bij machines zijn gevaarlijk. Draag daarom een veiligheidsmuts. Voorbeelden zijn in het Veiligheidsmuseum te zien. Smeer of poets een machine nooit, wanneer deze in beweging is Draag veiligheidskleeding in fabrieken en werk plaatsen. Een goed model is in het Veiligheids museum te zien. Past op voor draaiende assen I De veiligheidsplaat die deze waarschuwing in beeld brengt is tegen den kostende#n pi ijs van f 0.30 per stuk te ver krijgen bij alle Raden van Arbeid en bij de Risico Bank. Formaat 50 n 65 c.M. Voor Song en Oud i 93 Na het eten mochten we op zolder gaan schom melen. Smulgraag wou eens laten zien, hoe mooi of hij het wel kon. Hij ging al hooger en hooger. Wij waarschuwden hem, maar daar stoorde hij zich niet aan. 94 De zolder van oom Grijsbaard had een schuin dak. Al meer en meer naderde Smulgraag het houten beschot. „Denk toch om je verbonden neusjeriep Knagelijntje angstig. Maar 't was al te laat Smulgraag botste met zijn neus tegen het dak. 95 Van de schrik liet Smulgraag de touwen los en hij viel achterover op de zoldervloer, 't Was een geweldigen bons. Smulgraag jammerde huizen hoog. En hij bleef liggen of hij niet meer op kon staan. Zijn beide handen bracht hij aan zijn verbonden snuitje en hij piepte„O, o, o, wat doet dat zeer!" 96 Oom en tante Grijsbaard kwamen de trap op- snellen. Toen ze hoorden wat er gebeurd was, kreeg Smulgraag nog een standje op den koop toe. Hij moest dadelijk naar bed, omdat hij zoo ongezeglijk was. Huilend ging hij met tante Grijsbaard mee.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1926 | | pagina 11