wegeling's Nieuwsblad* van 5 maart 1926.
Hc-T „WiP OP SPEL
DE BEDORVEN SCHILDERIJ.
■i
WAAR WITJE WAS.
DE JONGE V03.
Begin met de plaai op carton te plakken en alles
zorgvuldig uit te knippen, de kleine figuur geeft aan
hoe ge een en ander in elkaar moet zetten. De cent
plakt ,ge op dik carton. Nu moet ge de cent, over het
koebeest heen, op de nummers daarachter zien te mik
ken. Deze nummers worden genoteerd, en dengene die
het eerst 50 -tot totaal heeft, is winnaar van het spel,
of de pot. Oom Theo.
Hans en Jo van Houten waren zoontjes van een
kunstschilder.
tr waren maar weinig dingen, die de jongens pret
tiger vonden dan een bezoek te brengen aan het atelier
van hun vader en hem daar aan het werk te zien. Dit
werd hun echter niet dikwijls toegestaan en het was
hun streng verboden het atelier binnen te gaan, wanneer
hun vader er niet was.
Op zekeren dag waren meneer en mevr. Van Houten
plotseling \an hu s geroepen en in de haast had de
schildei vergeten de deur van zijn atelier dichtte doen
„Jo zeg jo!' zei Hans, „dat is een buitenkansje!
Vader heeft de deur van zijn atelier open gelaten
|o kwam haast g aanloopen en de jongens traden de
verboden kamer binnen. Op den ezel zagen zij een
schilderij sia m, die bijna voltooid was. Zij stonden er
eenige oogenbhkken vo! bewondering voor. In denhoek
der kamer lag een rijcostuum en op een tafel stond
een groot houten paard. Het costuum was gedragen
door het model van den «schilder, die voor hem ge
poseerd had.
„Trek het aan. Jo, dan kun je voor mij zitten, terwijl
ik schilder", zei Hans en met behulp van /ij i broertje
was Jo spoedig aangekleed. De kleine Jo vond, dat Hans
bijna even knap was als zijn vader, toen hij hem palet
en pcnseclen zag gebruiken.
E: was ongeveer een kwirtier verloopen nadat Hans
aar, het werk was gegaan. Dat was al een heel onge
lukkig kwartier voor de schilderij geweest. De neus van
den ru Ier was zwart geworden, zijn oogen geel, terwijl
er roode tranen uit vielen en jijn wangen waren rnat-
blauw. De beide jongens waren juist bezig liet werk
met verschrikte gezichten te beschouwen, toen de deur
open ging en meneer van Houten plotseling achtei hen
stond
Dat was me een ontsteltenis.
„Wat z.d vador wel zeggen flitste het door het
brein van den jeugd gen schilder.
„Wat zal vader boos zijn", dacht Jo angstig.
Keiden keken heel beteuteid en konden geen woord
uitbrengen van schrik.
„Leg onmiddellijk de penseelen neer, Hans zei me
neer Van Houten streng; „en jij, jo, trek het rijcostuum
uit. Ga nu allebei naar je kamei en blijf daar den hee-
len dag".
„O, vader alsjeblieftik
„Geen uitvluchten. Jullie zijn allebei heel ongehoor
zaam geweest en hebt mijn schilderij, Waaraan ik
zooveel urefi gewerkt heb, totaal bedorven, je wist heel
goed, dat je hier met komen mocht en hebt een ge
duchte stiaf verdiend. Jullie k; ijgt gei n van beiden week
geld in de eerste drie maanden. Ga nu naar boven".-"
Hans en Jo zagen wel, dat vader onve biddelijk was
en met lood in hun schoenen gingen zij naar boven.
G<*en weekgeld in drie lange maanden en zij waren juist
ijverig aan het sparenHans voor een verfdoos en Jo
voor een prenteboek met veel d eren er in. Bovendien
zouden.zij dien midd g op een buitenpartijtje gaan en
nu moesten zij thuisblijven
De straf was streng/doch zij hadden h.-Tar verdiend en
zij zagen dit in.
J iren zijn voorbij gegaan Hans en Jo van Houten zijn
nu jongemannen geworden en hun vader heeft verschei
dene mooie schilderijen gemaakt na den dag, waarop'
zijn ongehoorzame zoontjes zijn werk bedorven hadden.
In het atelier hangt echter nog altijd de schilderij, waar
op de ruiter met blauw gezicht, roode tranen uit de
gele oogen schreit.
„Die schilderij heeft mij gehoorzaamheid geleerd",
zegt Hans, terwijl hij er met een vriend voor staat.
„En mij ook", voegt Jo er aan toe. „Vader heeft toch
niet tevergeefs gewerkt".
PROFFESSOR GEZICHTSBEDROG.
