We ge ling s I Bijblad van SNUFFELGRAAo EN KNAGELIJNTJE Da Geitenhoedster en haar vriend. „AL DEED MANLIEF 'T ZIJDAAROM HOtfDt DE VROUW 'T NOG NIET TE DOEN.' Vrijdag 12 maart 1926 No. 10 WEGELING's NIEUWSBLAD VAN 12 MAART. 1926. Niet ver van Genève, in Zwitserland, ligt een fraai meer, w .traan de stad van dien naam ligt en welks overzijde men met het bloote oog niet zien kan, maar het is toch zeer schilderachtig en omringd door hooge bergen, net denneboomen beplant. Midden tusschen het gebergte strekt zich een bloei nd dal uit. Aan één der oevers van dat meer ligt Annecy, eet. aardig stadje, bekend als de verblijfplaats van den uit Frankrijk verbannen schrijver, Eugène Jacques Rousseau. In he! vervallen huisje van Rousseau woonde een man, wiens h ren vóór den tijd grijs geworden schenen te zijn. M j sprak met niemand en zijn liefste bezigheid was hm lekliinmen der rotsen. Het wate uit een nabij- zijnde n. on w is zijn drank en elke week bracht en» boe' he Ti een reusachtig brood, wat verscheiden dagen bewaaid kon blijven. Zijn linnengoed wasclne hij zelf op' een bijzondere manier. Hij legde het vooraan in het wa er tusschen twee steenen. Zoo spoelde het schoon, daarna droogde de zon of de wind het en trok hij het ongemangeid en ongestreken aan. Hij bezat bijna geen huisraad, een matras en een wollen deken dienden hem tot nachtlege»- en een klein valies tot berging van zijn klee ding Men noemde hem Robert. Op één zijner wandelingen ontmoette hij een aardige, jonge geitenhoedster uit den omtrek. Marie heette zij Zij droeg een mandje op haar hoofd en scheen de g - ten, die hooger dan gewoonlijk geklommen waren, na u beneden te lokken. De rots was echter buitengewoon steil. Toen Robert naar haar opzag, bemerkte hij, dat haar voet uitgleed en dat zij viel. Hij wist niet beter te doen dan zich onm Jde! ijk zelf te laten va,lep en zoodoende een struikelb! >k te zijn, waartegen zij moest aanvallen, op dat zij n.ct in den diepen afgrond zou storten, die aan den anderen kant van het smalle pad gaapte. Dit g IjKte Hem. Het meisje sprong dadelijk op en riep vroolijk uit „Dank u welDank u wel Die ondeugende ge terr ook, die zoo hoog klauteren! En waar is nu mij mand je O, daar ligt het; ik zal voorzicht g probee.en een eindje te dalen. Daar.».» haalde zij zonder ongelukken het mandje. Zij scheen et bijzonder geschrikt te zijn over haar val, noch toonde zij zich verblijd of verwonderd over haar redding. Robert was echter verheugd, dat hij het aardige, vijf tienjarige meisje gered had en zij zich ongedeerd weer voortspoedde. Eemge dagen later, toen hij vaneen verre en eenzame wandeling terugkwam, om in zijn ongezellige woning uit te rusten en wat brood te eten, vond hij daar een mandje met heerlijke kersen. Weer een paar dagen la ter een klein kaasje. Dan weer wat honing. Steeds vond hij kleine versnaperingen, op aardige wijze daar neergezet. Op zékeren dag, na een wandeling, miste hij zijn linnengoed, dat hij op zijn gewone manier tusschen de twee steenen gelegd had om het schoon te kriigen. Den volgenden dag vond hij het netjes gestreken teiug. Marie, die wist, dat de man menschenschuw was, had ti en zij gevallen was, onmiddellijk begrepen, dat ze niet veel tegen hem zeggen moest. Later toonde zij hem echter haar dankbaarheid door hem die kleine versna peringen te brengen. Plotseling echter was de man verdwenen. Men dacht, d tt hij op één zijner bergtochten in een afgrond was gestort. Marie ging naar zijn woning, doch zij vond er niets meer van zijn kleine huishoudingslcchts-een stpk papier, waarop geschreven stond „De kleine Marie worclt hartelijk bedankt door haar ouden vriend Robert, die haar noo t vergeten Hef was ongeveer een jaar later, toen één der gees- k jken te Annecy een brief ontving, waarvan het lak een grafelijk Wapen vertoonde. Het epistel bevatte een verzoek, bij een bekend ban- k-er te Genève een zekere som gelds in ontvangst te doen nemen, daarvoor een kleine hoeve te koopen en d e Marie aan te bieden, als een herinnering aan haar ouden vriend Robert Later vernam men, dat de eenzame bewoner van het huisje van Jean Jacques Rousseau een graaf was, die om staatkundige redenen eenigen tijd zijn vaderland had moeten verlaten en die zich in Zwitserland zoolang schuil had gehouden, totdat hij weer in Frankrijk terug mocht keeren. De jeugd'ge geitenhoedster werd een knappe boerin en huwde met een Zwitserschen boer. liun aardigen, kleinen jong#i hebben zij Robert laten doopeh. wt KI'-'&lN aovw OP LL6GW~.DLj»»LIL |s MPEfl Pt-WIL 32e JAARC aMG Voor Song en Oud 73 Knageluntje begon weer te huilen. „O, o" snikte 7e, waren we maar niet weggeloopen. Nu komen we nooit meer bij moeder terug." „Sti1 maar zusje", zei ik. „Als Kater de Reus komt, zuilen we wel in het water springen. Dan emmea we naar den overkant van de sloot. 75 „Volg mij maarrr op mijn schrrreden", zei de ritmeester. Nu, dat was heel moeilijk, want hij natn telkens kleine sprongetjes. Maar wij volgden hem toch zoo goed mogelijk. De rit meester voerde ons langs den slootkant. Ein delijk kwamen we bij een vrij groote opening aan den rand van 't water. 74 Plotselingweer een nieuwe schrik. Een plomp en vlak voor ons zat Baron vanWor- kenburg uit Kikkerland. „Schrrrik maarrr niet kinderrren", brouwde de Baron. „Ik bemeirrrktc het gevaarrr. waarrrin jullie verkeerrreu en zal jullie wel rrredden. 76 „Hierrr is de deurrr van meneerrr Orrrijsbaarrrd de waterrrat" zei de ritmeester. „Een bijzonderrr aarrrdige kerrrel. En nog in de familie van jullie ook. Hij zal jullie stellig heel harrrtelijk begrrroeten. Ga maarrr naarrr binnen hoorrr Vanavond brrrengt hij jullie wel weerrr bij je ouderrrs"

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1926 | | pagina 9