INTER NOv*
Nies-wenschen
WEG. LIMG's Ni? UVVSUI Af) v.AN 26 MA ART 1926.
Het wa.-, en is nog bij velen gebi uik, wanneer iemand
niest „Wel mag het je bekomenof „Gezondheid te
zeggen.
De wenscli „God helpe u" dateert volgens sommigen
uit de zesde eeuw. Onder Paus Pelagius II en Grego-
rius den Groote brak in Italië de pest uit. Dikwijls kwam
het nu voor,^ dat de zieken nog ééns niesden voor zij
stierven, waarom men hun dezen wensch toeriep.
Geniesd is er stellig sedert er menschen bestaan, en
eveneens kan men aannemen, dat het gebruik, elkaar
geluk te wenschen, heel oud is.
Ook de Grieken en Romeinen kenden het. Kefzer Ti
berius moest, wanneer hij niesde, door een ieder met
„God helpe u" begroet worden. Zelfs op straat mochten
de voorbijgangers dit niet verzuimen.
Bij de Grieken was het „Zeus helpe" in gebruik. Ja,
een ieder wenschte zichzelve„God helpe mijHet
gebruik moet derhalve van heiuenschen oorsprong zijn.
Ook Sokrates lette zooals wij in Plutarchus lezen
veel op het niezen en liet er zijn ondernemingen
dikwijls van afhangen. Hij beschouwde toevallig niezen
als een wenk der godheid. Het zou goede of slechte
gebeui tens^en voorspellen. Zoo werd bij Xenophon's
toespraak tot de tienduizend, door een soldaat geniesd,
en allen die dit hoorden, hielden het voor een vingerwij
zing, den redenaar tot aanvoerder te verheffen.
Homerus maakt in de Odyssea van dit gebruik ge
wag Telt machus r.iest, naar aanleiding waarvan de
moeder den vi ijers de doodstraf aankondigt, hetgeen
nu stellig zal gebeuren.
Een goed teeken was het 's middags of 'snamiddags
te niezen.
Daarentegen gold het voor ongeluk aanbrengend, dit
van middernacht tot den middag te doen.
Ook na een gastmaal zou het niezen ongeluk bedui
den, waarom men zich dan snel nog eens aan tafel
zette.
Dit was een buitenkansje voor menigen veelvraat.
's Zondags en Maandags te niezen echter, niet te
dikwijls en 's morgens vroeg, gold als zegenbrengend
voor de geheele week.
De plaats waar geniesd werd bepaalde eveneens
zekere toekomstige gebeurtenissen.
Ongeluk voorspelde het wanneer iemand op een kerk
hof of bij een grafzerk niesde.
Ook aan welke zijde men zich bevond van lemana,
die niesde rechts óf links telde mede. Links
voorspelde steeds ongeluk, rechts het tegenovergestelde.
Plutarchus verhaalt van een offerfeest, dat Then iitoc
les bij Salatnis met drie Perzische jongelingen liet aan
richten.
Toen de priester de hand aan hen wilde leggen, klonk
reeds genies, hetgeen hem nog vaster deed besluiten
den goden het welkome offer te brengen.
Bij zulk een bijgeloof kon men zijn vijand gemakke
lijk verschrikken, door b.v. aan zijn linkerhand een
krachtig „hatschite laten klinken.
Een zieke moest minstens tweemaal niezen voor er
hoop op genezing was. Éénmaal voorspelde volgens
Aristoteles stellig den dood. Wanneer de man echter
niet stierf, dan wilde de onderwereld hem voorloopig
nog niet hebben.
Vrouwen mochten zich echter slechts éénmaal tot
niezen laten prikkelen, wilden zij gezond worden.
Bij het sluiten van een contract te niezen was even
eens een goed teeken.
Wilde het niet lukken met het niezen, dan hoopte de
Griek iets goedsden Romein echter gaf het sombere
voorgevoelens.
Het belachelijke van dit gebruik bereikte echter het
toppunt bij de Egyptenaren, wier priesters het niezen,
bij d.tg en nacht in klassen had verdeeld. Alleen de
eerste keer dat men niesde, had beteekenis.
Dat een Chineesche keizer het niezen zijner onder
danen streng strafte, is van algemeene bekendheid.
Er was natuurlijk ook geen gebrek aan oppositie die
met het gebruik, elkaar bij het ^niezen geluk te wen
schen en er zulk een hooge beteekenis aan te verbin
den, spotte.
De Grieksche tooneelspeler Philemon laat een acteur
zeggen „Wanneer ik iemand zie die oplet of een ander
ook niest, dan breng ik hem terstond naar de markt J
want een elk niest voor zich, niet voor anderen, en hij
doet het omdat zijn natuur het meebrengt".
Ook Menander velt er een afkeurend oordeel over,
terwijl hij zegt, dat een ezel, dat ongelukkig geachte
dier, minder ongelukkig is dan de mensch, die zichzelf
onnoodige zorg en angst baart door zich aan zulk bij
geloof, omtrent het niezen, over te geven.