„Zeg jongelui, hebben
jelui een 10 op school
voor rekenen Zoo ja,
tel dan eens vlug of er 6
of zeven kubussen op
deze teekening staan?
Ik zelf ben den tel kwijt
geraakt. Oom Theo,
OplossingDoor de
bijzondere teekening, zijn
er het ééne moment 6 en
't volgende moment 7
kubussen zichtbaar.
- wf
w Oi U W N
«S i_ «U O <u c
■dTJTJTJ CJJ X>
cl o '53 2 II
of—'X Cfl
t_ J D r- li r - \J
^ÜC3NT3>C9>-fcO
c
w O <D :=r
MtJ
ts <D :=r :=r - if c<J «S
TJ SI JZ O 0.5 (TJZ
WFGEUNG's NIEUWSBLAD VAN 5 MAART 1926
bekomen van haar angst voor 2! dat licht, dat ineens
«n 't kolenhok scheen. Heel voorzuc^ing ze de oogen
opeugeJaan en rondgekeken, Emdkl ,k was ze naai be
neden gesprongen en stond ze ïo de scuuur. Ze zag
de open deur en vlug, vlug iiicp ze n.*ar huilen, waar
't zonnetje zoo lekkei scheen. Maar o, wat schrok Witje
van zich zelf. Ze kon wel Zwartje heeten, zóó vu 1 was
haar velletje geworden van het anthrac?et. vi uw I egon
ze zich ie was->chen en" via ze het ei^ue vu 1 van
li aar haartjes had afgelikt co gestreken, tup ze naar
binnen.
Hé, heerlijke melk rook ze. Vlug naar lia ir schoteltje.
En ui een oiumez entje was het schotel ;c neg. I 11 v\ p,
w p lag Witje op het zachte kussen op ut bank, rolde
zich ;<ls een bal in elkaar ens.' cp.
Toen M nt|e een uurtje Later tjiuïskatu-vot d ze
h.iar poesekind lekke** slapers' Dp de bank. /e .1.1 n haar
in de armen en streelde'en lefkoosde liu.Mc w s
o »K »o blij.
„Waar was je toch, stouterd?"
J daaiop kon pvies geen antwoord geven, want pra
ten had ze noot geleerd. Ze zei Jus alken maai nrauw
en daarmee was Mien tevredkn
Toen M entje jarig was, had ze van haai moede» een
lief wit poesje gekregen, 't Was n »g een heel jong
beestje, dat met alles speelde en g-appge sponden
maakte "Als het moe was v.m het spelen, ging he
slapen. Daarvoor had het een keu g m. ndje me? et 11
lekker zacht dekentje er m, dat op Ik 1 zonn gste pl.»a sj-
van de serre stond. Maar Witje, zoo liccUc net poesje,
wist nog veel lekkerder plaatsjes Mijntjes sch >ot was
er één en het andere was het zach'e ku .sen <«p de !>aui
waarop ze heel d kwijls als een giooie zachte kluwen
lag Om te drinken en te eten had ze een keu ig scho
teltje, dat dicht bij Moeders theetafel s'ond. Daarom
kreeg Witje er zoo dikwijls een schoteltje nul
waarvan het een dik, rond poesje we d.
iNu had Witje een heel leelijk geb k. Ze was zoo
nieuwsgierig, dat d'i roze snoetje overal in moest ste
.ken, ook al wist ze heel goed, dat ze- van een ImU-
boel dingen af moest blijven. Zoo gebeurde l e op een
dag dat Witje door den tun wandelde e i de schuu -
deur open zag staan. DaJelijk moest ons nieuwsgierig
poesje eens kijken, hoe het er daar wel uitzag ZeWan
delde rond en kwam zoo aan liet kolenhok. Wip, W 'je
er in. Maar net was ze er in, of er kwamen mannen
met zakken anthraciet, die te in het hok leegg »oiJen
Hé, wat een lawaaiVan sch' k sprong Witje op een
balk, die door het hok liep, en beef diar trilende en
bevende van angst Zitten.'Telkens ei teUcns kwaden
de mannen weer, en telkens m takten ze zoo'n veese-
lijk leven, - dat Witje zien niet meer verroeren durfde.
Eindelijk, eindelijk was de laatste zak 'eeggegoo:d en
werd 't stil. Maar.W tie durfde met dadelijk naar be-c
den springen, ze ve. t ouwde de zaak nog niet hee e-
ma.il. Ze bieef dus zitten wachten en al wachtende viel
ze in slaap. En terwijl ze s! ep kwam Aatje, de d enst-
bode, en deed het kolenhok dicht en de sc.iuur op slot
en Witje zat opgeslo en.
Toen ze een poosje later wakker werd, w is het hee'e
maal stil en donker en hoe Wi'je oik miauwde en i ep
niemand hoorde haar. Wat had W tje nu een spijt van
haar niéuwsg;erigheid.
M:entje z.at aan tafel met Vader en Moeder Hef eten
voor Witje stond op het scho eitje klaar. M e itje had
geroepen, geroepen, maar W tje wasn et gekomen. Toen
het eten afgeloopen was, waren Moeder en M entje sa
men gaan zoeken en roepen, maar W tje kwam niet
En om zeven uur, toen Moeder Miemje naar beJ had
gebracht, was Witje er nog niet.
Den volgenden morgen was M e if je I vroeg wakke
en aangekleed, en begon ze wee- te zo -ken naar li «ar
poesje, maar zï vond poes net Ze was heel beJ o f I,
dat ze haar lief Witje niet kon vinden en V-der. d'c
medelijden met haar had. hielp h «ar zoeken. Ze kwa
men ook in de schuur
„Miauw klonk liet zacht.
„Hoort u het. Vader?" zei Miert, „Her zit ze!"
„Miauw miauw klonk het weer.
Ja, Vader hoorde het ook, maar hoe re zochten, z«*
vonden Witje niet. Vader maakte liet kolenhok los, maar
Witje, die zoo lang in 't donker h id gezeten. k«vep van
schrik voor al dat licht de oogjes fllichi en bleef stil in
haar hoekje zitten.
„Weet je wat," zei vader, „we zullen *t kolenhok en
de schuur open laten. Als Witje hk r dan is, k 01 ze te
voorschijn komen, als ze lust heeft P*
En zoo gebeurde. Het kolenh >k en de sc'nur bleven
open en vader en Mientje gingen terug naar M >eder.
„En vroeg Moeder
„Ze zit in de schuur", ze' vader, „maar ik kan ze niet
vinden. We zullen geduld hebben, dan komt ze wel weer
te voorschijn
Moeder deed wat versche melk op het schoteltje van
Witje en nu gingen Moeder en Mien samen uit.
En terwijl ze samen gezellig rondwandelden, was W.tje
Een jonge vos, sinds weinig daj^-n
Eeist mee; Jei jai 'g, ging, nar sUnnb gi b u k en was.
I11 't veld. Als ee st bewijs «ra züiH i.Ent voor 't jagen
R acht hij mama rjeeen uutschen u-eilij-t vet pati ijs.
't Geluk maakt meestal trolsch, De «nge Nimrod was
In zijn' verbeejJ ng tas
Een es rst; matador, de groorsfc IJ d r staken
En, wat papaatje ook sprak, ten %r-i)t van at d ens"pi eken
Trók hij altijd alleen op roa«ea$M ut.
Ja, maakte koen en sUv.11. op hdÜkrl c'itcn dag,
Zulk een' geduchten hu t.
Dat heel de buurt vol angst zqn jacuthcd ijzen zag;
Terwijl in tegendeel zijn vadbr s8«erds niet zorg
Z ch over dag verborg
En nimmer anders dan met a-tteS" «m :si *t do iker,
Het tam gevogelte der doppen re boeien.
Op duive- en hoenderkot, nua Yen of beloeren
Eens ging onze oud 's nachts naar zekere f. De jo k r
Sloop ongemerkt hem ni „Doet trow"*, zoo spiak hij stil,
„Miji vader wildb aad op. dbn op "k l»cm en wil
„Hem daad'lijk voor zijn" neus «fc-ci kkk'rcn buit ont
(voeren."
Men was niet ver g-ga.in.
Of de oude bleef eensklaps Njj eem-n vonder staan,
De 11 «ar de hoeve v »crJe en bg er lam» ie loeren
En sn iffel ie in het rond cn forofc toen weer terug.
De jonge Hannibal betrad nuc stouiten vlug.
Hetzelfde spoor en riep: „Ik hrb mq niet bedrogen,
„Daar I gt, zoo waar ik leef. een sciiioom* cn witte 11 «an
„In het bedauwde gras, bij *t Wkefcc licht der maan,
„Te slanen. Ei! waar liet papa z^jn* scherp/ende oogen
„E11 zijn, zoo fijnen ne is? Het kan mij no© t mislukken,
„Ons haantje ontkomt mq naet!"" Met g ijpt hij naar
(Je buit,
Omklemt het wildbraad aL
■Daar springt een ijzer los cn slaat hem 't been aan
(stukken.
„Ach. va ter!" roept hij kermend ut,
„Ik zag liet lokaas slechts, m«a.rgjj zaagt o »k de val."
(Uit '11 oud boekske)
Wat is geluk Wie kan hrt zeggen,
En hoe en waar het te vtindtn zij
De een probeert het na te |agen.
De ander lokt 't dooi Bist nabij.