NATW.s-yft HAu ST WLLR GLDAMIM...»
;vV
WrGELING'.s NIEUW^BLAQ» VAN 26 MAART* 2>
I mijn kweekelingen
Belooning, heer, betdoning
was het antwoord.
Murillo, de beroemde Spaansche meester, die in de
17e eeuw leefde, vond dikwijls op de ezels zijner leer
lingen onafgewerkte teekeningen, die echter sporen
droegen van veel genie. Zij waren des nachts uitgevoerd
en hij was niet in staat den maker te ontdekken. Op
zekeren morgen in zijn atelier komende, vond hif zijn
leerlingen rondom den ezel staan, vol bewondering voor
een onvoltooid hoofd van de Maagd Maria. Hij zelf was
verbaasd over de onovertroffen schoonheid van dit beeld.
Hij sprak zijn leerlingen aan, in de hoop van hen op
helderingen te ontvangen, maar niemand wist er hem
iets van te zeggen.
Hij, die dit werk heeft achtergelaten, zal eens ons
aller meester worden, en zich tot een jongen slaaf wen
dend, die trillend achter hem stond, vroeg hij dezen aan
wien de beurt was dezen nacht in het atelier te waken.
Aan mij, heer.
Nu,* indien gij morgen geen opheldering kunt ge
ven over den nachtelijken bezoeker, zal je twintig zweep
slagen ontvangen.
De slaaf boog en vertrok. Dien nacht legde hij zijn
matras voor den ezel, totdat de klok drie uur sloeg
toen sprong hij op en riep uitDrie uren zijn voor
mii, de overige behooren mijn meester.
Hij ging 'voor den ezel zitten, hij wilde 't werk van
den vorigen nacht uitwisschen. Met de Jspons in de
hand stond hij gereed O, die gezegende oogen, zij
doorboren mij, het bloed zou uit de purperen aderen
vloeien, ik kan niet uitwisschen, liever wil ik voltooien.
Hij begon te schilderen en spoedig was de zwarte
slaaf, het kind van arbeid en lijden, opgegaan in den
jeugdigen geest, die zijn wieken ontplooide en opvoer
de na. r de vrijheid der kunst. Hier een weinig kleur,
daar een zachte schaduw, zoo verliepen drie uren.
Een licht gedruisch deed hem opzien. Murillo stond
met zijn leerlingen achter hem, de zon gluurde door de
luiken, terwijl de fakkel binnen nog brandde.
De schilder was- weer slaaf, en de uitgeslagen vler
ken vielen weder neer, Hij waagde het niet zijn oogen
tot de verwonderde blikken van de hem omringenden
op te slaan
Wie is uw meester, Sebastiaan
Gij heer.
Ik -peen u.v teekenmeester.
Gij heer.
Ik gaf u nooit les.
Gij hebt ze aan uw leerlingen gegeven en ik woon
de "ze bij.
Gij hebt meer gedaan gij hebt ervan geleerd ver
dient deze jongeling straf of belooning? Wat zeggen
We'ke zal die zijn
De een sprak van een stel klee-
ren, een ander van geld, maar geen
van beide vond weerklank in het
gemoed van den bevenden knaap.
Toen zei een derdeDe mees
ter is vriendelijk gestemd. Vraag
uw vrijheid, Sebastiaan.
De slaaf viel op zijn knieën, brak
in een stroom van tranen uit, zijn
brandende oogen sloeg hij naar zijn
meester op en zeideIk smeek
u de vrijheid van mijn vader.
Murillo nam hem in zijn armen
Uw penseel toont, dat gij talent
hebt, uw vraag dat gij een hart be
zit. Gij zijt niet langer mijn slaai
maar mijn zoon. Ik heb nietalleea
geschilderd, maar ook een schilder
gevormd.
Er bestaan nog stukken, door Murillo en Sebastiaan
samen geschilderd.
Toen de Engelsche natuuronderzoeker Swift eens
met zijn knecht op reis was, en 's morgens in het hotel»
waar zij den nacht hadden doorgebracht, om zijn laar
zen vroeg, bracht zijn knecht ze hem ongepoetst
Maar mijn schoenen zijn niet gepoetst 1 zei Swift.
Dat weet ik wel riep Thomas, zoo heette de knecht,
maar ik dacht zoo, omdat wij toch dadelijk weer op
reis moeten, dat het monnikenwerk zou wezen, want ze
zijn toch weer gauw onder de modder.
Goed, zeide Swift, ga de paarden dan maar in
orde maken.
Intusschen beval Swift den hotelhouder geen ontbijt
voor zijn knecht gereed te zetten.
Toen deze laatste terugkeerde, vroeg Swift hem f Je
paarden klaar stonden.
Jawel mijnheer, was het antwoord.
Breng ze dan maar buiten, zeide Swift.
Maar ik beb nog niet ontbeten, riep Thomas.
O, dat is n>'ets, antwoordde Swift, je zoudt toch
direct weer honger krijgen.
VAN ALLES WAT.